ECLI:NL:GHAMS:2023:1455

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.319.687/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met kinderen en zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar kinderen naar [plaats A]. De vrouw, die in december 2022 in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, stelde dat zij financieel niet in staat was om in [plaats B] te blijven wonen, vooral omdat de partneralimentatie van de man zou stoppen. De man verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek en heeft de belangen van beide ouders en de kinderen afgewogen. Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing in het belang van de kinderen was, en dat de man een belangrijke rol in hun leven vervulde. De verzoeken van de vrouw zijn afgewezen en de bestreden beschikking is bekrachtigd. Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de week bij de vrouw verblijven, met video-belcontacten en een verdeling van de vakanties.

Uitspraak

fGERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.319.687/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/718577/FA RK 22-3533
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Jurkovich te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.M. Joppen te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt de minderjarigen:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 7 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 5 december 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De man heeft op 15 februari 2023 een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 5 april 2023 een verweerschrift in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 23 december 2022, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 6 april 2023, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de man van 7 april 2023, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 18 april 2023, met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 19 april 2023, met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R.N. Planting.
De advocaten van partijen hebben ieder ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit het in december 2021 ontbonden geregistreerd partnerschap van de vrouw en de man (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2016;
- [minderjarige 2] , [in] 2018 (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De ouders hebben een convenant en een ouderschapsplan opgesteld, die deel uitmaken van de beschikking van de rechtbank van 29 september 2021 betreffende de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Artikel 2 Ouderschapsplan
(…) Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden. Een voorgenomen verhuizing kan enkel geschieden na toestemming van de andere ouder.
Partijen kiezen bewust voor co-ouderschap en zijn zich ervan bewust dat de financiële gezondheid van de ander ook van invloed kan zijn op het co-ouderschap. Indien een van de beide ouders een financiële noodzaak heeft om te moeten verhuizen, zullen beiden zich constructief opstellen met als doel een oplossing te vinden die recht doet aan het co-ouderschap en het belang van de kinderen. (…)
Artikel 2.3 Convenant:
2.3
Op basis van de aan het geregistreerd partnerschap gerelateerde behoefte komen partijen overeen en stellen zij vast dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2021 voor de duur van 18 maanden (derhalve tot en met december 2022) zal voldoen een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van €1.000 bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling
te voldoen. Op 1 december 2022 zullen partijen bezien of de alimentatieverplichting wordt herzien. (....)Partijen hebben deze afspraak gemaakt omdat zij co-ouderschap zijn overeengekomen en beiden in [plaats B] willen blijven wonen. Gelet op het huidige inkomen van de vrouw kan zij de woonlasten van een huurwoning in [plaats B] op dit moment nog niet zonder ondersteuning van de man dragen, reden waarom de man de voornoemde bijdrage aan de vrouw voldoet. De verwachting is dat het inkomen van de vrouw binnen afzienbare tijd wel toereikend zal zijn.
3.3
In het Ouderschapsplan is tevens bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is en zijn de ouders een zorgregeling overeengekomen zoals nader uitgewerkt in een van de bijlagen, waaruit blijkt dat de kinderen in nagenoeg gelijke mate afwisselend bij de vrouw en de man verblijven.
3.4
In een later door partijen overeengekomen side letter is vervolgens opgenomen, voor zover relevant:
5. (…) Partijen komen echter overeen dat de door de man te betalen bijdrage aan de vrouw stopt per 1 januari 2023. De vrouw zal vanaf dat moment in haar eigen levensonderhoud voorzien.
6. Partijen wijken door middel van deze side letter dan ook nadrukkelijk af van de in
het convenant onder artikel 2.3 opgenomen afspraken. Partijen verklaren door ondertekening van deze side letter dat zij de ander na 1 januari 2023 niet langer aan afspraken zullen houden, zoals omschreven in artikel 2.3 van het convenant.
3.5
De vrouw is op 19 november 2022 naar een huurwoning in [plaats A] verhuisd. De kinderen wonen sindsdien bij de man.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de vrouw om haar toestemming te verlenen om in augustus of september 2022 dan wel op een later moment in 2022 met de kinderen te verhuizen naar [plaats C] , meer in het bijzonder een gemeente in Noord-Beveland, Zuid-Beveland of Walcheren, c.q. om haar toestemming te verlenen de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen naar een gemeente in een van voornoemde regio's in [plaats C] .
