ECLI:NL:GHAMS:2023:1508

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
200.313.841/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige bij de vader en beëindiging van gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, die bij de vader is vastgesteld. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn, het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige vastgesteld. Het hof bekrachtigt deze beschikking, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De vader heeft sinds de uithuisplaatsing van de minderjarige een positieve ontwikkeling doorgemaakt, terwijl de moeder haar aandeel in de problematiek niet erkent. De NIFP-rapportage bevestigt dat de plaatsing bij de vader in het belang van de minderjarige is geweest. Het hof concludeert dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen zijn ouders bij gezamenlijk gezag. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, maar het hof wijst dit verzoek af. De rechtbank heeft op goede gronden het gezamenlijk gezag beëindigd en de vader belast met het eenhoofdig gezag. De omgangsregeling is ook gewijzigd, waarbij de moeder eenmaal per veertien dagen voor maximaal vier uur contact heeft met de minderjarige onder begeleiding. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de partijen afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.313.841/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/312521 / FA RK 21-427 (gezag en omgang)
C/15/325290 / JU RK 22-269 (ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing)
C/15/325625 / JU RK 22-335 (gedeeltelijke gezagsbelasting)
Beschikking van de meervoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Spaargaren te Hilversum,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. van Bijsterveld te Hilversum.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats C] (hierna: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 8 april 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 3 juli 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking.
2.2
De vader heeft op 1 december 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 20 januari 2023 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de GI van 24 november 2022;
- een bericht van de GI van 28 februari 2023;
- een bericht van de moeder van 2 maart 2023 met bijlagen (1-8);
- een bericht van de vader van 6 maart 2023 met bijlagen (5-8) en een aanvullend verzoek;
- een bericht van de moeder van 6 maart 2023 met bijlage (9).
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Eijpe.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.6
Na de mondelinge behandeling heeft de GI op verzoek van het hof de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 april 2023 toegestuurd.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) is [in] 2017 te [plaats D] (België) [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder was na de geboorte van [minderjarige] van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over hem.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank (hierna: de kinderrechter) van 11 april 2018 is [minderjarige] met ingang van die datum onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, tot 11 april 2019. Bij beschikking van dit hof van 26 februari 2019 is deze beschikking bekrachtigd. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking, tot 11 april 2023.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 1 augustus 2019 zijn de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] belast. Verder is – kort samengevat – een zorgregeling bepaald met een opbouw (begeleid door het Omgangshuis), waarbij [minderjarige] vanaf 31 januari 2020 een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft alsmede één dag(deel) in de week, in onderling overleg te bepalen (als dit niet lukt, is het de woensdagmiddag). Ook is een vakantie- en feestdagenregeling bepaald.
3.4
Bij beschikking van 11 mei 2021 heeft de rechtbank het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Noord-Holland (hierna: het NIFP), verzocht om een onafhankelijke deskundige voor te dragen voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de vraag bij wie van de ouders [minderjarige] het beste zijn hoofdverblijfplaats kan hebben en wat de gevolgen zullen zijn van een eventuele wijziging van de hoofdverblijfplaats. Iedere verdere beslissing is pro forma aangehouden.
Bij beschikking van 8 oktober 2021 zijn de deskundigen benoemd om het onderzoek uit te voeren.
Bij rapporten van 28 december 2021 hebben de gezondheidszorgpsychologen E. Koster (met assistentie van A. Schaap, psycholoog SKJ) en L. Tel gerapporteerd aan de rechtbank.
3.5
Op 15 juni 2021 heeft de kinderrechter mondeling een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen bij de gezaghebbende vader voor de duur van vier weken. Deze beslissing is schriftelijk vastgelegd op 16 juni 2021. Bij beschikking van 24 juni 2021 heeft de kinderrechter een aansluitende machtiging verleend tot 11 april 2022. Bij beschikking van 9 november 2021 heeft dit hof voornoemde beschikking bekrachtigd.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 september 2021 is, voor zover hier van belang, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank van 1 augustus 2019, de volgende zorgregeling vastgesteld: [minderjarige] heeft eenmaal per week gedurende één uur contact met de moeder onder begeleiding van Altra. Deze zorgregeling kan worden uitgebreid dan wel gewijzigd onder regie van de GI.
3.7
Bij brief van 1 maart 2023 heeft de raad ingestemd met het voorgenomen besluit van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te beëindigen.
