ECLI:NL:GHAMS:2023:1457

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.310.463/01 en 200.310.463/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en toedeling van de echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, betreft het een hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn in 2014 gehuwd en hebben hun huwelijk op 28 december 2021 ontbonden. De peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is vastgesteld op 29 december 2020. De echtelijke woning, gelegen aan de [A-straat] te [plaats B], is getaxeerd op € 525.000,-. De man heeft in hoger beroep verzocht om de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 149.000,-, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep verzocht om de toedeling van de echtelijke woning aan haar toe te kennen tegen de getaxeerde waarde.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft aangegeven dat zij de woning kan overnemen, mits zij de financiering rond krijgt. Het hof heeft besloten dat de woning aan de vrouw kan worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat zij binnen drie maanden na taxatie kan aantonen dat zij de financiering kan rond krijgen. Indien dit niet lukt, zal de woning verkocht moeten worden aan een derde. Het hof heeft de verzoeken van de man in principaal hoger beroep afgewezen en de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep gedeeltelijk toegewezen.

De beslissing van het hof houdt in dat de man binnen een week drie NVM-makelaars moet voorstellen aan de vrouw, die vervolgens een makelaar zal kiezen voor de taxatie van de woning. De kosten van de taxatie komen voor rekening van beide partijen. Het hof heeft ook bepaald dat de notariskosten voor de toedeling van de woning aan de vrouw voor haar rekening komen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.310.463/01 en 200.310.463/02
zaaknummer rechtbank: C/13/707010 / FA RK 21-5656
beschikking van de meervoudige kamer van 27 juni 2023 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
tevens verzoeker in het incident,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.W.E. Vermeer te Zaandam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
tevens verweerster in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Kotan te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 3 mei 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 februari 2022 (200.310.463/01). Het verzoekschrift in hoger beroep bevat een incidenteel verzoek ex artikel 843a Rv (200.310.463/02).
2.2.
De vrouw heeft op 8 juli 2022 (via zivver) een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 26 augustus 2022 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 27 juni 2022 met bijlagen (het procesdossier eerste aanleg);
- een brief van de zijde van de vrouw (via zivver) van 2 mei 2023, waarbij zij haar verzoek in incidenteel hoger beroep wijzigt.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 11 mei 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben zich ter zitting van pleitnotities bediend, die aan het hof zijn overgelegd.
2.6.
Ter zitting heeft mr. Vermeer het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg overgelegd.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd [in] 2014 te [plaats C] in algehele gemeenschap van goederen. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit. Het huwelijk van partijen is op 28 december 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 december 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap is de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 29 december 2020.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgoederengemeenschap op de peildatum de volgende bestanddelen omvatte:
- de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats B] (hierna: de echtelijke woning);
- de inboedel;
- het saldo op de bankrekeningen van de man;
- het saldo op de bankrekeningen van de vrouw;
- de hypothecaire geldlening.
3.4.
De echtelijke woning is op 4 mei 2022 getaxeerd op € 525.000,- door Hoekstra en van Eck makelaars.
3.5.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2022 is op verzoek van de vrouw de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking geschorst voor zover daarin is bepaald dat de echtelijke woning moet worden verkocht aan een derde.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is onder andere de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap gelast en in dat kader is, voor zover thans van belang, bepaald ten aanzien van de echtelijke woning – kort samengevat – dat partijen een makelaar de opdracht zullen geven de woning bindend te taxeren en dat de woning aan een derde zal worden verkocht. Het verzoek van de man dat de vrouw uit hoofde van overbedeling, nog aan de man een bedrag dient te voldoen van € 149.000,-, zijnde de helft van het saldo van de op naam van de vrouw staande bankrekening, is afgewezen.
4.2.
De man verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te beslissen “
dat de gelden die in de zomer van 2019 de bankrekening van de vrouw passeerde[n], een goed zijn dat in beginsel ook behoort te worden verdeeld en om incidenteel dan wel bij tussenarrest zodanig instructies te geven als hij passend acht ter vaststelling van de hoegrootheid van dit goed”.
