ECLI:NL:GHAMS:2023:1543

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.320.706/01, 200.320.709/01, 200.319.612/01 en 200.319.616/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van bewindvoerder en mentor in het kader van bewind en mentorschap met voorkeur van de betrokkene

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor een betrokkene die onder bewind en mentorschap is gesteld. De betrokkene, geboren in 2004, heeft een licht verstandelijke beperking en woont tijdelijk in een behandelcentrum. De kantonrechter had eerder [X] Bewindvoering B.V. benoemd tot bewindvoerder en mentor, maar de betrokkene en haar moeder, die ook als verzoeksters in hoger beroep optraden, verzochten om de benoeming van de moeder als bewindvoerder en mentor. Het hof oordeelt dat de voorkeur van de betrokkene moet worden gevolgd, tenzij er gegronde redenen zijn om hiervan af te wijken. Het hof concludeert dat er onvoldoende gegronde redenen zijn om de voorkeur van de betrokkene niet te volgen. De moeder heeft de financiën van de betrokkene altijd beheerd en is bekend met de sociale kaart. Het hof vernietigt de eerdere beschikkingen en benoemt de moeder als bewindvoerder en mentor, met ingang van 1 augustus 2023. De huidige bewindvoerder en mentor, [X] Bewindvoering B.V., wordt ontslagen en moet voor 1 oktober 2023 een eindrekening en verantwoording afleggen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en wordt geregistreerd in het Centraal Curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.320.706/01, 200.320.709/01, 200.319.612/01 en 200.319.616/01
Zaaknummers rechtbank: 10003200 EB VERZ 22-10590 (bewind) en 10003221 EB VERZ 22-10591 (mentorschap)
beschikking van de meervoudige kamer van 4 juli 2023 inzake
in zaaknummers 200.320.706/01 en 200.320.709/01:
[de betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. M. Kartal te Amsterdam,
en
in zaaknummers 200.319.612/01 en 200.319.616/01:
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder van de betrokkene,
advocaat: mr. S. Ouald Chaib te Amsterdam.
Als belanghebbenden in alle zaken zijn aangemerkt:
- [X] Bewindvoering B.V. (hierna te noemen: [X] , of: de bewindvoerder en mentor);
- de Prinsenstichting;
- Zorgaanbieder Abrona (hierna te noemen: Abrona ).
Daarnaast zijn de betrokkene en haar moeder over en weer belanghebbenden in de zaken waarin de ander het hoger beroep heeft ingesteld.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de twee beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 26 september 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

In zaaknummers 200.320.706/01 en 200.320.709/01:
2.1
De betrokkene is op 16 december 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen.
In zaaknummer 200.319.612/01 en 200.319.616/01:
2.2
De moeder van de betrokkene is op 25 november 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van 18 januari 2023 van de Prinsenstichting;
- een brief van 26 januari 2023 van de bewindvoerder en mentor;
- een brief van 8 maart 2023 van de bewindvoerder en mentor.
2.4
De mondelinge behandeling in alle zaaknummers heeft op 11 mei 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de betrokkene (via een video-verbinding), bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder van de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2 ] namens [X] Bewindvoering B.V.;
- [Y] namens de Prinsenstichting.
Abrona is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 2004 te [plaats A] . De betrokkene is de dochter van [de moeder] en [de vader] .
3.2
De betrokkene woont op dit moment tijdelijk in een (gesloten) behandelcentrum [behandelcentrum] . Zij staat op de wachtlijst voor begeleid wonen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter, op verzoek van de Prinsenstichting, de goederen die betrokkene (zullen) toebehoren onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand (zaaknummer 10003200 EB VERZ 22-10590) en een mentorschap ingesteld (zaaknummer 10003221 EB VERZ 22-10591), met benoeming van [X] voornoemd tot bewindvoerder en tot mentor.
In zaaknummers 200.320.706/01 en 200.320.709/01:
4.2
De betrokkene verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar moeder als bewindvoerder en mentor te benoemen.
In zaaknummers 200.319.612/01 en 200.319.616/01:
4.3
De moeder van de betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en – na wijziging ter zitting – primair haar tot bewindvoerder en mentor te benoemen. Subsidiair verzoekt de moeder van de betrokkene een andere professionele partij dan [X] Bewindvoering B.V. tot bewindvoerder en mentor te benoemen waarbij zij als tweede mentor wordt benoemd.
