ECLI:NL:GHAMS:2023:1529

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.322.523/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van kinderalimentatie en verdeling van vordering op Turkse bankrekening

In deze zaak gaat het om een verzoek tot schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de man werd verplicht een kinderbijdrage te betalen aan de vrouw en de helft van het saldo van een Turkse bankrekening aan haar te vergoeden. De rechtbank had op 8 november 2022 bepaald dat de man € 207,- per kind per maand moest betalen, en dat hij de helft van het saldo van de Turkse bankrekening, dat op 8 juni 2021 was overgeboekt, moest vergoeden tegen de op die datum geldende wisselkoers. De man is in hoger beroep gegaan en heeft verzocht om schorsing van deze beschikking, omdat hij stelt dat zijn financiële situatie is veranderd en dat de opgelegde kinderbijdrage zijn draagkracht overschrijdt. Hij heeft ook nieuwe bewijsstukken overgelegd die aantonen dat het saldo op de Turkse bankrekening afkomstig is uit een erfenis en dat hij niet in staat is het bedrag aan de vrouw te betalen. De vrouw heeft het verzoek van de man betwist en stelt dat er geen nieuwe feiten zijn die een schorsing rechtvaardigen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er sprake is van zowel een feitelijke als juridische misslag in de eerdere beschikking. Het hof heeft daarom besloten de werking van de beschikking te schorsen voor zover deze de kinderbijdrage en de vergoeding van het saldo op de Turkse bankrekening betreft, totdat er in de hoofdzaak een definitieve beslissing is genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.322.523/02
zaaknummer rechtbank: C/13/707145 / FA RK 21-5723 en C/13/717507 / FA RK 22-2954
beschikking van de meervoudige kamer van 13 juni 2023 in het incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking
in de zaak van
[de man],
wonende in [plaats] ,
verzoeker in het incident,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Maachi, gevestigd in Amsterdam,
en
[de vrouw],
wonende in [plaats] ,
verweerster in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Pinarbasi-Ilbay, gevestigd in Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat, voor zover nu van belang, over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen (hierna: de kinderbijdrage) en over de vraag wat er moet gebeuren met het saldo van een Turkse bankrekening op naam van de man.
1.2
De rechtbank Amsterdam heeft in de zaak met bovengenoemde zaaknummers bij beschikking van 8 november 2022, voor zover hier van belang, beslist dat de man met ingang van de datum van de beschikking een kinderbijdrage dient te voldoen aan de vrouw van € 207,- per kind per maand. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat aan de man de op zijn naam staande Turkse bankrekening met nummer [rekeningnummer] (hierna: de Turkse bankrekening) wordt toebedeeld onder de verplichting de helft van het saldo, dat van die rekening op 8 juni 2021 is overgeboekt aan de vrouw, te vergoeden tegen de op die datum geldende wisselkoers. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1
De man is op 7 februari 2023 in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 8 november 2022 en heeft daarbij verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen voor zover de beschikking ziet op de door de man te betalen kinderbijdrage en het door de man aan de vrouw te vergoeden bedrag van de Turkse bankrekening, althans te bepalen dat de kinderbijdrage ten hoogste € 42,- zal zijn en te bepalen dat de man niet gehouden is om de helft van het saldo dat vanaf de Turkse bankrekening is overgeboekt op 8 juni 2021, tegen de op die datum geldende wisselkoers aan de vrouw te vergoeden, tot het hof onherroepelijk over deze onderwerpen heeft beslist.
2.2
De vrouw heeft op 23 maart 2023 een verweerschrift tegen het schorsingsverzoek ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van 28 april 2023 van de zijde van de man met bijlagen;
- een bericht van 11 mei 2023 van de zijde van de man met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 mei 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk van partijen is op 13 december 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 24 november 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2018 te [plaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2020 te [plaats] .
Hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.

4.Het verzoek en de beoordeling daarvan

4.1
De man verzoekt de schorsing van de werking van de bestreden beschikking te bevelen, voor zover de beslissing de door de man te betalen kinderbijdrage en het door de man te vergoeden saldo op de Turkse bankrekening betreft. Ten aanzien van het saldo op de Turkse bankrekening betoogt de man dat sprake is van een feitelijke en juridische misslag. Ten tijde van de beslissing van de rechtbank waren geen transactieoverzichten beschikbaar. Inmiddels zijn deze overzichten beschikbaar en blijkt dat na het overlijden van de vader van de man een nieuwe rekening is geopend en op diezelfde dag de erfenis is overgemaakt naar de nieuwe bankrekening. Het geld uit de erfenis is helemaal afgescheiden gehouden, is niet aangewend voor privé doeleinden en is slechts tijdelijk gestald op de rekening van de man. Doordat de man dit bij de rechtbank niet kon aantonen maar in hoger beroep wel, is sprake van een feitelijke misslag. Het saldo op de rekening is daarbij niet alleen het aandeel van de man, maar ook het aandeel van zijn moeder en broertje. De man heeft het geld niet en is niet in staat het bedrag aan de vrouw te betalen. De vrouw heeft bovendien enkele maanden geleden nog een fors bedrag uit de verdeling van de voormalig echtelijke woning ontvangen waar zij van kan leven. Als de uitvoerbaarverklaring niet wordt geschorst en uiteindelijk in de bodemprocedure wordt beslist dat de man het bedrag niet aan de vrouw dient te vergoeden, is het maar de vraag of de man het geld dan terug krijgt. Van het geld dat de man heeft ontvangen uit de erfenis is nog niet veel uitgegeven maar gelet op de huidige wisselkoers is de tegenwaarde in euro’s veel lager geworden.
