Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
‘waarna verder met u zal worden afgestemd of in de diverse dossiers daadwerkelijk zal worden overgegaan tot rechtsmaatregelen’.In de e-mail van 13 mei 2016 heeft DAS weliswaar geschreven dat zij ermee in kan stemmen dat [appellante] een procedure opstart, maar daar ook aan toegevoegd dat met betrekking tot de vergoeding haar voorkeur uitgaat naar een vast tarief voor de behandeling van de procedure en dat zij hiervoor een voorstel van [appellante] wil ontvangen. Hiermee heeft DAS duidelijk te kennen gegeven dat voor DAS de prijs een essentieel onderdeel was van de overeenkomst en dat zij daar nog over wilde onderhandelen. Op basis van deze e-mail heeft [appellante] er dus niet van mogen uitgaan dat DAS de opdracht tot procederen reeds had verleend. Uit de e-mail van [appellante] van 15 juni 2016 blijkt dat [appellante] zich bewust was van deze onderhandelingsfase, aangezien zij zelf heeft geschreven dat zij ervan uitgaat dat zij ‘
hiermee een redelijk en werkbaar voorstel’heeft gedaan. Dit wordt opnieuw bevestigd door haar brief van 23 september 2016, waarin zij DAS heeft gevraagd om instemming met het door haar voorgestelde tarief. [appellante] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die rechtvaardigen dat zij erop mocht vertrouwen dat DAS een opdracht had gegeven tot het aanvangen van juridische procedures. [appellante] heeft nog een beroep gedaan op de brief van DAS van 30 januari 2020 om haar stelling te onderbouwen dat de opdracht aan [appellante] nog niet was beëindigd. Dat beroep treft geen doel, aangezien deze brief niet meer behelst dan een algemeen administratief verzoek. De brief bevat onvoldoende concrete aanknopingspunten dat de eerder aan [appellante] verleende opdracht ook het starten van een procedure inhield en dateert bovendien van vier jaar na de datum waarop de overeenkomst van opdracht is aangegaan. Het feit dat [appellante] in 2016 en de jaren erna geen enkele aanvang heeft gemaakt met het voorbereiden van die procedures, bevestigt dit. [appellante] heeft nog aangevoerd dat zij enkel vanwege de gedragsregels advocatuur terughoudend is gebleven met het starten van procedures, omdat die vereisen dat vooraf duidelijkheid bestaat over de omvang en de kosten van een opdracht, maar dat argument overtuigt niet, wederom omdat niet gebleken is dat [appellante] ook maar enige voorbereidingshandeling heeft getroffen met het oog op het starten van die procedures of bij DAS heeft aangedrongen dat het daar nu van moest komen.