ECLI:NL:GHAMS:2023:1498

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
200.292.235/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van rechtsbijstandsverzekeraar voor tekortkomingen in opdracht aan advocaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een advocaat, aangeduid als [appellante], en de DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. [appellante] vorderde schadevergoeding van DAS wegens een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst van opdracht. De kern van het geschil was of de overeenkomst tussen [appellante] en DAS ook de opdracht omvatte om juridische procedures te starten voor de verzekerden van DAS. De rechtbank had eerder de vordering van [appellante] afgewezen, met de overweging dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen die het starten van juridische procedures omvatte.

In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven ingediend, waarin zij betoogde dat de opdracht die DAS aan haar had verleend ook het procederen omvatte en dat deze opdracht niet regelmatig was beëindigd. Het hof oordeelde echter dat [appellante] onvoldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de overeenkomst van opdracht, die op 12 februari 2016 tot stand kwam, niet de reikwijdte had die [appellante] stelde. De communicatie tussen partijen toonde aan dat er nog geen definitieve afspraken waren gemaakt over de vergoeding en dat DAS niet had ingestemd met het starten van procedures.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees [appellante] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in overeenkomsten van opdracht en de noodzaak voor advocaten om te zorgen voor een heldere bevestiging van hun rol en verantwoordelijkheden, vooral wanneer het gaat om het starten van juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.292.235/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/678125 / HA ZA 20-036
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 mei 2023
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. N.A.W.E. Jansen te Utrecht,
tegen
DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en DAS genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 1 maart 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en DAS als gedaagde.
Bij arrest van 20 april 2021 heeft het hof een mondelinge behandeling van partijen gelast met het oog op, onder meer, het beproeven van een minnelijke regeling. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Partijen hebben geen schikking bereikt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met één productie;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 september 2022 doen bepleiten, [appellante] door mr. Jansen voornoemd en DAS door mr. D.A. Pronk, advocaat te Rotterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft, onder wijziging van haar eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zal verklaren voor recht dat DAS aansprakelijk is voor de tekortkomingen inzake de opdrachtovereenkomst en de ten gevolge van die tekortkomingen aan [appellante] ontnomen gunstige kans, alsmede DAS - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen tot vergoeding van de schade, in goede justitie te begroten dan wel nader op te maken bij staat, met veroordeling van DAS in de kosten van de procedure met nakosten en rente.
DAS heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Eind 2015 hebben negen personen, die voor rechtsbijstand verzekerd waren bij DAS, zich tot [appellante] gewend voor rechtshulp bij een geschil met Aegon inzake het zogenoemde BonusPlan. [appellante] was destijds verbonden aan advocatenkantoor [A] te [plaats] (hierna: [A] ). In dit kader heeft DAS per brief van 12 februari 2016 onder meer het volgende aan [appellante] geschreven:
(…) In overleg met verzekerden is besloten de (verdere) behandeling van deze zaak aan u uit te besteden. Ik verzoek u hierbij dan ook de belangen van de verzekerden te behartigen.
(…)
De 9 dossiers kunnen door u in behandeling worden genomen met dien verstande dat eerst het financiële belang per zaak zal wordt begroot door de heer van Santen.
Het resultaat hiervan zult u terugkoppelen aan DAS, waarna verder met u zal worden afgestemd of in de diverse dossiers daadwerkelijk zal worden overgegaan tot rechtsmaatregelen.(…)
2.2
Op grond van deze opdracht heeft [appellante] bijstand verleend bij het laten opmaken van de rapportages waarin het door DAS verzochte financiële belang per zaak per verzekerde is begroot.
2.3
In een e-mail van 13 mei 2016 heeft DAS onder meer het volgende aan [appellante] geschreven:
(…) Als eerste bericht ik u dat ik ermee in kan stemmen dat u een procedure opstart.
Met betrekking tot de vergoeding van uw kosten deel ik u mede dat mijn voorkeur er naar uitgaat een vast tarief overeen te komen voor de behandeling van de procedure.
Dit bedrag betreft de vergoeding van uw honorarium, kantoorkosten, reiskosten en omvat alle (processuele) handelingen die nodig en denkbaar zijn in een dergelijke procedure tot en met de bespreking van de uitspraak/de beschikking. (…)
In verband met bovenstaande verzoek ik u vriendelijk mij een voorstel te doen toekomen voorzien van een inschatting van de door u te verrichten werkzaamheden.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en zie uw berichtgeving met belangstelling tegemoet (…).
2.4
Bij e-mail van 15 juni 2016 heeft [appellante] aan DAS onder meer het volgende geantwoord:
(…)
Vaste prijs
Ik heb echter goed kennis genomen van uw wens om te komen tot een vaste prijs voor deze procedure. Mijn voorstel (…) luidt dan ook als volgt.
Per individueel geval zou ik de procedure voor een bedrag van € 9.500,00 incl. kantoorkosten doch excl. kosten derden en btw in behandeling kunnen nemen.