Ten aanzien van de kinderbijdrage betoogt de man dat de door de rechtbank opgelegde kinderbijdrage zijn draagkracht ruimschoots overschrijdt. Het inkomen waar de rechtbank de kinderbijdrage op heeft gebaseerd was het inkomen dat de man genoot tijdens de voorlopige voorzieningen procedure waarbij de man per abuis een verkeerd percentage aan kosten heeft genoemd. De man werkt inmiddels sinds 2 januari 2023 in opdracht voor [X] B.V. en verdient € 2.420,- bruto per vier weken. Uitgaande van 45 werkweken per jaar bedraagt het jaarinkomen van de man € 27.225,-. Rekening houdend met de huwelijkse schuld waar de man € 101,- per maand op aflost bedraagt zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) € 2.186,- per maand, wat resulteert in een draagkracht van afgerond € 178,- per maand. Wanneer rekening wordt gehouden met een verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw ter hoogte van het minimumloon bedraagt het aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 65,- per maand. Voor de man ontstaat een noodsituatie indien hij is gehouden de door de rechtbank bepaalde kinderbijdrage te betalen en de man verzoekt de uitvoerbaar bij voorraad verklaring te schorsen voor zover de kinderbijdrage het bedrag van € 65,- per maand overschrijdt.
4.2
De vrouw is van mening dat het schorsingsverzoek op beide onderdelen moet worden afgewezen. De vrouw betwist dat sprake is van een juridische of feitelijke misslag. Na de uitspraak van de rechtbank hebben zich geen nieuwe feiten of omstandigheden voorgedaan die een schorsing rechtvaardigen. Het belang van de vrouw om de beschikking ten uitvoer te kunnen leggen dient te prevaleren boven het belang van de man. Het geld van de Turkse bankrekening heeft de vrouw nodig voor nieuwe woonruimte omdat zij op dit moment dakloos is met minderjarige kinderen. Van de € 74.529,- die zij heeft ontvangen uit de verdeling van de voormalig echtelijke woning heeft zij nog € 5.000,- over omdat zij leningen, die zij is aangegaan nadat de man de voormalig echtelijke woning had verlaten, heeft afgelost. De vrouw betwist bovendien dat het bedrag op de Turkse bankrekening afkomstig is uit een erfenis. Ten aanzien van de kinderbijdrage is het belang van de vrouw in beginsel gegeven omdat sprake is van een verplichting tot betaling van een geldsom. Bij de berekening van de kinderbijdrage heeft de rechtbank de draagkracht van de man gebaseerd op de op dat moment beschikbare inkomensgegevens van de man. Als er al sprake is van een inkomensverlies, dan is dit verwijtbaar. Tijdens de zitting in de voorlopige voorzieningenprocedure heeft de man verklaard wat zijn inkomen op dat moment was. De rechtbank heeft het redelijk geacht daarbij aan te sluiten. De man heeft gesteld dat zijn inkomsten in 2021 negatief waren. De man heeft echter alle woonlasten van de echtelijke woning betaald en de woning overgenomen en de vrouw kunnen uitkopen. Ook heeft de man gesteld dat hij veel werkt en hij de kinderen daarom niet altijd op tijd kan ophalen. Een verwachte winst van € 1.200,- is niet aannemelijk. Als zijn onderneming een dusdanig laag inkomen oplevert is de man in staat elders inkomsten te genereren. De man is tot op heden in staat geweest de door de rechtbank bepaalde kinderbijdrage te betalen.
4.3
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de vrouw de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de man. Het hof kan op grond van de wet – als uitzondering – toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). De maatstaven komen er in dit geval kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen, en eventueel ook de kinderen, bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Maar als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. Dit alles leidt in deze zaak tot de volgende beoordeling.
