In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een maatschap van advocaten en een cliënt, [geïntimeerde 2]. De zaak betreft de betaling van advocatendeclaraties en de informatieplicht van de advocaat met betrekking tot gefinancierde rechtsbijstand. De appellanten, bestaande uit de maatschap [X] Advocaten en [appellant 3], hebben in hoger beroep de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland aangevochten, die eerder de vorderingen van de appellanten had afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen de advocaten en de cliënt kwalificeerde als een overeenkomst die valt onder de Richtlijn 93/13 EEG betreffende oneerlijke bedingen, en dat de dagvaarding onvoldoende informatie bevatte over de totstandkoming van de overeenkomst.
Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen de partijen kwalificeert als een overeenkomst 'binnen de verkoopruimte' gesloten, zoals bedoeld in artikel 6:230l BW. Het hof oordeelt dat de advocaat, [appellant 3], had moeten voldoen aan de informatieverplichtingen die voortvloeien uit deze bepaling. Het hof heeft geoordeeld dat de cliënt, [geïntimeerde 2], niet voldoende was geïnformeerd over de kosten van de juridische bijstand en de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. De cliënt had een aanbetaling gedaan, maar had de facturen van de appellanten onbetaald gelaten, ondanks herhaalde sommaties.
Uiteindelijk heeft het hof de vorderingen van de appellanten toegewezen, met inbegrip van de hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het hof heeft de proceskostenveroordeling van de kantonrechter in stand gelaten, maar het vonnis van de kantonrechter voor het overige vernietigd. De cliënt is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer en openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.