(…)
Ik ga er vanuit dat ik u hiermee een redelijk en werkbaar voorstel heb gedaan. Graag verneem ik uw reactie. Uiteraard kunt u mij telefonisch bereiken om dit nader uit te werken. (…)
2.5
Bij brief van 23 september 2016 heeft [appellante] aan DAS onder meer het volgende geschreven:
Het laatste bericht dat ik van u heb mogen ontvangen dateert van 13 mei 2016. (…) Op 1 juli 2016 heb ik verzocht om een inhoudelijke reactie op mijn voorstel. Tot op heden hebben cliënten noch ik van u iets mogen vernemen.
(…)
Wel wil ik u dringend verzoeken mij per omgaande doch uiterlijk binnen vijf dagen na heden het door mij voorgestelde tarief te bevestigen, zodat ik een procedure kan opstarten. Tot op heden heb ik, op verzoek van DAS, nog geen inhoudelijke activiteiten verricht.
2.6
Bij e-mail van 30 september 2016 heeft DAS aan [appellante] onder meer het volgende geantwoord:
U heeft inderdaad een lange tijd niets van DAS vernomen. Reden hiervoor ligt in het feit dat wij tijd nodig hadden om de kwestie inhoudelijk te beoordelen, nader onderzoek te doen en informatie in te winnen.
Ik kan u bij deze toezeggen dat u uiterlijk eind volgende week nader zult vernemen van DAS.
2.7
Op enig moment heeft DAS besloten dat verdere rechtsbijstand aan de verzekerden zou worden verleend door de Stichting Woekerpolisproces. [appellante] was niet betrokken bij dit besluit.
2.8
In een brief gedateerd 1 december 2016 heeft DAS aan [appellante] onder meer het volgende geschreven:
(…) Naar aanleiding van uw verzoeken om u of uw kantoor een opdracht tot verdere behandeling te verstrekken, kan ik u als volgt berichten.
In deze zaak zal DAS verder individueel met haar verzekerden communiceren over de mogelijke verplichtingen uit hoofde van de rechtsbijstandverzekering.
Daarmee ziet DAS op dit moment geen aanleiding om u of uw kantoor een opdracht te verstrekken voor verdere behandeling van onderhavige kwestie.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
2.9
Op enig moment na december 2016 is [appellante] overgestapt naar advocatenkantoor [B] . Bij e-mail van 27 januari 2017 heeft [appellante] aan DAS geschreven, kort samengevat, dat zij niet akkoord gaat met de mededeling van DAS in de brief van 1 december 2016 dat DAS geen aanleiding ziet om haar of haar kantoor (inmiddels [B] ) opdracht te verstrekken voor verdere behandeling van onderhavige kwestie.
2.1
Bij e-mail van 10 mei 2017 heeft [appellante] aan DAS ter zake van de door haar tot op dat moment verrichte werkzaamheden en diensten per verzekerde een factuur gestuurd, in totaal negen facturen derhalve. DAS heeft deze facturen onbetaald gelaten.
2.11
Bij inleidende dagvaarding van 29 september 2017 heeft [appellante] gevorderd dat de rechtbank zal verklaren voor recht dat door DAS aan [appellante] op 12 februari 2016 de opdracht is verstrekt tot belangenbehartiging van de negen rechtsbijstand-verzekerden en dat de door [appellante] gemaakte werkzaamheden redelijk, gebruikelijk en noodzakelijk waren en DAS te veroordelen tot betaling van de openstaande declaraties.
2.12
Op 28 mei 2018 hebben partijen bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat DAS aan [appellante] – als bevoegde namens de verzekerden – een bedrag van € 9.500,- inclusief btw zal betalen voor de werkzaamheden die [appellante] heeft verricht en dat [appellante] DAS vrijwaart voor het geval [A] de werkzaamheden alsnog zou factureren. Daarnaast is als volgt bepaald:
(…) Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure gevorderd hebben. (…)
2.13
Op 11 september 2019 heeft [appellante] DAS per brief geïnformeerd dat zij DAS aansprakelijk stelt voor de schade die het gevolg is van diverse tekortkomingen bij de uitvoering van de overeenkomst en die er toe geleid hebben dat aan [appellante] de gunstige kans is ontnomen om negen procedures te voeren.
2.14
Bij brief van 30 januari 2020 heeft DAS aan advocatenkantoor [B] onder meer het volgende geschreven:
In dit dossier dateert uw laatste bericht van geruime tijd geleden.
Wilt u DAS informeren over de stand van zaken? Als het dossier inmiddels is afgehandeld, vernemen wij graag hoe de zaak is geëindigd. Mocht er een vonnis zijn gewezen of een vaststellingsovereenkomst tot stand zijn gekomen, dan ontvangen wij graag een kopie.
Uw reactie zien wij met belangstelling tegemoet.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellante] gevorderd een veroordeling van DAS tot vergoeding van de door [appellante] geleden schade, primair, ter hoogte van € 156.000,00, subsidiair de schade ten gevolge van de aan [appellante] ontnomen gunstige kans, te begroten in goede justitie, met rente en proceskosten. Aan deze vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat zij van DAS opdracht heeft gekregen, althans dat zij daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen, tot het verlenen van juridische bijstand aan de verzekerden en het opstarten van een procedure en dat zij schade lijdt doordat haar de kans is ontnomen deze opdracht uit te voeren. Nadat DAS verweer had gevoerd, heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis de vordering afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft daartoe onder meer geoordeeld, kort samengevat, dat er geen overeenkomst van opdracht tot het opstarten van een procedure voor de negen DAS verzekerden tot stand is gekomen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met vier grieven op.
