ECLI:NL:GHAMS:2023:1506

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
200.296.095/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van vermogens en alimentatie in huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een hoger beroep, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2023 uitspraak gedaan over de verrekening van vermogens en alimentatie tussen een man en een vrouw die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De zaak betreft een vervolg op een eerdere beschikking van 23 januari 2023, waarin het hof beslissingen had genomen over de kinder- en partneralimentatie en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. Het hof had toen een deskundige benoemd om de waarde van de onroerende zaak te taxeren en partijen verzocht om inzage te geven in hun bankafschriften per 1 september 2018.

In de huidige beschikking heeft het hof overwogen dat het beroep van de vrouw op het vervalbeding in de huwelijkse voorwaarden onaanvaardbaar is. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een bedrag van € 8.366,93 aan de man verschuldigd is en heeft haar veroordeeld dit bedrag te voldoen. Daarnaast heeft het hof de kosten van de deskundige, die € 895,- bedragen, bepaald dat deze door beide partijen gezamenlijk moeten worden gedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie in de financiële situatie van beide partijen en de rol van deskundigen in het proces.

Het hof heeft verder de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw het verschuldigde bedrag aan de man moet betalen, ongeacht eventuele verdere rechtsmiddelen die zij zou kunnen aanwenden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de jongste raadsheer, wat de transparantie van het rechtsproces onderstreept.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 6 juni 2023
Zaaknummers: 200.296.095/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/292420 / FA RK 19-4668 en
C/15/302243 / FA RK 20-2161
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.T.A. Visser te Zwaagdijk-Oost,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A.Th. Klaver te Hoorn.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 24 januari 2023 een deelbeschikking gegeven met daarin een eindbeslissing over de kinder- en partneralimentatie (zaak met zaaknummer: 200.296.093/01) en een tussenbeslissing in de zaak over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (zaaknummer: 200.296.095/01). Onder aanhouding van iedere verdere beslissing, heeft het hof een onderzoek naar de onderhandse verkoopwaarde van de onroerende zaak aan de [A-straat] te [plaats B] (hierna: de woning) door een deskundige bevolen en de heer R.M. Stoffer benoemd tot deskundige (hierna: de deskundige). Daarnaast heeft het hof ieder van partijen in de gelegenheid gesteld een bankafschrift over te leggen van de eigen rekening waaruit het saldo op die bankrekening per 1 september 2018 blijkt. Tot slot heeft het hof partijen over en weer in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over het deskundigenbericht en de bankafschriften en een vermogensopstelling over te leggen.
1.2
Ter griffie van het hof is op 2 maart 2023 een deskundigenbericht van dezelfde datum van de deskundige binnengekomen.
Daarnaast heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 30 januari 2023 met bijlage;
- een brief van de zijde van de vrouw van 20 maart 2023 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de man van 21 maart 2023 met bijlage;
- een brief van de zijde van de man van 14 april 2023;
- een brief van de zijde van de vrouw van 17 april 2023.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
In de tussenbeschikking heeft het hof overwogen dat het beroep van de vrouw op het vervalbeding, dat is opgenomen in de huwelijkse voorwaarden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zoals de man in zijn zevende grief had betoogd en dat alsnog uitvoering dient te worden gegeven aan het verrekenbeding, opgenomen in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Partijen is verzocht inzage te geven in de banksaldi van hun betaalrekeningen per 1 september 2018. Om te kunnen bepalen welk bedrag in de vermogensopstelling moet worden meegenomen in verband met de aflossingen op de hypotheekschuld die zijn gedaan uit overgespaard inkomen, heeft het hof een deskundigenbericht bevolen naar de waarde van de woning per 1 september 2018. Het hof heeft daarnaast beslissingen genomen over de te verrekenen waarde van de onderneming van de man en de schuld aan het UWV en partijen verzocht een vermogensopstelling te maken. Het hof heeft tot slot een beslissing genomen over de kosten van het rechercherapport.
2.2
De deskundige heeft de waarde van de woning per 1 september 2018 getaxeerd op
€ 425.000,-. Partijen zijn in hun vermogensopstelling van deze waarde uitgegaan, waaruit het hof opmaakt dat zij zich kunnen vinden in deze getaxeerde waarde.
Uit de door partijen overgelegde bankafschriften volgt dat het saldo op de bankrekening van de man met rekeningnummer [rekeningnummer 1] per 1 september 2018 € 332,03 bedraagt en het saldo op de bankrekening van de vrouw met nummer [rekeningnummer 2] € 1.122,26.
De man heeft een vermogensopstelling gemaakt, de vrouw heeft een overzicht gegeven van de vorderingen die partijen op elkaar hebben. Zij gaan van vrijwel dezelfde bedragen uit. Slechts voor de hoogte van de schuld van de man aan het UWV gaan zij uit van verschillende bedragen. De man gaat uit van een bedrag van € 39.414,-, de vrouw van € 39.413,39. Het hof heeft in de beschikking van 24 januari 2023 overwogen dat de man de schuld tot een hoogte van € 39.414,09 voldoende heeft onderbouwd. Omdat de man nu zelf van een (iets) lager bedrag uitgaat, zal het hof dat ook doen. Dit leidt tot de volgende vermogensopstelling:
Vermogen van de vrouw:
- bankrekening [rekeningnummer 2] € 1.122,26
- spaarrekening [rekeningnummer 2] € 3.816,24
- te verrekenen vermogen in de woning
€ 31.136,67 +
Totaal € 36.075,17
Vermogen van de man:
- bankrekening [rekeningnummer 1] € 332,03
- onderneming
€ 52.493,00 +
Totaal € 52.825,03
Af:
schuld UWV
€ 39.414,00 -/-
resteert € 13.411,03
Het te verrekenen vermogen bedraagt (€ 36.075,17 + € 13.411,03 =) € 49.486,20. Ieder van partijen heeft recht op de helft van dit bedrag, te weten € 24.743,10. De man heeft per saldo een vordering op de vrouw van (€ 24.743,10 -/- € 13.411,03 =) € 11.332,07.
Partijen zijn het er, blijkens hun berekeningen na het taxatierapport, uiteindelijk over eens dat op dit bedrag in mindering kunnen worden gebracht de vorderingen die de vrouw blijkens r.o.v. 3.7 en 3.8 van de bestreden beschikking op de man heeft, zijnde een bedrag van € 1.400,- uit hoofde van een geldlening en een bedrag van € 1.565,14 ter zake de kosten van het rechercherapport. Er resteert dan een vordering van € 8.366,93 van de man op de vrouw.
2.3
De vrouw heeft in haar brief van 20 maart 2023 een beroep gedaan op verrekening van haar vordering uit hoofde van achterstallige partneralimentatie. De man heeft in zijn brief van 14 april 2023 verweer gevoerd tegen het beroep op verrekening. Volgens hem zijn alimentatievorderingen van dusdanig bijzondere aard dat deze in principe niet met andere vorderingen mogen worden verrekend. In reactie daarop heeft de vrouw bij brief van 17 april 2023 het hof verzocht zich ter voorkoming van executiegeschillen in een ten overvloede overweging uit te laten over het beroep op verrekening. Daaruit begrijpt het hof dat de vrouw niet (langer) verzoekt het (volgens haar) openstaande bedrag aan alimentatie te verrekenen met de verrekenvordering op grond van artikel 7 HV. Het hof overweegt daarom als volgt.
De man heeft niet onderbouwd op grond waarvan hij van mening is dat alimentatievorderingen in principe niet met andere vorderingen mogen worden verrekend. Vooropgesteld kan worden dat de vrouw in beginsel bevoegd is tot verrekening van haar vordering op de man, omdat aan de in artikel 6:127 BW daarvoor gestelde eisen is voldaan. In het geval van periodieke betaling van uitkeringen bepaalt artikel 6:135 aanhef en onder a BW in combinatie met artikel 475c onder i Rv – samengevat – dat slechts het gedeelte van de periodieke betaling van uitkeringen tot levensonderhoud dat de beslagvrije voet overtreft, vatbaar is voor beslag. Deze situatie doet zich echter niet voor in de onderhavige zaak. Het is niet de man als alimentatieplichtige die zijn schuld aan de vrouw wil verrekenen met de nog aan haar verschuldigde alimentatie, het is de vrouw die haar schuld aan de man wenst te verrekenen met de nog door de man verschuldigde alimentatie. Het hof is dan ook van oordeel dat het bezwaar van de man tegen verrekening in beginsel niet opgaat.
Kosten
2.4
De kosten van de deskundige bedragen € 895,- inclusief BTW. Het hof ziet in de aard van het geschil aanleiding te bepalen dat deze kosten door partijen gezamenlijk dienen te worden gedragen, ieder voor de helft. Ieder van partijen moet derhalve € 447,50 betalen. De man heeft dit bedrag reeds bij wege van voorschot betaald. Het hof zal bepalen dat de vrouw dit bedrag alsnog conform de door haar van het Landelijk Dienstencentrum voor de rechtspraak te ontvangen factuur moet voldoen.
Het hof zal in hoger beroep de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