3.8
Bij beschikking van 6 april 2023 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op verzoek van de GI de omgangsregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking gewijzigd en onder meer bepaald dat [minderjarige] en de moeder eenmaal per twee weken voor de duur van vier uur omgang met elkaar hebben op een dag passend bij de agenda van de ouders, waarbij de omgangsmomenten aan het begin van het omgangsmoment en aan het einde van het omgangsmoment gedurende de overdrachtsmomenten worden begeleid door Konfia en de regie op de zorg zal komen te liggen bij de gemeente [gemeente 2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald. Daarnaast heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat de vader alleen het gezag over hem toekomt. Verder heeft de rechtbank (met wijziging van de beschikking van de kinderrechter van 22 september 2021) bepaald dat [minderjarige] en de moeder gerechtigd zijn tot omgang:
- minimaal gedurende anderhalf uur per week, waarvan één uur begeleid en een half uur onbegeleid, onder regie van de GI in het belang van [minderjarige] uit te breiden.
De rechtbank heeft dit beslist:
- op het verzoek van de moeder te bepalen dat [minderjarige] per direct bij haar wordt thuisgeplaatst. Subsidiair heeft zij verzocht per direct als zorgregeling te bepalen dat [minderjarige] de ene week bij de ene ouder verblijft en de andere week bij de andere ouder.
Meer subsidiair heeft zij verzocht te bepalen dat [minderjarige] per direct onbegeleide omgang met
haar zal hebben:
- iedere woensdag na school tot na het eten;
- ieder weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school,
dan wel een onbegeleide zorgregeling die de rechtbank in goede justitie vaststelt.
- op het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen, op het verzoek hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] en op het verzoek van de vader de omgang te wijzigen na onderzoek door de raad.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre) en uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij haar, dat partijen gezamenlijk belast blijven met het gezag en dat per direct een omgangsregeling (tot aan de gevraagde thuisplaatsing) tussen [minderjarige] en de moeder wordt bepaald van een weekend per veertien dagen van vrijdag tot maandag bij de moeder, met gedeelde vakanties en feestdagen en onbegeleid, met compensatie van kosten, zoals te doen gebruikelijk in zaken met een familierechtelijk karakter.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, behalve ten aanzien van de omgangsregeling, en verzoekt de navolgende regeling vast te stellen, inhoudende dat de moeder het recht heeft [minderjarige] eenmaal per veertien dagen voor maximaal vier uur te zien op neutraal terrein in de woonomgeving van de vader, waarbij de omgang zal plaatsvinden in een begeleide setting en het inchecken en uitchecken van [minderjarige] onder begeleiding zal plaatsvinden, meer in het bijzonder dat de begeleide omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder zal plaatsvinden bij Konfia te Hilversum op de zondagen in de oneven weken van 10.00 uur tot 14.00 uur.
4.4
De moeder verzoekt het verzoek van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen toevoeging van informatie van de GI aan het dossier en tegen toelating van de GI tot de zitting in hoger beroep. Het hof is aan dit bezwaar voorbij gegaan, omdat het hof de GI in deze procedure als belanghebbende heeft aangemerkt, nu de GI tot voor kort belast is geweest met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van en de regie op de omgang met [minderjarige] .
5.2
Aan de orde zijn de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , het gezag en de zorg-/omgangsregeling.
wettelijk kader
5.3
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken en de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. Ingevolge het eerste lid van artikel 1:253a BW dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, zoals vereist in voormelde wetsartikelen.
Standpunten van partijen
5.5
De moeder betoogt dat de rechtbank ten onrechte de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader heeft bepaald. Aan het oordeel heeft de rechtbank het NIFP-rapport ten grondslag gelegd, waarin ten onrechte (en voorbarig) is geconcludeerd dat de moeder minder geschikt zou zijn dan de vader om voor [minderjarige] te zorgen. Het NIFP-onderzoek is op onjuiste wijze uitgevoerd en tot stand gekomen en is bovendien niet onafhankelijk en volledig. Het NIFP baseert zich op informatie van de gezinsmanager. Deze informatie is gekleurd, omdat de gezinsmanager achter de man staat en zijn stellingen en standpunten overneemt, zonder aan waarheidsvinding te doen. De contra-expertise verricht door dr. [X] (hierna: [X] ) werpt een geheel ander licht op de zaak. Het is dan ook nog maar zeer de vraag in hoeverre [minderjarige] beter af is als hij bij de vader zijn hoofdverblijf heeft.