5. De motivering van de beslissing
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:435 lid 1 BW benoemt de rechter bij het instellen van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon. Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
5.2
Op grond van artikel 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het instellen van het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon. Op grond van artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Standpunten
5.3
De betrokkene stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte niet haar uitdrukkelijke voorkeur heeft gevolgd bij de benoeming van de bewindvoerder en mentor. Uit het proces-verbaal blijkt dat de kantonrechter niet, althans onvoldoende, heeft onderzocht wat de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene was. De kantonrechter heeft de huidige bewindvoerder en mentor zonder overtuigende instemming van de betrokkene benoemd. De betrokkene wil dat haar moeder tot bewindvoerder en mentor wordt benoemd. De wet schrijft voor dat de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene wordt gevolgd, tenzij sprake is van gegronde redenen die zich daartegen verzetten. In dit geval is van die gegronde redenen niet gebleken. De betrokkene vindt het fijner om contact te hebben met haar moeder dan met de huidige bewindvoerder en mentor als er wat geregeld moet worden. Daar komt bij dat de huidige bewindvoerder en mentor niet altijd bereikbaar is.
5.4
De moeder van de betrokkene is van mening dat [X] onterecht tot bewindvoerder en mentor is benoemd door de kantonrechter. De moeder van de betrokkene had als bewindvoerder en mentor moeten worden benoemd. Zij heeft altijd de financiën van de betrokkene beheerd en doet dit nog steeds. Tot op heden verloopt alles naar behoren en zijn er geen problemen geweest omtrent het beheer van de financiën van de betrokkene. De moeder van de betrokkene en betrokkene zelf wensen beiden dat zij als bewindvoerder en mentor wordt benoemd. Nergens blijkt uit dat er gegronde redenen aanwezig zijn om af te wijken van de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene. De moeder van de betrokkene is bekend met de ‘sociale kaart’. De afgelopen jaren is zij bezig geweest met het zoeken van een passende woonplek voor de betrokkene. De betrokkene heeft een moeilijke periode achter de rug, maar het gaat nu beter met haar. Sinds zij medicatie krijgt is zij rustiger. De communicatie met de bewindvoerder verloopt stroef. Ten aanzien van het mentorschap is er wel communicatie met de mentor. De betrokkene vindt het niet prettig dat de bewindvoerder en mentor niet altijd bereikbaar is. Als het bewind en het mentorschap door een professionele partij moeten worden uitgeoefend dan moet dat een andere partij zijn dan [X] Bewindvoering B.V. In dat geval wil de moeder graag dat zij als tweede mentor wordt benoemd zodat zij betrokken blijft en kan meebeslissen. De moeder van de betrokkene is nog bezig met de gemeente voor de aanvraag van bijzondere bijstand voor de betrokkene. De bewindvoerder had bezwaar kunnen indienen tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand maar heeft dit nagelaten, aldus de moeder van de betrokkene.
5.5
[X] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het contact met de betrokkene goed verloopt. In de korte periode dat sprake is van mentorschap zijn al ingrijpende beslissingen genomen. Als de moeder van de betrokkene deze keuzes zou moeten maken zou dat heftig kunnen zijn. De casus van de betrokkene is zwaar en bij de mentor moet meer kennis aanwezig zijn dan waar de moeder over beschikt. Het bewind is tot op heden niet gestart omdat de moeder van de betrokkene weigert het legitimatiebewijs van de betrokkene te verstrekken. De aanvraag voor bijzondere bijstand voor de betrokkene is afgewezen door de gemeente en de moeder heeft niet tijdig bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. De moeder van de betrokkene heeft een ambivalente houding met betrekking tot haar wens wie het bewind- en mentorschap uitvoert. In het geval de moeder van de betrokkene als tweede mentor wordt benoemd zal dat het werk voor de eerste mentor bijna onmogelijk maken, aldus de bewindvoerder en mentor.
5.6
De Prinsenstichting heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de betrokkene een zware, bijzondere hulpvraag heeft. Het is belangrijk dat degene die verantwoordelijk is voor de zorg van de betrokkene objectief beslissingen kan nemen. Heel veel situaties in het leven van de betrokkene zijn dilemma’s en de verantwoordelijke persoon dient lastige beslissingen te nemen die pijnlijk kunnen zijn. Het is belangrijk dat de mentor de sociale kaart kent en weet hoe en welke hulpverlenende instanties ingeschakeld kunnen worden. De situatie van de betrokkene is complex en gelet op die complexiteit kan het bewind en mentorschap enkel door een professional worden uitgevoerd. Het is in het belang van de betrokkene dat een duidelijke lijn wordt uitgezet ten aanzien van de zorg voor de betrokkene.
Beoordeling
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De betrokkene heeft een licht verstandelijke beperking met een complexe problematiek waarvoor zij intensieve en gespecialiseerde zorg nodig heeft. De betrokkene woont sinds haar veertiende levensjaar niet meer bij haar moeder in huis. De betrokkene woont op dit moment tijdelijk in een behandelcentrum van Fivoor. Zij krijgt, nadat de mentor daar toestemming voor heeft gegeven, medicatie toegediend. Gebleken is dat de medicatie haar goed doet. De mentor is bezig met het zoeken naar een vervolgplek voor de betrokkene. Zij staat op de wachtlijst voor begeleid wonen.