4.3.
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep het verzoek van de man af te wijzen.
Zij verzocht in incidenteel hoger beroep aanvankelijk, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
- de echtelijke woning aan de vrouw zal worden toegescheiden tegen de getaxeerde waarde ad € 525.000,- ;
- de vrouw aan de man, zoals berekend onder randnummer 21, bij wijze van overbedeling dient te betalen € 95.662,-.
Zij heeft dit verzoek bij brief van 2 mei 2023 gewijzigd in die zin dat zij thans verzoekt de woning aan haar toe te scheiden tegen een nader door de taxateur vast te stellen waarde en te bepalen dat de vrouw aan de man zoals berekend onder randnummer 21 (van haar verweerschrift: aanvulling hof) bij wijze van overbedeling dient te betalen: p.m.
Daarnaast heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.4.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in incidenteel hoger beroep, althans dit verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
5.1.
Aan de orde is de afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Het hof ziet aanleiding om eerst de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep te behandelen.
De echtelijke woning
5.2.
De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep toedeling van de echtelijke woning aan haar. Zij stelt dat zij ter zitting in eerste aanleg heeft ingestemd met verkoop van de echtelijke woning aan een derde omdat zij meende geen financiering te kunnen krijgen om de woning over te nemen (vanwege een BKR-registratie). Inmiddels heeft zij van de bank begrepen dat zij de echtelijke woning wel kan overnemen als zij bij dezelfde bank blijft. Zij zou € 100.000,- aflossingsvrij kunnen lenen om de man uit te kopen. De woning is in mei 2022 getaxeerd op € 525.000,-. De vrouw stelt, na wijziging van haar verzoek, dat de woning opnieuw getaxeerd moet worden, waarna deze waarde tussen partijen als bindend heeft te gelden. Daarnaast verzoekt zij het aandeel van de man in de overwaarde te verrekenen met een vordering die zij op hem heeft. Deze vordering heeft zij gesteld op een bedrag van € 16.213,- overeenkomstig een door haar als productie 8 overgelegde berekening, welke ziet op de periode van augustus 2020 t/m december 2021 en waarin verschillende posten zijn opgenomen (partner- en kinderalimentatie, de hypotheek, de afvalstoffenheffing, schadeverzekeringen en de kosten van de paspoorten van de kinderen).
5.3.
De man heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat partijen het erover eens waren dat de woning aan een derde zou worden verkocht en dat dit een overeenkomst is, waaraan de vrouw gehouden dient te worden. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man instemt met toedeling van de woning aan de vrouw tegen de huidige marktwaarde. De man heeft daarbij nog enkele voorwaarden genoemd met betrekking tot de termijn en de financiering. De man verzet zich tegen het verzoek van de vrouw tot verrekening. Hij betwist de door de vrouw gestelde vordering en berekening. De man stelt dat er geen titel is voor de door de vrouw gevorderde partneralimentatie en dat onduidelijk is waarom de man de hypotheek- en andere woonlasten zou moeten dragen. Hetzelfde geldt voor de opgevoerde kosten met betrekking tot de paspoorten van de kinderen, aldus de man.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben ter zitting in hoger beroep afspraken gemaakt over de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw. Het hof zal deze (aangevulde) afspraken hierna weergeven onder 5.5. en opnemen in het dictum van deze beschikking.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot verrekening is het hof van oordeel dat de vrouw de verschuldigdheid van de door haar gestelde bedragen door de man, mede gelet op zijn gemotiveerde betwisting, onvoldoende heeft onderbouwd. Het had, gelet op hetgeen de man hiertegen in heeft gebracht, op de weg van de vrouw gelegen haar vordering nader te onderbouwen en toe te lichten, hetgeen zij heeft nagelaten.
5.5.