Daarnaast meent de moeder dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] heeft beëindigd en ten onrechte heeft bepaald dat het gezag over [minderjarige] alleen aan de vader toekomt. Van het klemcriterium is geen sprake, aangezien [minderjarige] onder toezicht staat van de GI en de gezinsmanager de beslissingen neemt aangaande [minderjarige] . Het argument van de rechtbank dat beëindiging van het gezag van de moeder de strijd tussen ouders zal doen afnemen, snijdt geen hout. Niet alleen is dit geen wettelijk criterium om het gezag te beëindigen, maar ook heeft de beslissing juist het effect dat de moeder niets meer te verliezen heeft en genoodzaakt wordt tegen deze beslissing in hoger beroep te komen. De vader is de strijd aangegaan met de moeder en niet andersom. Hij probeert haar geheel bij [minderjarige] vandaan te houden.
Verder voert de moeder aan dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om de omgangsregeling uit te breiden, heeft afgewezen zonder motivering en onderbouwing. Het is schadelijk voor [minderjarige] dat het contact met zijn moeder is verbroken en hij is hierdoor verward geraakt. Omgang is een wederkerig recht. De ontzeggingsgronden voor omgang zijn niet gesteld, noch gebleken. Valse beschuldigingen aan haar adres geuit door de vader lopen als een rode draad door het dossier en lijken onuitgesproken de achterliggende motivering van de rechtbank te zijn om de vergaande beslissingen te nemen die de rechtbank genomen heeft, aldus de moeder.
5.6
De vader betoogt dat de bestreden beslissing in stand dient te blijven, behoudens de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder. De inhoud van de NIFP-rapporten spreekt voor zich. De reden dat inmiddels het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader is en de moeder uitsluitend begeleide omgang krijgt, heeft te maken met het feit dat hij veilig is bij zijn vader en de moeder niet in staat is hem te bieden wat hij voor zijn verdere ontwikkeling nodig heeft. Vanaf het moment dat [minderjarige] bij zijn vader is geplaatst, heeft hij een enorme positieve ontwikkeling doorgemaakt. De zorgelijke situatie bij de moeder is, ondanks jarenlange ondersteuning en inzet van hulpverlening, niet verbeterd, maar juist erger geworden. Het moet in deze kwestie gaan om het belang van [minderjarige] . [minderjarige] is gebaat bij het in stand laten van de huidige feitelijke situatie, die al twee jaar zo is. Ondanks de ondertoezichtstelling hebben zich vele praktische problemen voorgedaan waarbij niet adequaat kon worden gehandeld in het belang van [minderjarige] . De moeder grijpt alles aan om de strijd die zij aan het voeren is, voort te zetten.
De vader verzoekt het hof geen acht te slaan op de stukken van [X] , nu deze niet onafhankelijk zijn opgesteld. Het is uitermate vreemd dat [X] hem ernstig diskwalificeert, terwijl hij hem nimmer heeft ontmoet of gesproken.
Hij zal altijd handelen in het belang van [minderjarige] en zijn medewerking blijven verlenen aan het contact en begeleide omgang tussen [minderjarige] en zijn moeder. De afgelopen periode is echter gebleken dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling een te zware wissel trekt op [minderjarige] zodat wijziging van de regeling noodzakelijk is, aldus de vader.
Advies van de raad
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep kenbaar gemaakt niet te beschikken over het volledige procesdossier. Het hof zal om die reden het ter zitting uitgebrachte advies van de raad buiten beschouwing laten.
Beoordeling door het hof
5.8
Uit de stukken in het dossier en de zitting in hoger beroep is het hof het volgende gebleken. [minderjarige] heeft gedurende vijf jaar onder toezicht gestaan van de GI. Aanvankelijk zagen de zorgen over [minderjarige] op de spanningen tussen zijn ouders, het niet kunnen hebben van een onbelast contact met zijn vader en de vrees dat hij klem zou komen te zitten tussen zijn ouders. Het lukte de GI niet om zicht te krijgen op de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder thuis. Als de vader vervolgens zorgen uit over mogelijk seksueel overschrijdend gedrag jegens [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder, wordt besloten om de casus in te brengen bij het twee- of meersporenteam (TMT) van het Steunpunt Seksueel Geweld voor advies. Daaruit volgt het advies direct hulpverlening in de thuissituatie in te zetten en Veilig Thuis een deelonderzoek naar mogelijk seksueel misbruik te laten verrichten. Dit misbruik is niet komen vast te staan, maar de ingezette hulpverlening van Families First leidt tot zorgen over de hechting tussen [minderjarige] en de personen rondom hem in de thuissituatie bij de moeder. Ook wordt gezien dat de situatie tussen de ouders tot veel stress leidt voor [minderjarige] .