4.2
De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen en:
I. aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om 19 november 2022 met de kinderen te verhuizen naar [plaats A] , c.q. om de vrouw vervangende toestemming te verlenen om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen naar [plaats A] , en:
II. indien vervangende toestemming wordt verleend: te bepalen dat de kinderen telkens drie achtereenvolgende weekenden bij de man zijn van vrijdag na school tot zondag 15.00 uur, en het vierde weekend bij de vrouw, waarbij de vrouw twee van de drie weekenden het halen en brengen zal verzorgen, met een regeling voor de vakanties als opgenomen in productie H;
of
indien geen vervangende toestemming wordt verleend: te bepalen dat de kinderen telkens om het weekend bij de vrouw zijn van vrijdag na school tot zondag 15.00 uur, waarbij de vrouw de kinderen ophaalt van school en de man de kinderen op zondag ophaalt bij de vrouw, met een regeling voor de vakanties als opgenomen in productie H.
4.3
De man verzoekt in het principaal hoger beroep, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, althans haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden.
4.4
De man verzoekt in het (voorwaardelijk – uitsluitend wanneer de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot vaststelling van een zorgregeling -) incidenteel hoger beroep primair de verzoeken van de vrouw af te wijzen en te bepalen dat:
I. de kinderen om het weekend bij de vrouw zijn, waarbij de kinderen het ene weekend op vrijdagmiddag uit school door de vrouw worden opgehaald en op zondag 17.00 uur weer bij de man worden teruggebracht en het andere weekend de man de kinderen op zaterdagmiddag na hun vaste activiteiten naar [plaats D] brengt en de vrouw de kinderen op zondag om 17.00 uur weer bij de man terugbrengt;
II. de kinderen drie keer per week (video)belcontact met de vrouw hebben;
III. de vakanties bij helfte worden verdeeld.
Wanneer de verzoeken van de vrouw strekkende tot vervangende toestemming om te mogen verhuizen naar [plaats A] en wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen naar [plaats A] worden toegewezen, verzoekt de man subsidiair te bepalen dat:
IV. de kinderen drie achtereenvolgende weekenden per maand bij de man zijn, waarbij de vrouw het halen en brengen van de kinderen voor haar rekening zal nemen, waarbij zij de kinderen twee weekenden op vrijdagmiddag uit school naar de man brengt en op zondagmiddag om 17.00 uur weer ophaalt en de man één weekend per maand de kinderen op vrijdag uit school ophaalt en op zondagmiddag 17.00 uur weer terugbrengt;
V. de vrouw aan de man maandelijks een bedrag ad € 150,- voldoet ter vergoeding van de door hem te maken onkosten;
VI. de kinderen drie keer per week (video)belcontact met de man hebben;
VII. de vakanties bij helfte zullen worden verdeeld.
4.5
De vrouw verzoekt in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep:
- de primaire verzoeken af te wijzen voor zover het de zorgregeling en de verdeling van de vakanties betreft, en toe te wijzen voor zover het het video/belcontact betreft;
- de subsidiaire verzoeken af te wijzen voor zover het betreft het de vergoeding van de reiskosten ad € 150,- per maand en de verdeling van de vakanties, en toe te wijzen voor zover het de weekendregeling betreft.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid hoger beroep
Standpunten van partijen
5.1
De man stelt dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien zij niet binnen de daarvoor gestelde termijn hoger beroep heeft ingesteld. Op 14 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij e-mailbericht van 18 juli 2022 is vervolgens door de rechtbank het dictum aan partijen kenbaar gemaakt. Vanaf 19 juli 2022 is de hoger beroepstermijn dan ook gaan lopen. Dat in de beschikking als datum 7 september 2022 is opgenomen, doet hier niet aan af. Het door de vrouw pas op 5 december 2022 ingestelde hoger beroep is dan ook te laat, aldus de man.
5.2
De vrouw meent dat de rechtbank bij e-mailbericht van 18 juli 2022 geen uitspraak heeft gedaan en dat zij dus wel ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Artikel 29 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt immers dat een uitspraak in het openbaar geschiedt. Nergens blijkt uit dat naast het e-mailbericht van 18 juli 2022 in het openbaar mondeling of schriftelijk de beslissing in de zaak kenbaar is gemaakt. Ook overigens voldoet voornoemd emailbericht niet aan de eisen die de wet stelt aan een uitspraak. De rechtbank heeft partijen met het e-mailbericht hoogstens op de hoogte gesteld van de voorgenomen uitspraak, aldus de vrouw.
