ECLI:NL:GHAMS:2023:1510

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
23-001655-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring zware mishandeling met priem

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot doodslag en zware mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 13 juni 2023. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 1] door deze met een priem in het oog te steken tijdens een conflict op straat op 10 oktober 2019 in Wervershoof. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, maar het hof heeft de straf verhoogd naar 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 10.548,23, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001655-20
datum uitspraak: 27 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-244483-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1951,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Wervershoof, gemeente Medemblik ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 1] (meerdere malen) met een priem / schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het linkeroog heeft gestoken en/of die [benadeelde 1] in het gezicht heeft geslagen, terwijl hij, verdachte, een priem / schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand(en) had en/of die [benadeelde 1] (daarbij) met die priem / schroevendraaier / dat voorwerp in het linkeroog heeft gestoken / geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Wervershoof, gemeente Medemblik aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerd oog en/of een beschadigd netvlies, heeft toegebracht door die [benadeelde 1] (meerdere malen) met een priem / schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het linkeroog te steken en/of die [benadeelde 1] in het gezicht te slaan, terwijl hij, verdachte, een priem / schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand(en) had en/of die [benadeelde 1] (daarbij) met die priem / schroevendraaier / dat voorwerp in het linkeroog te steken / te raken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring en een andere straf komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte naast van het primair tenlastegelegde eveneens van het subsidiair tenlastegelegde, te weten de zware mishandeling, moet worden vrijgesproken. Immers, de verdachte heeft aangever weliswaar geslagen, maar was zich niet bewust van het feit dat hij een priem in zijn handen had. Hij heeft daarmee de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel niet bewust aanvaard. Tevens heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verklaringen van aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] uiterst onbetrouwbaar zijn.
Het hof stelt, gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, de navolgende feiten en omstandigheden vast. Het hof acht daarbij de verklaringen van aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , voor wat betreft de gedeelten daarvan die voor het bewijs worden gebruikt, voldoende betrouwbaar nu die verankering vinden in ander bewijsmateriaal. Dat die verklaringen op onderdelen uiteenlopen maakt dat niet anders.
Na een woordenwisseling op straat met zijn bovenburen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] liep de verdachte richting zijn auto. De verdachte had in zijn hand een tasje waarin een priem zat. De priem, ongeveer 20 cm groot, gleed uit het tasje en viel op de grond. De verdachte pakte de priem op en hield deze in zijn rechterhand. De verdachte draaide zich om, liep op [benadeelde 1] af en gaf [benadeelde 1] met zijn rechterhand een klap in het gezicht. [benadeelde 1] voelde meteen dat hij in zijn oog werd geraakt. Zijn linkeroog bleek te zijn geperforeerd.
Het hof twijfelt er niet aan dat het bij [benadeelde 1] aan zijn oog constateerde letsel is veroorzaakt door de punt van de priem die de verdachte in zijn hand had toen hij [benadeelde 1] in het gezicht sloeg. De verklaring van de verdachte dat het letsel mogelijk is ontstaan door toedoen van [benadeelde 1] zelf of tijdens een ruzie tussen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] acht het hof niet geloofwaardig nu het dossier daarvoor geen enkel aanknopingspunt bevat.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat naar algemene ervaringsregels het slaan in het gezicht, terwijl men een priem in de hand heeft, de aanmerkelijke kans - in de zin van reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid - met zich brengt dat dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben, nu het gezicht, in het bijzonder de ogen, een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is. Het zware letsel heeft zich in dit geval ook daadwerkelijk gerealiseerd. De verdachte heeft [benadeelde 1] opzettelijk geslagen en moet zich daarbij bewust zijn geweest van de priem in zijn hand, nu hij die priem vlak daarvoor van de grond heeft geraapt. De verdachte heeft aldus de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde 1] bewust aanvaard. Het voorwaardelijk opzet en daarmee het subsidiair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt daarom verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 oktober 2019 te Wervershoof, gemeente Medemblik, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerd oog, heeft toegebracht, door [benadeelde 1] in het gezicht te slaan, terwijl hij, verdachte, een priem in zijn hand had en [benadeelde 1] daarbij met die priem in het linkeroog te raken.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de door de rechtbank opgelegde straf in stand te laten en acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte zijn woning en volledige inboedel is kwijtgeraakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte had al enige tijd een conflict met zijn bovenburen, toen het conflict op 10 oktober 2019 escaleerde. Na een woordenwisseling heeft de verdachte één van zijn bovenburen in zijn gezicht geslagen, terwijl hij daarbij een priem in zijn hand had. Hierbij heeft de punt van de priem het linkeroog van het slachtoffer geraakt, met zeer ernstige gevolgen. Het slachtoffer heeft een perforatie van het oog opgelopen waardoor de ooglens ernstig beschadigd is geraakt. Uit de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer (benadeelde partij) en de toelichting die daarop in hoger is gegeven blijkt dat zijn zicht in dat oog blijvend is aangetast. Het slachtoffer ondervindt door het oogletsel grote hinder en beperkingen in het dagelijks leven. Daarnaast kampt hij sinds het voorval met gevoelens van angst en somberheid. Het geweld heeft bovendien plaatsgevonden op de openbare weg in een woonwijk, waarvan verschillende buurbewoners getuige zijn geweest, wat onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving in de hand werkt.
De ernst van het feit rechtvaardigt het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De verdachte erkent weliswaar het slachtoffer te hebben geslagen, maar heeft geen verantwoordelijkheid voor zijn daad genomen en heeft zijn blik sterk gericht op zijn eigen leed. Het hof ziet, hoewel de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen, een risico op herhaling en daarmee aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren.
Net als de rechtbank houdt het hof bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de omstandigheid dat de verdachte door zijn detentie zijn woning is kwijtgeraakt en dat daarbij veel van zijn persoonlijke bezittingen zijn verloren gegaan. De verdachte moet zijn leven grotendeels weer opnieuw opbouwen. Het hof houdt tevens rekening met de gevorderde leeftijd van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Een en ander brengt voor de verdachte met zich dat hij, na aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, niet opnieuw voor dit feit zal worden gedetineerd, tenzij hij binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van deze uitspraak opnieuw een strafbaar feit zal plegen.

