In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellante], een werkneemster van [geïntimeerde], voor schade die is ontstaan bij de uitvoering van haar arbeidsovereenkomst. [appellante] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, waarin zij aansprakelijk werd gesteld voor schade die voortkwam uit haar betrokkenheid bij de verhuur van woningen aan criminelen, waaronder henneptelers. De kantonrechter had vastgesteld dat [appellante] opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld, wat haar aansprakelijkheid onder artikel 7:661 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek met zich meebracht.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellante] was sinds 7 januari 2019 in dienst bij [geïntimeerde] als verhuurmedewerker. Er waren aanwijzingen dat zij betrokken was bij de verhuur van woningen aan criminelen, wat leidde tot een intern onderzoek door [geïntimeerde]. Dit onderzoek onthulde dat [appellante] documenten vervalste en woningen verhuurde zonder de juiste procedures te volgen. Na een gesprek waarin zij werd geconfronteerd met deze bevindingen, heeft [geïntimeerde] haar op staande voet ontslagen.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellante] verworpen en de aansprakelijkheid bevestigd. Het hof oordeelde dat [appellante] opzettelijk heeft gehandeld door vervalste documenten te gebruiken en dat zij aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] tot betaling van een schadevergoeding van € 27.617,57, vermeerderd met rente en proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.