Oordeel van het hof
5.3
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 14 juli 2022 staat – voor zover hier van belang - het volgende:
(…) Hierop heeft de voorzitter bepaald dat op 22 juli 2022 aan partijen het dictum zal worden kenbaar gemaakt en dat de schriftelijke uitspraak op 7 september 2022 zal volgen.
In het e-mailbericht van de griffier van de rechtbank van 18 juli 2022 staat het volgende:
Geachte raadslieden,
Zoals op de behandeling ter zitting van 14 juli besproken, bericht ik u hierbij namens de rechtbank het dictum in de zaak van uw cliënten [de vrouw] en [de man]
(zaaknummer: C /13/718577 /FA RK 22-3533).
Het verzoek van de moeder [de vrouw] wordt door de rechtbank afgewezen.
De uitgewerkte beschikking met daarin opgenomen de motivering volgt.
In de beschikking van 7 september 2022 staat – voor zover hier van belang - het volgende:
Deze beschikking is gegeven door (...) en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van (...), griffer, op 7 september 2022.
De vrouw is op 5 december 2022 in hoger beroep gekomen.
5.4
Anders dan de man, is het hof van oordeel dat het e-mailbericht van 18 juli 2022 niet is te beschouwen als een (mondelinge) uitspraak als bedoeld in de wet (en in samenhang gelezen met HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:650). Niet gebleken is dat van de inhoud van dat bericht mededeling in het openbaar is gedaan, zoals artikel 29 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voorschrijft. Ook overigens voldoet het bericht niet aan alle voorschriften die gelden voor een (mondelinge) uitspraak, zoals het voorschrift dat de beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier of door de rechter die de beschikking heeft uitgesproken (artikel 287 Rv jo. artikel 230 Rv). In de beschikking van 7 september 2022 heeft de rechtbank op geen enkele wijze verwezen naar het e-mailbericht van 18 juli 2022 als het moment waarop al mondeling uitspraak zou zijn gedaan.
Bepalend voor de termijn van hoger beroep is daarom de beschikking van 7 september 2022. De vrouw is daarvan tijdig in hoger beroep gekomen.
Vervangende toestemming
5.5
Aan het hof ligt vervolgens de vraag voor of aan de vrouw vervangende toestemming dient te worden verleend om met de kinderen te verhuizen naar [plaats A] .
Wettelijk kader
5.6
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen zijn belast, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te nemen.
Standpunten van partijen
5.7
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek heeft afgewezen en heeft geoordeeld dat de vrouw de financiële noodzaak om te verhuizen onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft in haar verzoekschrift een uitgebreide financiële onderbouwing gegeven, inclusief begroting en stukken, waaruit blijkt dat het voor haar niet haalbaar was om in [plaats B] te blijven wonen als de door de man aan haar te betalen partneralimentatie zou stoppen, ook niet als de man alsnog een bijdrage zou blijven betalen. De vrouw is in februari 2022 minder gaan werken, namelijk 32 uur in plaats van 36 uur. Dit heeft zij in overleg met de man gedaan in het belang van de kinderen. De wachttijden voor sociale huurwoningen in de hele randstad zijn zo lang dat van de vrouw niet verwacht kan worden dat zij zal wachten op een aanbod in de randstad. Dat de vrouw in aanmerking zou komen voor voorrang omdat zij in de zorg werkt zoals door de man is betoogd, is onjuist. Zij voldeed niet aan de daarvoor gestelde voorwaarden. De lagere huur voor de woning in [plaats A] maakt dat de vrouw er financieel veel beter voor is komen te staan dan wanneer zij in [plaats B] zou blijven. De huur voor deze woning is € 679,- per maand, wat € 543,- minder is dan de huur van de woning in [plaats B] .
Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de door de vrouw aangeboden compensatieregeling de gevolgen van een verhuizing niet dekt en dat een verhuizing niet in het belang van de kinderen is. De vrouw is zich bewust van het feit dat de door haar voorgestelde regeling het contact tussen de man en de kinderen beperkt. Een andere compensatieregeling dan de voorgestelde regeling is voor de vrouw zeker bespreekbaar, maar zo'n regeling moet voor de man ook haalbaar zijn. Voor activiteiten in het weekend zoals sport en zwemles geldt dat de vrouw zal organiseren dat deze activiteiten door de week plaatsvinden. Met betrekking tot de reistijd van en naar [plaats A] geldt dat de vrouw ook nu al vaak met de kinderen naar [plaats C] reist. De tijd samen in de auto is een waardevolle tijd gebleken.