Zoals ter zitting met partijen is besproken, zal het hof in deze beschikking een ‘spoorboekje’ opnemen met betrekking tot toedeling van de woning aan de vrouw. Het hof zal de afspraken van partijen op sommige punten aanvullen/concretiseren. Ten aanzien van de termijn voor de vrouw om de financiering rond te krijgen is ter zitting in hoger beroep met partijen besproken dat de door de man (in de pleitnota) genoemde termijn van vier weken te kort is. Het hof zal hierna bepalen dat de vrouw een termijn van drie maanden zoals hieronder omschreven zal krijgen. Voorts is ter zitting in hoger beroep besproken dat de door de man (in de pleitnota) genoemde voorwaarde dat de uitkoopsom elke Wwft-toets moet kunnen doorstaan, een voorwaarde is die ziet op de taken en (onderzoeks)verplichtingen van de notaris. Deze voorwaarde zal hierna dan ook niet worden opgenomen. De wijze van verdeling van de echtelijke woning zal het hof als volgt bepalen.
1. De man stelt binnen een week na deze beschikking drie NVM-makelaars voor aan de vrouw. De vrouw zal uit die drie een makelaar kiezen die de woning zal taxeren en (indien de vrouw er niet in slaagt het aandeel van de man in de woning over te nemen) verkopen. Indien partijen hier niet uitkomen kunnen zij beiden een makelaar/taxateur aanwijzen die gezamenlijk een derde makelaar/taxateur uitkiezen.
2. De overeenkomstig punt 1 hiervoor gekozen taxateur/makelaar, zal de woning bindend taxeren tegen de actuele waarde in het economisch verkeer. De kosten van de taxatie komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft;
3. De toedeling aan de vrouw zal geschieden onder voorwaarde dat binnen drie maanden, nadat de voormelde taxatie van de woning heeft plaatsgevonden, duidelijk is dat de vrouw de overname van het aandeel van de man in de woning zal kunnen financieren en dat de man zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire geldlening. De levering van de woning aan de vrouw dient in dat geval binnen een maand, nadat de vrouw de man (binnen genoemde termijn van drie maanden) heeft bericht dat zij de woning kan overnemen, plaats te vinden en de vrouw dient de man bij die overdracht te voldoen het aandeel van de man in de overwaarde;
4. De notariskosten in verband met de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw komen voor haar rekening (kosten koper).
5. Voor het geval toedeling van de woning aan de vrouw onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en levering/betaling van de eventuele overwaarde niet binnen drie maanden nadat de taxatie van de voormalige echtelijke woning heeft plaatsgevonden respectievelijk één maand nadat de vrouw de man (binnen genoemde termijn van drie maanden) heeft bericht dat zij de woning kan overnemen, gerealiseerd is, zal de woning verkocht en geleverd dienen te worden aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening en de betaling van de kosten van verkoop en overdracht tussen partijen wordt verdeeld.
6. Teneinde tot verkoop aan een derde te geraken dient opdracht tot verkoop te worden verleend aan de taxateur/makelaar die de onder 2. vermelde bindende taxatie heeft verricht en wel binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw is verstreken. Ieder van partijen is gehouden deze taxateur/makelaar daartoe opdracht te geven.
7. Partijen zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs.
8. Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen.
9. Beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken.
10. Iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering aan een derde te dragen.
11. Na verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning aan een derde wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel zal ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld dragen en betalen. In dit kader zullen de eventueel aan de hypothecaire leningen verbonden polis(sen)van levensverzekering worden afgekocht en zal de afkoopwaarde in mindering worden gebracht op de restschuld, dan wel bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
De gelden op de ING-rekening
5.6.