4.4
Ten aanzien van de door de rechtbank bepaalde kinderbijdrage overweegt het hof als volgt. Dat de vrouw belang heeft bij ten uitvoerlegging van de bestreden beschikking is een gegeven, nu het de bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen betreft. Daar staat het belang van de man tegenover. De man heeft tot op heden de opgelegde kinderbijdrage voldaan, maar sinds 2 januari 2023 is sprake van een nieuwe situatie aan zijn zijde. Hij heeft zijn taxi verkocht en werkt in opdracht van [X] B.V. Met de verkoopopbrengst van de taxi heeft de man de uitkoopsom voor de woning aan de vrouw betaald. De man verricht, anders dan aan [X] B.V. gefactureerde activiteiten, geen werkzaamheden meer in zijn eigen onderneming. Door de vrouw is niet weersproken dat de man met ingang van 2 januari 2023 in opdracht van [X] B.V. werkt. De man becijfert, onder verwijzing naar de overgelegde vervoersovereenkomst en facturen, zijn inkomen bij [X] B.V. thans op € 27.225,- bruto per jaar, waaruit een draagkracht volgt van € 178,- per maand, hetgeen de vrouw evenmin heeft weersproken. De door de man becijferde draagkracht is wezenlijk lager dan de door de rechtbank bepaalde bijdrage van in totaal € 414,- per maand. Met dit substantiële verschil heeft de rechtbank geen rekening kunnen houden. Dit maakt dat op dit moment sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, die zich na de bestreden beschikking heeft voorgedaan, dat de belangenafweging in zoverre in het voordeel van de man dient uit te vallen. Het hof is daarom van oordeel dat de werking van de bestreden beschikking geschorst dient te worden voor zover de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage over de periode vanaf heden een bedrag van € 178,- per maand te boven gaat. In hoeverre hiernaast ook rekening moet worden gehouden met een verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw zal in hoger beroep aan de orde komen. Daarop kan thans niet worden vooruitgelopen, omdat dit het al dan niet slagen van een grief betreft.
4.5
Ten aanzien van de vergoeding van het saldo op de Turkse bankrekening is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking blijk geeft van zowel een feitelijke als een juridische misslag.
Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de man geen stukken overgelegd waaruit kon worden afgeleid waar het saldo op de Turkse bankrekening, dat de man op 8 juni 2021 naar zijn broer heeft overgemaakt, van afkomstig is. Deze stukken zijn in hoger beroep wel door de man overgelegd. Het hof is voorshands van oordeel dat de man door overlegging van deze stukken zijn reeds in eerste aanleg betrokken stelling, dat het geld op de Turkse bankrekening afkomstig is uit de nalatenschap van zijn vader en dat het saldo mede het aan zijn moeder en zijn broer toekomende deel daarvan omvat. Dat betekent dat sprake is van een feitelijke misslag.
Naar het oordeel van het hof is tevens sprake van een juridische misslag. De rechtbank heeft bepaald dat de man de helft van het saldo op de Turkse bankrekening aan de vrouw dient te vergoeden zoals dat aanwezig was op 8 juni 2021 tegen de op die datum geldende wisselkoers. De man heeft erop gewezen dat de waarde van de Turkse Lira inmiddels sterk is gedaald ten opzichte van 8 juni 2021. Het hof overweegt dat het betreffende saldo een vordering op de bank in Turkse Lira betreft. De door de vrouw gestelde vordering op de man houdt de verdeling van dat saldo in en betreft dus als uitgangspunt een bedrag in Turkse Lira. Nu de vrouw in Nederland de rechtsvordering jegens de man tot betaling daarvan heeft ingesteld kan de vrouw als (gesteld) schuldeiser ingevolge artikel 6:123 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) naar keuze betaling in Turkse Lira of in euro vorderen. Artikel 6:124 BW bepaalt echter dat in het geval een verbintenis als gevolg van toepassing van artikel 6:123 BW wordt voldaan in ander geld dan tot betaling waarvan zij strekt (in dit geval: euro’s in plaats van Turkse Lira), de omrekening geschiedt naar de koers van de dag waarop de betaling plaatsvindt. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man het desbetreffende bedrag in euro’s moet vergoeden aan de vrouw tegen de op 8 juni 2021 geldende wisselkoers. Dit maakt dat sprake is van een juridische misslag.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de werking van de beschikking ook ten aanzien van het punt van het saldo op de Turkse bankrekening moet worden geschorst.
4.6
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2022 voor zover de daarin aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van heden een bedrag van in totaal € 178,- per maand te boven gaat en voor zover daarin is bepaald dat de man gehouden is de helft van het saldo van de Turkse bankrekening met nummer [rekeningnummer] aan de vrouw te vergoeden tegen de op 8 juni 2021 geldende wisselkoers, totdat nader is beslist in de hoofdzaak (zaaknummer bij het hof: 200.322.523/01);
wijst af het meer of anders in deze schorsingsprocedure verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. A.R. van Wieren, bijgestaan door mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 13 juni 2023 uitgesproken in het openbaar door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.