Het is echter voor de man gemakkelijker om zich aan de nieuwe situatie aan te passen: hij zou eveneens naar [plaats C] kunnen verhuizen en makkelijk een woning kunnen huren in de vrije sector. De man heeft thans een tijdelijk contract bij de FNV dat aan het einde van dit jaar afloopt. Het is dan mogelijk voor hem om te kijken naar functies in [plaats C] .
Aan een verhuizing naar [plaats C] zijn voor de kinderen veel voordelen verbonden. De
vrouw werkt in een huisartsenpraktijk waar veel flexibiliteit is. De basisschool die de vrouw voor ogen heeft in [plaats A] heeft plek voor de kinderen. De klassen zijn er klein. Als na- of voorschoolse opvang nodig is, is dat mogelijk. De woning die de vrouw in [plaats A] heeft, is een eengezinswoning met tuin. Haar appartement in [plaats B] had geen tuin en er waren maar twee slaapkamers, aldus de vrouw.
5.8
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het verzoek van de vrouw terecht heeft afgewezen. De noodzaak voor de verhuizing is niet komen vast te staan. De vrouw beschikte over voldoende financiële middelen om de huur van haar woning in [plaats B] te betalen. Er was dus geen sprake van een financiële noodzaak om te verhuizen. De man betwist dat de vrouw maar net rond kon komen in [plaats B] . Als de vrouw het gesprek met de man was aangegaan, hadden zij samen kunnen overleggen wat er nodig en haalbaar was. De vrouw was voornemens om meer te gaan werken en had zelf aangegeven dan de vaste lasten zonder ondersteuning van de man te kunnen voldoen. Vervolgens heeft zij ervoor gekozen om 4 uur per week minder te gaan werken, waardoor zij minder te besteden heeft. De vrouw laat het nu opnieuw na om inzichtelijk te maken in hoeverre zij heeft onderzocht of zij een woning in de buurt van [plaats B] kon verkrijgen. Wanneer de vrouw opnieuw een arbeidsovereenkomst met het ziekenhuis zou hebben, zou zij per 1 november 2023 wel in aanmerking komen voor de regeling sociale huurwoning voorrang zorgmedewerkers. Zij voldoet dan — in tegenstelling tot de situatie in 2022 - wel aan de voorwaarde dat zij minstens 12 maanden geen woning heeft gehad in [plaats B] binnen 20 km van haar werk. De vrouw heeft met haar verhuizing naar [plaats C] het leven van de kinderen en de man volledig op zijn kop gezet en ontwricht. De kinderen zijn soms erg verdrietig en geven bij de man aan dat zij de vrouw missen.
Wanneer de kinderen naar [plaats C] verhuizen, betekent dit dat de man geen volwaardige rol meer kan vervullen in het leven van de kinderen, zoals hij dat nu wel doet. De door de vrouw aangeboden weekendregeling komt niet in de buurt van enige compensatie. Dit zal leiden tot een onaanvaardbare beperking van het contact tussen de man en de kinderen. De man is de stabiele en betrouwbare factor als het gaat om de zorg voor de kinderen. Dat de man de kinderen drie weekenden per maand zou zien, zoals de vrouw voorstelt, is niet te vergelijken met de tijd die hij nu met de kinderen heeft. De man verplichten om te verhuizen of een andere baan te zoeken, kan niet worden aangemerkt als enige compensatie. Daar komt bij dat dit voor de man niet mogelijk is. Nog los van het feit dat de man niet als enige binding zijn werk heeft, maar ook het sociale leven van de man zich afspeelt in [plaats B] en een verhuizing naar de andere kant van Nederland ingrijpend is, staat de werkgever van de man het niet toe dat hij buiten "redelijke afstand" van zijn werkgebied gaat wonen. De vrouw heeft niet willen overleggen over alternatieven. Zij heeft er zelf voor gekozen om te verhuizen en vrijwillig de keuze gemaakt om het co-ouderschap en haar intensieve contact met de kinderen te verbreken c.q. te beperken. Dit komt voor haar rekening en risico. De kinderen hebben genoeg meegemaakt en hebben recht op rust en regelmaat. De man is in staat dit in [plaats B] aan de kinderen te bieden. De kinderen zijn geworteld in [plaats B] . Zij gaan daar naar school, hebben daar hun vriendjes en hobby's. De familie van de man woont in de buurt en de moeder van de man past regelmatig op. Zij zijn gelukkig in [plaats B] , aldus de man.