3.2
Met haar grieven voert [appellante] , samengevat, aan dat de opdracht die DAS aan haar heeft verleend ook het procederen omvatte en dat deze opdracht niet regelmatig is beëindigd. Het feit dat er tussen partijen nog geen tarief was overeengekomen, maakt dat volgens [appellante] niet anders.
3.3
De grieven hebben geen succes. Anders dan [appellante] heeft betoogd, kan niet worden geoordeeld dat tussen partijen een perfecte onvoorwaardelijke overeenkomst tot stand is gekomen die mede omvatte het voeren van juridische procedures ten behoeve van de verzekerden, ook niet wanneer hierbij rekening wordt gehouden met de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het volgende is daartoe redengevend. Partijen zijn het er over eens dat er op 12 februari 2016 tussen hen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Zij verschillen echter van mening over de reikwijdte van die opdracht. [appellante] betoogt dat in die opdracht tevens is vervat de opdracht aan haar om voor de negen verzekerden een procedure te starten. Naar het oordeel van het hof heeft zij dit betoog onvoldoende onderbouwd. Uit de brief van DAS van 12 februari 2016 blijkt duidelijk dat DAS nog niet had besloten om [appellante] over te laten gaan tot het starten van een procedure voor de negen verzekerden, gezien de woorden
‘waarna verder met u zal worden afgestemd of in de diverse dossiers daadwerkelijk zal worden overgegaan tot rechtsmaatregelen’.In de e-mail van 13 mei 2016 heeft DAS weliswaar geschreven dat zij ermee in kan stemmen dat [appellante] een procedure opstart, maar daar ook aan toegevoegd dat met betrekking tot de vergoeding haar voorkeur uitgaat naar een vast tarief voor de behandeling van de procedure en dat zij hiervoor een voorstel van [appellante] wil ontvangen. Hiermee heeft DAS duidelijk te kennen gegeven dat voor DAS de prijs een essentieel onderdeel was van de overeenkomst en dat zij daar nog over wilde onderhandelen. Op basis van deze e-mail heeft [appellante] er dus niet van mogen uitgaan dat DAS de opdracht tot procederen reeds had verleend. Uit de e-mail van [appellante] van 15 juni 2016 blijkt dat [appellante] zich bewust was van deze onderhandelingsfase, aangezien zij zelf heeft geschreven dat zij ervan uitgaat dat zij ‘
hiermee een redelijk en werkbaar voorstel’heeft gedaan. Dit wordt opnieuw bevestigd door haar brief van 23 september 2016, waarin zij DAS heeft gevraagd om instemming met het door haar voorgestelde tarief. [appellante] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die rechtvaardigen dat zij erop mocht vertrouwen dat DAS een opdracht had gegeven tot het aanvangen van juridische procedures. [appellante] heeft nog een beroep gedaan op de brief van DAS van 30 januari 2020 om haar stelling te onderbouwen dat de opdracht aan [appellante] nog niet was beëindigd. Dat beroep treft geen doel, aangezien deze brief niet meer behelst dan een algemeen administratief verzoek. De brief bevat onvoldoende concrete aanknopingspunten dat de eerder aan [appellante] verleende opdracht ook het starten van een procedure inhield en dateert bovendien van vier jaar na de datum waarop de overeenkomst van opdracht is aangegaan. Het feit dat [appellante] in 2016 en de jaren erna geen enkele aanvang heeft gemaakt met het voorbereiden van die procedures, bevestigt dit. [appellante] heeft nog aangevoerd dat zij enkel vanwege de gedragsregels advocatuur terughoudend is gebleven met het starten van procedures, omdat die vereisen dat vooraf duidelijkheid bestaat over de omvang en de kosten van een opdracht, maar dat argument overtuigt niet, wederom omdat niet gebleken is dat [appellante] ook maar enige voorbereidingshandeling heeft getroffen met het oog op het starten van die procedures of bij DAS heeft aangedrongen dat het daar nu van moest komen.
3.4
[appellante] heeft haar vordering eveneens gebaseerd op het door DAS ontnemen van een gunstige kans, maar het is niet duidelijk wat zij hiermee bedoelt. Zij stelt weliswaar dat sprake is van een onrechtmatige daad van DAS, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. De enkele stelling dat DAS schaderapporten zou hebben achtergehouden, is hiervoor onvoldoende. Ook dit betoog heeft daarom geen succes.
3.5
Aangezien [appellante] onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van de grondslag(en) van haar vordering komt het hof niet toe aan het door haar gedane bewijsaanbod. Het hoger beroep slaagt dus niet. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van DAS begroot op € 772,00 aan verschotten en € 3.342,00 voor salaris en op € 170,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. C.A.H.M. ten Dam, mr. M.L.D. Akkaya en mr. G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.