De grieven van de man in principaal hoger beroep hebben betrekking op het saldo van de (voor de peildatum opgeheven) bankrekening van de vrouw bij de ING. De man stelt - kort samengevat - dat er op die rekening in de periode voorafgaand aan de peildatum veel mutaties hebben plaatsgevonden, die erop wijzen dat op de peildatum aanmerkelijk meer vermogen aanwezig was dan op de rekeningen van partijen stond. Volgens de man duiden de mutaties op een tot de huwelijkse gemeenschap behorend vermogen van ruim € 200.000,- medio 2019. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst de man naar de door hem in eerste aanleg overgelegde brief van de ING, het mutatieoverzicht van de rekening in de periode van 22 oktober 2018 t/m 2 juli 2019 en het ingevulde formulier van de ING met antwoorden op vragen over de mutaties. Volgens de man heeft de vrouw geen adequate uitleg gegeven voor de mutaties. De rechtbank heeft volgens hem over het hoofd gezien dat een op de peildatum buiten zicht gehouden goed ook een te verdelen goed is en dat het moeilijk is bewijs te leveren als een goed verborgen wordt gehouden. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de man geen grondslag voor zijn vordering heeft genoemd. Als primaire grond stelt de man verdeling: waar de waarde ook is, het behoort tot de gemeenschap. Pas als door toelichting van de vrouw aan het licht zou komen dat en, zo ja, hoe deze waarde reeds voor de peildatum verloren zou zijn gegaan, kan mogelijk de door de rechtbank voorbarig veronderstelde grondslag van artikel 1:164 BW aan de orde komen. Uitgangspunt moet zijn dat de vrouw opheldering dient te geven over het lot van het kennelijk in de zomer van 2019 nog in de gemeenschap aanwezige bedrag van € 200.000,-. Omdat de rekening alleen op naam van de vrouw stond, ligt de bewijslast bij de vrouw. Daarnaast is de man van mening dat de rechtbank ambtshalve op grond van artikel 22 Rv de vrouw had moeten opdragen opheldering te geven. De man heeft voorts voorgesteld een deskundige te benoemen die onderzoek kan doen naar de rekening.
5.7.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. Zij stelt voorop dat de man ten onrechte voorbij is gegaan aan de constatering van de rechtbank dat het beroep op artikel 1:164 BW niet zal slagen, omdat uit de door de man overgelegde bescheiden volgt dat de opnames zijn gedaan buiten de in dat artikel genoemde termijn van 6 maanden. Daarnaast heeft niet de vrouw, maar de man grote sommen geld onttrokken aan de gemeenschap. De vrouw heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de man grote bedragen van de gemeenschap heeft vergokt. De tegenrekeningen waarnaar het geld is overgeboekt, zijn allemaal te herleiden tot goksites. Zij heeft in hoger beroep een whatsappbericht van haar schoonmoeder overgelegd, waaruit zou blijken dat de man ook van de rekening van zijn moeder bedragen opnam, en een ander bericht waarin de man lijkt te zeggen dat hij geld wint. De vrouw wijst er verder op dat de man in eerste aanleg geen antwoord kon geven op de vraag of hij degene was die het ING-formulier heeft ingevuld. Voor zover de vrouw weet, heeft de man het formulier namens haar ingevuld en verzonden. Zij legt documenten over waaruit de handschriften van partijen blijken. De vrouw vindt het moeilijk te bevatten welke bewijslast nog op haar kan rusten, nu de man eigenhandig heeft aangetoond dat de gelden zijn overgemaakt naar online goksites. De vrouw heeft ter zitting in eerste aanleg aangegeven dat de rekening op haar naam stond, maar door de man werd beheerd. De man heeft ook de formulieren van de ING en bankafschriften van de rekening weten te overleggen, terwijl hij stelt niet over de rekening te kunnen beschikken.
5.8.