In januari 2021 start [minderjarige] op de basisschool, waardoor meer zicht op zijn ontwikkeling ontstaat. De school ziet een in zichzelf gekeerd, haast apathisch, jongetje dat terugdeinst bij een onverwachte aanraking en dat geen onbevangen indruk maakt. Daarnaast wordt [minderjarige] veelvuldig ziekgemeld en vindt men het opmerkelijk dat hij brood zonder beleg meeneemt naar school. Verder constateert de school bij [minderjarige] een ontwikkelingsachterstand, die op sommige gebieden meer dan zes maanden bedraagt. In navolging van het advies van het TMT verzoekt de GI in maart 2021 Veilig Thuis om een deelonderzoek te doen naar mogelijk seksueel misbruik van [minderjarige] . Veilig Thuis besluit het onderzoek uit te breiden naar een breder onderzoek naar kindermishandeling van [minderjarige] . De onderhavige procedure is op dat moment al aanhangig bij de rechtbank en leidt tot de beschikking van 11 mei 2021, waarin de rechtbank het NIFP verzoekt een deskundige voor te dragen, die onderzoek kan verrichten naar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . Nog voor de start van dit onderzoek ontstaan er acute zorgen over de veiligheid van [minderjarige] , als hij in de klas op drie afzonderlijke momenten bij zijn juf aangeeft dat hij wordt geslagen door de moeder. Met een op 15 juni 2021 door de kinderrechter verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing wordt [minderjarige] bij zijn vader geplaatst; een beslissing die ook in hoger beroep door het hof in stand wordt gelaten. Ondertussen heeft Veilig Thuis het onderzoek afgerond en bij rapport van 5 augustus 2021 geconcludeerd dat sprake is van psychische mishandeling en verwaarlozing van [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder. Na de uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn diverse vormen van hulpverlening ingezet. In het gezin van de vader is Altra Jeugdhulp direct gestart met intensieve ambulante opvoedondersteuning. Het traject Ouderschap Blijft is ingezet voor de communicatie tussen de ouders en een begeleide omgang is opgestart tussen de moeder en [minderjarige] . Verder is op advies van Altra voor [minderjarige] speltherapie ingezet, is een NIKA-traject ingezet voor de omgang tussen de moeder en [minderjarige] en is voor beide ouders het traject Parallel Solo Ouderschap ingezet. In het door de rechtbank gelaste NIFP-onderzoek is bij rapporten van 28 december 2021 – kort samengevat – geconcludeerd dat een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet in zijn belang is en dat een plaatsing bij de vader wel in zijn belang is. Tot op heden verblijft [minderjarige] bij de vader. De hulpverlening via Altra is per 28 februari 2023 positief afgerond en de ondertoezichtstelling is per 11 april 2023 geëindigd. Onder de regie van het jeugdteam is op dit moment alleen nog hulpverleningsorganisatie Konfia betrokken die de omgang tussen [minderjarige] en de moeder begeleidt.
