Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- I) het ontslag op staande voet van 4 november 2021 zal vernietigen;
- II) H&M zal veroordelen met ingang van 4 november 2021 aan [appellant] te betalen het salaris van € 3.128,55 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten van de cao;
- III) H&M zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van de wettelijke verhoging over het achterstallige salaris met ingang van 4 november 2021;
- IV) zal bepalen dat H&M, op straffe van verbeurte van een dwangsom, de salarisstrook over de maand oktober 2021 binnen een week na afgifte van de beschikking moet corrigeren, waarbij zij het reguliere loon uitbetaalt en het saldo van 60,80 verlofuren zoals vermeld op de loonstrook corrigeert;
- V) H&M zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van de wettelijke rente over de bedragen onder (II) en (III);
- VI) indien het ontslag op staande voet niet wordt vernietigd, H&M zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van een transitievergoeding van € 13.950,56 bruto; en
- VII) H&M zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
2.Feiten
“2.6. Diefstal en fraude
“• Op 14 oktober maakt u, zonder dat er een klant aanwezig is bij de kassa, van een geruite blouse waarmee u uit de winkel komt aangelopen een klacht retour, waarna u het kledingstuk weer de winkel in brengt. Dit is vastgelegd op camera. Van terugpinnen door of het overhandigen van cashgeld aan een klant is geen sprake. Tevens zien wij u fictieve klantgegevens invullen op de klacht retourbon. Er is die dag geen positief kasverschil. U kunt/wilt niet verklaren waar het geld van deze retour heen gegaan is.• Diezelfde dag zien we op de camerabeelden dat u op de kassa eetgeld uitboekt voor 2 medewerkers en dit cash uit de kassa haalt. Naast het eetgeld haalt u een biljet van 10 euro weg uit de kassa. Al dit geld verdwijnt in uw broekzak. Later haalt u op kantoor het eetgeld uit uw zak, maar niet het tientje. U kunt/wilt niet verklaren waar dit tientje gebleven is.
3.Beoordeling
grief 1betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet voldoende voortvarend is gegeven en dat aan de eis van onverwijldheid is voldaan. [appellant] is ontslagen vanwege gebeurtenissen op 14, 18, 19, 21 en 24 oktober 2021, maar pas op 26 oktober 2021 heeft H&M dit met hem besproken. Weliswaar is nadien nader onderzoek gedaan, maar in het ontslaggesprek op 4 november 2021 zijn [appellant] geen andere verwijten gemaakt dan op 26 oktober 2021. Volgens [appellant] heeft H&M daarom niet voortvarend gehandeld en onderzoek verricht.
grieven 2 en 4bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de constateringen die H&M aan het ontslag op staande voet in de brief van 5 november 2021 ten grondslag heeft gelegd, op zich genomen zelfstandig een dringende reden voor het ontslag vormen. H&M gaat uit van de onjuiste veronderstelling dat hij zich geld zou hebben toegeëigend, dat hij rommelt met retouren en klachtafhandeling en dat hij af en toe in de kluisruimte kwam zonder dat hij daar iets te zoeken had. H&M heeft geen bewijs geleverd waaruit dit zou blijken. Vanuit zijn functie moest [appellant] regelmatig in de kluisruimte zijn. Het is ook geen verboden gebied voor medewerkers. [appellant] heeft nooit camera’s uitgeschakeld met als doel of gevolg om onregelmatigheden te verdoezelen. H&M heeft niet aangetoond dat er in de betreffende periode onjuiste (klacht)retouren zouden zijn geweest. Ook betwist [appellant] dat er bij hem in vergelijking met collega’s sprake is geweest van een extreem hoog aantal retouren. Het filiaal [A] staat bekend om de grote hoeveelheid klachten in vergelijking met andere Nederlandse filialen. [appellant] was bovendien aanspreekpunt voor dit soort kwesties. Verder meent [appellant] dat de door H&M overgelegde camerabeelden geen enkel bewijs van onregelmatigheden opleveren. Tot slot heeft de kantonrechter volgens [appellant] ook ten onrechte geoordeeld dat hij heeft erkend dat hij in korte tijd zeven tot acht keer het klacht- en retourbeleid niet heeft gevolgd en dubbele retouren heeft geboekt en dat van een incidentele vergissing geen sprake kan zijn. In zijn gehele dienstverband heeft hij wellicht twee of drie fouten gemaakt, maar dat zijn slechts incidentele vergissingen geweest die niet kunnen leiden tot de conclusie dat gehandeld is in strijd met interne regels laat staan tot ontslag op staande voet, aldus tot zover [appellant] .
grief 3betoogt [appellant] dat dit niet is toegestaan, omdat H&M geen andere redenen aan het ontslag ten grondslag mag leggen dan die in de ontslagbrief worden genoemd en dat de kantonrechter dat ten onrechte wel heeft toegestaan. Deze grief faalt. Bij een ontslag op staande voet moet de werkgever onverwijlde mededeling van de dringende reden aan de werknemer doen (art. 7:677 lid 1 BW), zodanig dat voor de werknemer onmiddellijk duidelijk is welke gedragingen de werkgever hebben genoopt tot de onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De aanvullend door H&M gestelde feiten hebben alle betrekking op dezelfde werkwijze van [appellant] , als de in de ontslagbrief genoemde verwijten. Het hof is van oordeel dat de gedragingen op 5, 7, 12, 13, 18 en 19 oktober 2021 weliswaar nieuwe feiten zijn, maar dat H&M daarmee enkel meer voorbeelden van één van de in de ontslagbrief genoemde ontslaggronden (het aanmaken van dubbele retouren in strijd met H&M beleid) heeft willen geven. Het betreffen geen andere verwijten van H&M richting [appellant] en [appellant] had kunnen en moeten begrijpen dat ook deze gedragingen op dezelfde bezwaren van H&M zouden stuiten als H&M er eerder kennis van had genomen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden zal het hof in het navolgende derhalve ook deze gedragingen betrekken.
(II) op 14 oktober 2021 heeft [appellant] het eetgeld voor twee medewerkers en een tien euro biljet uit de kassa gehaald, en op de balie gelegd. Na het invullen van een bon deed hij al het geld in zijn broekzak. Daarna ging [appellant] naar het kantoor, stak zijn hand in zijn broekzak, haalde alleen het eetgeld uit de broekzak en legde dit op tafel. Een tien euro biljet is daarbij niet zichtbaar.
grief 5betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook ernstige verwijtbaarheid opleveren als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW, dat er geen sprake is van een relatief kleine misstap en dat daarom het verzoek van [appellant] om een transitievergoeding zal worden afgewezen. Verder stelt [appellant] dat het niet toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [appellant] heeft niet geprofiteerd van zijn mogelijk onjuiste handelen en hij heeft gedurende dertien jaar altijd goed gefunctioneerd. Ook wijst [appellant] op de omstandigheid dat hij kostwinner is van zijn gezin met twee jonge kinderen.
Grief 6faalt. Partijen hebben geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbiedingen daarom worden gepasseerd.