De man heeft ter zitting in hoger beroep betwist dat hij ooit heeft gegokt. Verder heeft hij nog gesteld dat de (nummers van de) door de vrouw overgelegde whatsappberichten niet kloppen en dat hij de brief van de ING in een kast in de echtelijke woning heeft gevonden. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat uit de brief van de ING blijkt dat de vrouw een bedrag van € 90.000,- zelf bij de bank heeft opgehaald.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep nog gesteld dat de man haar rekening gebruikte. De man heeft haar op een gegeven moment laten weten dat hij een groot bedrag (€ 90.000,-) dat hij met gokken had gewonnen naar haar rekening had overgemaakt. Partijen hebben dit bedrag samen contant bij de bank opgehaald. De bedoeling was om het geld thuis te bewaren en op die manier te voorkomen dat de man het bedrag zou vergokken, maar uiteindelijk is dit toch gebeurd.
5.9.
Het hof overweegt dat het petitum van de man, zoals (letterlijk) weergegeven onder 4.2 niet erg duidelijk is en constateert dat de man ook in hoger beroep geen wettelijke grondslag (zoals bijvoorbeeld artikel 1:164 BW of artikel 3:194 BW) heeft genoemd voor zijn verzoek. Het hof leest in de grieven van de man dat, gelet op het verloop op de ING-rekening in 2019, op de peildatum nog een bedrag van ongeveer € 200.000,- aanwezig moet zijn geweest dat nog in de verdeling moet worden betrokken en dat de vrouw weet waar deze gelden zijn. Hoewel dit lijkt op een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW, verbindt de man hieraan niet de in dat artikel genoemde consequentie, te weten dat de deelgenoot die een goed verborgen houdt zijn aandeel in dat goed verbeurt.
5.10.
Uit de door de man overgelegde brief van de ING van 12 november 2019 blijkt het volgende. Er hebben onregelmatigheden plaatsgevonden op de rekening - er werden (grote) bedragen bij- en afgeschreven -, die onvoldoende zijn verklaard, als gevolg waarvan de rekening per 3 december 2019 werd geblokkeerd en niet meer kon worden gebruikt. Daarnaast is per 12 februari 2020 de bankrelatie met de vrouw opgezegd, hetgeen betekende dat voornoemde rekening en drie andere spaarrekeningen van de vrouw bij de ING werden opgeheven. De rekening kon dus ruim een jaar voor de peildatum niet meer gebruikt worden en is 10 maanden voor de peildatum opgeheven. Uit voormelde brief valt echter niet af te leiden wat het saldo op de rekening was op het moment van blokkeren, dan wel op het moment van opheffing van de rekening. Uit het door de man overgelegde mutatieoverzicht over de periode van 22 oktober 2018 t/m 2 juli 2019 valt evenmin een saldo op genoemde data dan wel op enig ander moment af te leiden. Wat het “beginsaldo” op 22 oktober 2018 was, blijft dus eveneens onduidelijk. Hoe de man aan het door hem genoemde bedrag van € 200.000,- komt, is het hof evenmin duidelijk. Dit bedrag is in ieder geval geen resultante van het bij elkaar optellen van de volgens het mutatieoverzicht ontvangen bedragen en het daarvan aftrekken van de betaalde bedragen. Dat heeft overigens geen enkele zin, nu – zoals hiervoor is aangegeven – het beginsaldo van de rekening onbekend is en deze rekensom dus helemaal niets zegt over het uiteindelijke saldo op de rekening op het moment van het opheffen daarvan. Bovendien is dit overzicht kennelijk niet compleet, want de in de brief genoemde en ter zitting in hoger beroep besproken contante opname van € 90.000,- staat niet in dit overzicht. Uit het overgelegde formulier van de ING “aanvullende informatie gebruik van uw betaalrekening”, waarvan de vrouw zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft betwist dat dit formulier door haar is ingevuld, volgt evenmin wat er op de rekening stond. Naar het oordeel van het hof heeft de man derhalve – mede tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw - onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat er op de peildatum nog gelden aanwezig waren die bij de verdeling moeten worden betrokken. Voor een eventueel beroep op artikel 1:164 BW geldt hetzelfde. Aan het overigens algemeen geformuleerde en ongespecificeerde bewijsaanbod van de man komt het hof dan ook niet toe, nu de man niet aan zijn stelplicht heeft voldaan.