5.8
Het hof stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de instelling van de maatregelen bewind en mentorschap noodzakelijk zijn voor de betrokkene. Het gaat in dit hoger beroep enkel om de vraag wie die maatregelen als bewindvoerder en mentor moet uitvoeren. De betrokkene wil graag dat haar moeder bewindvoerder en mentor wordt en de moeder van de betrokkene heeft deze wens eveneens. Volgens de wet, zoals hiervoor geciteerd, wordt de voorkeur van de rechthebbende gevolgd, tenzij sprake is van gegronde redenen die zich tegen zodanige benoeming verzetten. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van gegronde redenen die maken dat de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene niet moet worden gevolgd. Door de bewindvoerder en mentor en de Prinsenstichting is ter zitting aangevoerd dat het, gezien de complexe zorgvraag, van belang is dat de mentor van de betrokkene de sociale kaart kent en contacten heeft binnen de hulpverlening. Het mentorschap zou enkel binnen een professionele setting kunnen worden uitgevoerd. In algemene zin kan het hof dat begrijpen, maar in dit geval is gebleken dat de moeder van de betrokkene door de jaren heen bekend is geraakt met de sociale kaart en de mogelijkheid heeft en voldoende capabel lijkt zich te omringen met en te laten adviseren door hulpverleners ter zake van passende hulp voor haar dochter. Het hof onderkent dat het voor een moeder, in verband met hun emotionele band, lastiger kan zijn om bepaalde beslissingen voor haar dochter te nemen, zoals beslissingen die tegen de wens van haar dochter ingaan. Dit weegt echter in dit geval niet op tegen de uitdrukkelijke wens van de betrokkene dat haar moeder verantwoordelijk voor haar blijft, zoals dat tot haar 18-jarige leeftijd ook het geval is geweest. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de betrokkene en de moeder een liefdevolle band met elkaar hebben, maar de moeder ook in staat lijkt zijn een leidende rol ten opzichte van haar dochter te kunnen aannemen. Daar komt bij dat de moeder ter zitting heeft verklaard dat zij inziet dat medicatie voor haar dochter helpend is en inmiddels ook haar instemming heeft. Het hof is dan ook van oordeel dat de voorkeur van de betrokkene gevolgd dient te worden en haar moeder tot mentor moet worden benoemd.
5.9
Ten aanzien van het bewind overweegt het hof dat ook daarvoor geldt dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van gegronde redenen die maken dat de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene niet moet worden gevolgd. De moeder van de betrokkene beheert op dit moment nog altijd de financiën, ondanks dat sprake is van een professionele bewindvoerder. Er is onvoldoende gebleken dat dit niet op een adequate wijze door de moeder wordt gedaan. In hetgeen door de bewindvoerder en mentor en de Prinsenstichting is aangevoerd - met name over de aanvraag van bijzondere bijstand - ziet het hof onvoldoende aanleiding om voorbij te gaan aan de voorkeur van de betrokkene, nog daargelaten de vraag wie verantwoordelijk was voor het tijdig instellen van bezwaar tegen de afwijzing daarvan.
5.1
Om de overdracht van het bewind adequaat te laten verlopen zal het hof het ontslag van de huidige bewindvoerder en mentor en benoeming van de opvolgend bewindvoerder en mentor laten ingaan op 1 augustus 2023.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in zaaknummers 200.320.706/01, 200.320.709/01, 200.319.612/01 en 200.316.616/01:
vernietigt de beschikkingen waarvan beroep, voor zover het de benoeming van [X] Bewindvoering B.V. tot bewindvoerder en mentor vanaf de periode vanaf 1 augustus 2023 betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontslaat [X] Bewindvoering B.V. met ingang van 1 augustus 2023 als bewindvoerder over de goederen van de betrokkene en als mentor van de betrokkene;
benoemt met ingang van 1 augustus 2023 tot (opvolgend) bewindvoerder en mentor:
[de moeder] ,
wonende te [A-straat] ,
[postcode] [plaats A] ,
bepaalt dat [X] Bewindvoering B.V. vóór 1 oktober 2023 eindrekening en verantwoording aflegt ten overstaan van de betrokkene en de opvolgend bewindvoerder over de periode 26 september 2022 tot 1 augustus 2023;
bekrachtigt de bestreden beschikkingen voor zover het de periode tot 1 augustus 2023 betreft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
draagt de griffier op om op voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 4 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.