Beslag

Het bewezenverklaarde is begaan met behulp van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven priem. Deze behoort de verdachte toe en zal worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.993,23, bestaande uit € 6.493,23 aan materiële schade en € 8.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.548,23, bestaande uit € 2.048,23 aan materiële schade en € 8.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Het bedrag van de vordering is in hoger beroep naar beneden bijgesteld naar een bedrag van € 14.588,23, bestaande uit € 6.088,23 aan materiële schade, te weten:
  • reiskosten: € 343,20
  • huishoudelijke hulp (mantelzorg) week 41 2019 tot en met week 4 2020: € 1.182,00
  • huishoudelijke hulp week 5 tot en met week 27 2020: € 437,00
  • verhuiskosten / kosten opslag: € 3.040,00
  • woonklaar maken nieuwe woning: € 1.000,00
  • eigen risico zorgverzekering 2019 en 2020: € 86,03
en € 8.500,00 aan immateriële schade. Tevens wordt de wettelijke rente gevorderd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vordering af te wijzen, nu deze kosten geen rechtstreeks gevolg zijn van het ten laste gelegde (duidende op de verhuiskosten en het woonklaar maken van een nieuwe woning). Subsidiair is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, doordat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, met name ten aanzien van de immateriële schade, in het bijzonder omdat geen sprake is van een medische eindtoestand. Meer subsidiair is verzocht de vordering te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.048,23, te weten reiskosten, kosten huishoudelijke hulp en eigen risico zorgverzekering. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij wat betreft de verhuiskosten, de opslagkosten en de kosten voor het woonklaar maken van de nieuwe woning niet-ontvankelijk in de vordering verklaard dient te worden, aangezien deze posten niet voldoende rechtstreeks verband houden met het tenlastegelegde.
Voorts is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof acht het letsel aan het oog en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer in voldoende mate vaststaan.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 aanhef en onder b. van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 8.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • De aard en de ernst van de normschending
  • De aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij;
  • De pijn en het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij bij de mishandeling heeft opgelopen;
  • De schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegerekend.
De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van € 2.048,23 aan materiële schade en € 8.500,00 ter compensatie van immateriële schade, gehouden. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00 wegens affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen.
Het hof is van oordeel dat de vordering op dit moment onvoldoende is onderbouwd om te kunnen concluderen dat de benadeelde partij aanspraak maakt op een vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij zou in de gelegenheid kunnen worden gesteld de vordering nader te onderbouwen doch dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een blauwe priem van het merk Gamma (1086485).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.548,23 (tienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 2.048,23 (tweeduizend achtenveertig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding voor het overige niet ontvankelijk.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.548,23 (tienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 2.048,23 (tweeduizend achtenveertig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 november 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. D. Radder en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2023.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]