Advies van de raad
5.9
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Voorop staat dat het een verdrietige situatie is die verre van ideaal is voor de kinderen. Hun belang is om de beide ouders dichtbij zich te hebben en dat belang is geschonden. Nu is het belangrijk dat de kinderen na een onrustige periode de kans krijgen om te settelen. Het is een proces van omgaan met de veranderde situatie en deze accepteren. Dit proces hebben de kinderen voor het grootste deel meegemaakt met de man en daarom is hij nu hun stabiele hoofdopvoeder. Onder deze omstandigheden is het voor de kinderen het minst schadelijk om de situatie te laten zoals deze nu is. Na de afronding van de juridische procedure moeten de ouders toewerken naar een betere communicatie vanuit de situatie dat deze is zoals deze is. Acceptatie en staken van de strijd is hierin heel erg belangrijk. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders om de situatie zo min mogelijk belastend te laten zijn voor de kinderen. Hun belangen staan voorop, aldus de raad.
Oordeel van het hof
5.1
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De vrouw is in augustus 2015 vanuit [dorp] ( [plaats C] ) naar [plaats B] verhuisd om daar met de man te gaan samenwonen. In december 2015 zijn partijen vervolgens samen naar [plaats E] (NH) verhuisd en eind 2016 (weer terug) naar [dorp] . In maart 2020 zijn partijen weer terug naar [plaats B] verhuisd omdat zij na een zware tijd een nieuw begin wilden maken in een dynamischer omgeving voor de kinderen en voor henzelf. Vanaf 1 augustus 2020 ging de vrouw weer aan het werk, na sinds eind 2015 volledig arbeidsongeschikt te zijn geweest door een aangeboren hartafwijking, als doktersassistente in het [ziekenhuis] voor 16 uur per week. Aanvullend ontving de vrouw een WIA-uitkering. Halverwege 2020 zijn partijen uit elkaar gegaan. Omdat samenwonen vanaf dat moment onmogelijk bleek, heeft de vrouw een klein huurappartement betrokken op [woonwijk] . Nadat de man een nieuwe huurwoning had gevonden, is de vrouw weer in de voormalige gezamenlijke woning getrokken. Aangezien de huurlasten van deze woning voor haar alleen te hoog waren, heeft zij zich georiënteerd op een goedkopere huurwoning in [plaats B] . Vervolgens heeft de vrouw eind oktober 2021 een huurwoning aan de [A-straat] te [plaats B] betrokken. Eind 2020 heeft de vrouw een openhartoperatie ondergaan. Na de (geslaagde) operatie is de vrouw 32 uur per week gaan werken in het [ziekenhuis] .
In september 2022 heeft de vrouw een aan haar aangeboden sociale huurwoning in [plaats A] geaccepteerd en op 19 november 2022 is zij daar naartoe verhuisd. De vrouw werkt sindsdien vier dagen per week als doktersassistente bij een huisarts in [plaats A] . Partijen hadden na het verbreken van hun relatie een co-ouderschapsregeling afgesproken en ook uitgevoerd. De kinderen verbleven nagenoeg in gelijke mate afwisselend bij de man en bij de vrouw. Thans verblijven de kinderen bij de man en verblijven zij om de week een weekend bij de vrouw, waarvan het ene weekend van vrijdag na school/opvang tot zondagmiddag 17.00 uur, en het andere weekend van zaterdagochtend tot zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de vrouw de kinderen op die vrijdag ophaalt uit school/opvang in [plaats B] en op die zaterdag bij de Ikea, de overdrachtslocatie, te Barendrecht. De vrouw brengt de kinderen op de betreffende zondagen ook weer terug naar [plaats B] .
