Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief Ibetoogd dat deze feiten onjuist dan wel onvolledig zijn. Voor zover van belang zal het hof daarmee hierna rekening houden. De feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds als niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, behelzen - kort weergegeven - het volgende.
Aanleiding
3.Beoordeling
grieven II, IV en Vbestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat niet is gebleken dat in verband met de gebeurtenissen op en direct na 25 april 2018 jegens [appellante] sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:682 lid 1 sub c BW. [appellante] stelt dat [naam 1] tijdens het gesprek op 25 april 2018 tegen haar heeft geschreeuwd en dat sprake was van verbaal agressief gedrag. Als gevolg van dit incident is zij arbeidsongeschikt geworden. [appellante] stelt, onder verwijzing naar enkele verklaringen van oud-medewerkers van [geïntimeerde] , dat er bij [geïntimeerde] vaker werd geschreeuwd door leidinggevenden. [geïntimeerde] heeft ernstig verwijtbaar en in strijd met goed werkgeverschap gehandeld door het incident op 25 april 2018 en het nadien geven van onvoldoende nazorg aan [appellante] . Ook heeft [geïntimeerde] onvoldoende zorg gedragen voor de arbeidsomstandigheden door geen maatregelen te nemen ter voorkoming van agressie. Volgens [appellante] heeft de kantonrechter ten onrechte ook de periode vóór 25 april 2018 bij de beoordeling betrokken. Zij is juist als gevolg van dit incident arbeidsongeschikt geworden. Ook heeft de kantonrechter volgens [appellante] ten onrechte enkel beoordeeld of [geïntimeerde] haar re-integratie verplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd. [geïntimeerde] heeft haar verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst geschonden door geen zorg te dragen voor de arbeidsomstandigheden zoals een veilige werkomgeving. Daarmee heeft zij haar eigen Arbobeleid geschonden en niet de vereiste nazorg verleend. CACG had het incident als een ongewenste omgangsvorm in de zin van artikel 3.2.1. Arbobeleidsplan moeten aanmerken en de daaraan verbonden vervolgstappen moeten nemen. Ook heeft [appellante] twee maal tevergeefs om mediation verzocht. Het eenmalige gesprek op 14 mei 2018, waarbij het incident van 25 april 2018 nauwelijks ter sprake is gekomen, kan niet worden gezien als afdoende nazorg. [appellante] concludeert dat [geïntimeerde] na het incident van 25 april 2018 geen adequate nazorg heeft gegeven aan [appellante] en als gevolg daarvan bij haar gevoelens van onveiligheid, oneerlijk behandeld worden en niet gehoord worden zijn ontstaan en kunnen persisteren.
grieven III en Vbestrijdt [appellante] ook het oordeel van de kantonrechter dat niet is gebleken dat in verband met de gebeurtenissen op en direct na 27 tot en met 31 augustus 2018 jegens [appellante] sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:682 lid 1 sub c BW. [appellante] stelt dat zij in de week van 27 tot en met 31 augustus 2018 bij afwezigheid van [naam 4] en [naam 2] in strijd met de gemaakte afspraken weer onder leiding van [naam 1] als supervisor heeft moeten werken. Zoals blijkt uit het rapport van de bedrijfsarts van 13 september 2019 heeft er daarom in september 2018 een terugval plaatsgevonden. Uit de e-mail van 14 mei 2020 van [naam 6] blijkt dat zij ondubbelzinnig erkent dat [naam 1] bij afwezigheid van [naam 4] en [naam 2] hun taken waarnam. [appellante] betwist dat [naam 1] feitelijk maar twee werkdagen de leiding heeft gehad over [appellante] in die week. [geïntimeerde] heeft niet aan haar verzwaarde motiveringsplicht voldaan, doordat zij niet voldoende feitelijke gegevens in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van haar stelling dat [appellante] in de week van 27 tot en met 31 augustus 2018 onder leiding van [naam 1] heeft gewerkt. Ook heeft [geïntimeerde] volgens [appellante] niet gemotiveerd betwist dat zij in de week van 27 tot en met 31 augustus 2018 nauwlettend in de gaten werd gehouden door [naam 1] , dat bij haar daardoor het gevoel van ‘schaduwen’ is ontstaan en dat zij zich heeft moeten verantwoorden jegens [naam 1] . In die werkweek heeft [naam 1] in strijd met de gemaakte afspraken haar werkplek gewijzigd en haar in een drukkere werkomgeving geplaatst. [geïntimeerde] heeft haar verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst geschonden door zij niet de zorg te dragen voor een veilige werkomgeving, waaronder het treffen van maatregelen om te voorkomen dat [appellante] bloot gesteld wordt aan werkstress. [appellante] meent dat [geïntimeerde] hierdoor ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
grief VIIfaalt derhalve.
Grief VIbetreft een veeggrief en deelt om die reden het lot van de overige grieven.