5.9
Voor het hof is voldoende komen vast te staan dat [minderjarige] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds hij bij de vader woont. Volgens informatie van de GI gaat het goed met hem en groeit hij veilig op bij zijn vader. De bedreigingen in zijn ontwikkeling zijn afgenomen en de destijds door school geconstateerde achterstand heeft hij ingelopen. Gezien de actuele situatie is het hof net als de rechtbank van oordeel dat het belang van [minderjarige] meebrengt dat hij zijn hoofdverblijfplaats bij de vader dient te hebben. Anders dan de moeder betoogt, is dit oordeel niet enkel gebaseerd op de NIFP-rapportage, waartegen zij ernstige inhoudelijke bezwaren heeft opgeworpen. Voor het hof is doorslaggevend dat de moeder nog altijd niet haar aandeel in het ontstaan van de situatie erkent, die destijds aanleiding was voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Destijds waren er ernstige zorgen over de conflictueuze verhouding tussen de ouders en de daaruit voorvloeiende spanningen voor [minderjarige] , de door school bij [minderjarige] gesignaleerde ontwikkelingsachterstand, het schoolverzuim, het in zichzelf gekeerd zijn en zijn vermoeidheid, de in juni 2021 door [minderjarige] op school gedane uitlatingen over slaan en knijpen door de moeder en het gebrek aan zicht op de opvoedsituatie bij de moeder thuis. De moeder lijkt met name gericht op het van tafel krijgen van de volgens haar valse beschuldigingen, die de vader heeft geuit. Zij miskent daarmee dat de reeds bestaande zorgen over [minderjarige] in ernst toenamen op het moment dat de GI zicht kreeg op de situatie bij haar thuis. Niet alleen de vader en de GI hadden zorgen over [minderjarige] , maar ook Families First, de school en Veilig Thuis. [minderjarige] is met spoed uit huis geplaatst, nadat hij uit zichzelf op school meerdere malen had verteld dat hij door zijn moeder werd geslagen en geknepen. Bij Veilig Thuis wilde hij niet praten over de situatie bij zijn moeder thuis, maar praatte hij wel vrijuit over de situatie bij zijn vader thuis. De kinderrechter heeft deze zorgen beoordeeld en op basis daarvan met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend. Die beslissing is vervolgens door dit hof getoetst en in stand gelaten. De uithuisplaatsing van [minderjarige] werd nog steeds in zijn belang noodzakelijk geacht. De conclusies uit de NIFP-rapporten bevestigen dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in zijn belang is geweest. De beslissing om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen vloeit echter voort uit de huidige situatie, waarin het goed gaat met [minderjarige] en zijn belang erin is gelegen die situatie te continueren. Het hof zal het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen daarom afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.1
Het hof is op basis van het voorgaande tevens van oordeel dat de rechtbank op goede gronden het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag te beëindigen en hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] , heeft toegewezen. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daarbij neemt het hof verder nog het volgende in aanmerking. Anders dan de moeder betoogt, bestaat er naar het oordeel van het hof nog altijd een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen zijn ouders in het geval van gezamenlijk gezag. Na de geboorte van [minderjarige] probeerde de moeder de vader op afstand te houden. Een ondertoezichtstelling van [minderjarige] is noodzakelijk gebleken om het contact tussen [minderjarige] en de vader structureel vorm te geven. Partijen zijn al jarenlang verwikkeld in een juridische strijd over [minderjarige] . De onderlinge verhouding tussen de ouders laat zich het best omschrijven als gespannen en wantrouwend. De minimaal noodzakelijke basis voor de uitoefening van gezamenlijk gezag ontbreekt. Tot op heden zijn partijen ondanks de ingezette hulpverlening niet in staat gebleken om in overleg te treden en afspraken te maken over [minderjarige] . Het hof verwacht niet dat de situatie tussen de ouders binnen afzienbare tijd voldoende zal verbeteren. De vrees van de GI dat de moeder haar positie op afstand nooit zal accepteren en zal blijven vechten voor aanvaarding van haar visie dat zij de betere ouder is voor [minderjarige] , acht het hof reëel. Omdat [minderjarige] zal opgroeien bij de vader, dient de vader in voorkomende gevallen snel beslissingen voor en over hem te kunnen nemen. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de vader daarvoor niet afhankelijk is van door de moeder bij gezamenlijk gezag te geven medewerking of instemming. Het hof is dan ook net als de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de [minderjarige] noodzakelijk is dat de vader alleen met het gezag over hem is belast. Ook op dit punt zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
5.11
In de onder 3.8 vermelde beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 april 2023 – waarvan het hof met instemming van partijen na de zitting kennis heeft genomen – heeft de kinderrechter bepaald dat de in de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling wordt gewijzigd, in die zin dat de moeder het recht heeft [minderjarige] eenmaal per veertien dagen voor maximaal vier uur te zien op neutraal terrein in de woonomgeving van de vader, waarbij de omgang zal plaatsvinden in een begeleide setting en het inchecken en uitchecken van [minderjarige] onder begeleiding zal plaatsvinden, meer in het bijzonder dat de begeleide omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder zal plaatsvinden bij Konfia te Hilversum op de zondagen in de oneven weken van 10.00 uur tot 14.00 uur. De omgangsregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking is daarmee gewijzigd en is door deze nieuwe beschikking achterhaald. De moeder en de vader hebben daarom geen belang meer bij het hoger beroep tegen de in de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling. Hun verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.
5.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 8 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat partijen elk de eigen kosten van deze procedure dragen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.N. van de Beek en mr. A. van Haeringen, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 6 juni 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.