Uitspraak
1.Het verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing
toegescheidenlijfrente polis aan de vrouw zal voldoen” aldus aan te passen dat het hof bepaalt “dat de man een bedrag van € 1.000,- ten aanzien van de lijfrentepolis aan de vrouw zal voldoen”.
2.De motivering van de beslissing
Ten aanzien van de lijfrente polis zijn (…) overeengekomen dat deze aan de man zal toekomen en de man een bedrag van € 1.000,- aan de vrouw zal voldoen”. Het hof heeft vervolgens in het dictum van de beschikking bepaald “
dat de man een bedrag van € 1.000,- ten behoeve van de aan hem toegescheiden lijfrente polis aan de vrouw zal voldoen”.
Weliswaar is de rechter in het algemeen bij de vaststelling in zijn uitspraak van het ter zitting verhandelde niet gebonden aan de inhoud van een proces-verbaal van de mondelinge behandeling, zodat een verschil tussen de inhoud van het proces-verbaal en de overweging waarop de uitspraak steunt, die uitspraak niet zonder meer onbegrijpelijk maakt, maar dat neemt niet weg dat er toch sprake kan zijn van een motiveringsgebrek indien de rechter zijn uitspraak doet stoelen op een voorval ter zitting waarvan het proces-verbaal geen bevestiging inhoudt, doch veeleer een vermelding bevat die op het tegendeel daarvan duidt. Dat is hier het geval. Het proces-verbaal vermeldt immers (…) dat de advocaat van de man na de schorsing heeft meegedeeld dat partijen eruit zijn in die zin dat zij geen beslissing willen over de lijfrente en dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.000,- betaalt. Mede in het licht van het feit dat de rechtbank de op haar naam staande lijfrentepolis aan de vrouw had toegedeeld en geen van partijen daartegen in hoger beroep is opgekomen (…), is onbegrijpelijk dat het hof heeft aangenomen dat onderdeel van de ter zitting bereikte schikking was dat de lijfrentepolis aan de man werd toegedeeld. De (motivering in de) beschikking van 24 juni 2020 (…) maakt het voorgaande niet anders”.
Het verleden laten wij zoals het was en er wordt niets meer terugbetaald, met ingang van vandaag. Wij hebben voorts afgesproken dat de vrouw de andere procedure ter zake de gebruiksvergoeding die bij het hof loopt zal intrekken en dat de man daarvoor aan de vrouw een tegemoetkoming in de proceskosten betaalt van € 500”.
De lijfrente laten wij aan het hof over. Afgesproken dat er geen verrekening of iets dergelijks plaatsvindt”.
Geen verrekening”, en de advocaat van de vrouw: “
De verrekenlijst vervalt dan. (…)”, gaf de advocaat van de man aan: “
Ik heb begrepen dat er een beslissing zou volgen. Mijn cliënt heeft dit verkeerd begrepen”. De man verklaarde: “
In lijn met de oproep van de voorzitter om alle verrekeningen te laten vervallen. Ik heb het zo begrepen”.
Wij hebben getracht te komen tot een evenwichtige afspraak. Ik denk niet dat wij hier uit gaan komen. Ik wil hier een beslissing over”. En de advocaat van de man: “
Dan weet ik niet of we een deal hebben. Dit moet ik met mijn cliënt bespreken”. De voorzitter heeft daarop de mondelinge behandeling voor een tweede maal geschorst, opdat partijen nogmaals konden proberen tot een oplossing te komen.
nietde advocaat van de vrouw zoals door het hof Den Haag abusievelijk is overwogen onder rechtsoverweging 5 van de herstelbeschikking van 24 juni 2020 – verklaard: “
Wij zijn eruit gekomen, in die zin dat wij geen beslissing willen over de lijfrente en dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.000,- betaalt”.
ten aanzien van de lijfrentepolis” gebruiken. Daarbij merkt het hof op dat partijen het erover eens zijn dat de man het bedrag van € 1.000,- al heeft betaald, zodat het onderstaande aangepaste dictum geen verdere uitvoering behoeft.