Het hof:
ten aanzien van de zaak met zaaknummer 200.296.095/01 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de huwelijkse voorwaarden zijn afgewikkeld zoals onder r.o. 2.9.16 en 2.9.17 van de beschikking waarvan beroep is weergegeven en daarbij het verzoek van de man om de verrekenvordering vast te stellen, deels is toegewezen in die zin dat het is beperkt tot een verrekening over de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 tot 1 september 2018, zijnde een bedrag van € 10.994,-, zonder daarbij de schuld aan het UWV te betrekken en tevens het verzoek van de vrouw om het ondernemingsvermogen van de onderneming van de man in de verrekening te betrekken is afgewezen;
en opnieuw rechtdoende
- verklaart voor recht dat het beroep van de vrouw op het vervalbeding in de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
- stelt vast dat de vrouw een bedrag van € 8.366,93 aan de man verschuldigd is en veroordeelt de vrouw dit bedrag aan de man te voldoen;
- bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
- compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus, dat ieder de eigen kosten betaalt;
- bepaalt dat de kosten van de deskundige R.M. Stoffer ten bedrage van € 895,- (inclusief BTW) ten laste komen van partijen, ieder voor de helft;
- bepaalt dat de vrouw de helft van het bedrag van de kosten van de deskundige, zijnde € 447,50 dient te betalen conform de nota met betaalinstructies die zij zal ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de rechtspraak;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. C.M.J. Peters en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 6 juni 2023 in het openbaar uitgesproken door de jongste raadsheer.