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grief van de man dat de rechtbank de vrouw ambtshalve had dienen op te dragen op grond van artikel 22 RV opheldering te geven geen bespreking behoeft. Het hof zal het verzoek van de man in hoger beroep afwijzen.
5.11.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, zoals door de vrouw is verzocht. Het hof zal deze kosten compenseren in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.Verzoek in incident (200.310.463/02)

Gelet op de beslissing in de hoofdzaak zal het verzoek van de man in het incident worden afgewezen.

7.De beslissing

Het hof:
In zaaknummer 200.310.463/01
in het principaal hoger beroep:
wijst het verzoek van de man af;
in het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin de wijze van verdeling van de echtelijke woning is gelast en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- bepaalt dat de man binnen een week na deze beschikking drie NVM-makelaars voorstelt aan de vrouw. De vrouw zal uit die drie een makelaar kiezen die de woning zal taxeren en (indien de vrouw er niet in slaagt het aandeel van de man in de woning over te nemen) verkopen. Indien partijen hier niet uitkomen kunnen zij beiden een makelaar/taxateur aanwijzen die gezamenlijk een derde makelaar/taxateur uitkiezen die met voornoemde taken zal zijn belast;
- bepaalt dat de door partijen overeenkomstig het vorige gedachtestreepje gekozen taxateur/makelaar, de woning bindend zal taxeren tegen de actuele waarde in het economisch verkeer. De kosten van de taxatie komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft;
- bepaalt dat de toedeling aan de vrouw zal geschieden onder voorwaarde dat binnen drie maanden, nadat de voormelde taxatie van de woning heeft plaatsgevonden, duidelijk is dat de vrouw de overname van het aandeel van de man in de woning zal kunnen financieren en dat de man zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire geldlening. De levering van de woning aan de vrouw dient in dat geval binnen een maand, nadat de vrouw de man (binnen genoemde termijn van drie maanden) heeft bericht dat zij de woning kan overnemen, plaats te vinden, en de vrouw dient de man bij die overdracht te voldoen het aandeel van de man in de eventuele overwaarde;
- bepaalt dat de notariskosten in verband met de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw voor haar rekening komen (kosten koper);
- bepaalt, voor het geval toedeling van de woning aan de vrouw onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en levering/betaling van de eventuele overwaarde niet binnen drie maanden nadat de taxatie van de voormalige echtelijke woning heeft plaatsgevonden respectievelijk één maand nadat de vrouw de man (binnen genoemde termijn van drie maanden) heeft bericht dat zij de woning kan overnemen, gerealiseerd zal zijn, dat de woning dan verkocht en geleverd zal dienen te worden aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening en de betaling van de kosten van verkoop en overdracht tussen partijen wordt verdeeld;
- bepaalt dat, teneinde tot verkoop aan een derde te geraken, opdracht tot verkoop dient te worden verleend aan de taxateur/makelaar die de bij het tweede gedachtestreepje vermelde bindende taxatie heeft verricht, en wel binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw is verstreken. Ieder van partijen is gehouden deze taxateur/makelaar daartoe opdracht te geven;
- bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, zullen bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
- bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen;
- bepaalt dat beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken;
- bepaalt dat iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering aan een derde te dragen;
- bepaalt dat na verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning aan een derde de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld, dan wel ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld zal dragen en betalen. In dit kader zullen de eventueel aan de hypothecaire leningen verbonden polis(sen)van levensverzekering worden afgekocht en zal de afkoopwaarde in mindering worden gebracht op de restschuld, dan wel bij helfte tussen partijen worden verdeeld;
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In zaaknummer 200.310.463/02
wijst het verzoek van de man in het incident af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. H.A. van den Berg en mr. J. Jonkers, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 27 juni 2023 uitgesproken in het openbaar door de jongste raadsheer.