5.11
Het belang van de vrouw bij een verhuizing naar [plaats A] is daarin gelegen dat zij haar leven naar eigen inzicht kan inrichten op een plek waar zij eerder heeft gewoond, waar ook haar familie vlakbij woont en waar zij financieel in staat is te wonen in een ruime sociale huurwoning met een eigen slaapkamer voor de kinderen en een tuin. De vrouw heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het leven van haar en de kinderen in [plaats A] goed heeft geregeld voor zover het aankomt op werk, huisvesting, school, een ondersteunend netwerk met opvang voor de kinderen en overige voorzieningen. Het belang van de vrouw bij de gevraagde toestemming tot verhuizing is duidelijk, evenals het belang van de kinderen om aldaar door hun moeder te worden verzorgd en opgevoed.
5.12
Tegenover het belang van de vrouw staat het belang van de man om zijn huidige rol in het leven van de kinderen te behouden. De man is bij een verhuizing van de kinderen naar [plaats A] niet meer in staat om betrokken te zijn in en bij het dagelijkse leven van de kinderen, terwijl – zoals ook de raad heeft verklaard- die betrokkenheid in het belang van de kinderen is. Een co-ouderschap zoals door partijen afgesproken en ook enige tijd uitgevoerd, is dan niet meer mogelijk. Tevens is het belang van de kinderen ermee gediend om in de omgeving van hun vader te kunnen opgroeien en daarbij door hem te worden verzorgd en opgevoed. Daar komt bij dat [plaats B] , waar de kinderen tot op heden verblijven, een voor hen vertrouwde omgeving is waar zij naar school gaan en hun sociale omgeving hebben. Dit laatste is een factor van betekenis, ook al is die op zichzelf, gelet op de nog jonge leeftijd van de kinderen, niet doorslaggevend. Het belang van de man bij afwijzing van het verzoek van de vrouw en het daaraan gerelateerde belang van de kinderen zijn evenzeer duidelijk.
5.13
Thans komt het aan op een afweging van de belangen die hierboven zijn omschreven.
Hoewel het hof, net als de rechtbank, begrijpt dat het voor de vrouw lastig is om met haar inkomen een passende huurwoning in [plaats B] te kunnen bekostigen, is dit ook gedurende de afgelopen jaren niet onmogelijk gebleken. De vrouw heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van de man en zijn aanbod aan haar om financieel te blijven bijdragen onvoldoende aangetoond dat zij niet is staat was een huurwoning in (de regio van) [plaats B] te bekostigen. Dat een dergelijke woning ongetwijfeld veel kleiner en minder gerieflijk zou zijn geweest dan de woning die de vrouw thans in [plaats A] bewoont, is niet doorslaggevend. In het belang van de kinderen behoefde de door partijen afgesproken en ook uitgevoerde co-ouderschapsregeling voorrang. Zo konden de kinderen immers door hun beide ouders in gelijke mate worden verzorgd en opgevoed. De afstand tussen [plaats B] en [plaats A] is te groot om de man nog in die mate bij de verzorging en opvoeding van de kinderen te betrekken dat dit tegemoet komt aan de co-ouderschapsregeling die partijen voor ogen stond. Dat geldt ook als de door de vrouw voorgestelde zorg- en vakantieregeling in aanmerking wordt genomen. Daarbij komt dat de reis, zeker als deze vaker moet worden gemaakt, naar verwachting belastend is voor de kinderen. Dit alles had de vrouw ervan moeten weerhouden naar [plaats A] te verhuizen, zeker nu de kinderen al enige jaren in [plaats B] wonen, daar nu naar school gaan en daar hun vriendjes en vriendinnetjes hebben. Dat de man thans of op termijn in de gelegenheid is om ook naar [plaats C] te verhuizen, zoals de vrouw heeft aangevoerd, is door de man betwist en ook verder niet aannemelijk geworden.
5.14
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat het belang van de man en de kinderen bij afwijzing van het verzoek van de vrouw zwaarder weegt dan het belang van de vrouw en de kinderen bij toewijzing daarvan. Het hof zal dat verzoek dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
Zorgregeling
5.15
Aan de orde is de zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen. Partijen hebben beide verzocht een zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen vast te stellen. Anders dan de man betoogt, is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek op dit punt. Als verzoekster in eerste aanleg staat het haar vrij haar verzoek in hoger beroep te vermeerderen, op voorwaarde dat haar nieuwe verzoek voldoende samenhang heeft met haar oorspronkelijke verzoek en dat de goede procesorde daardoor niet wordt geschaad. Aan die voorwaarden is voldaan, nu als gevolg van de verhuizing van de vrouw een nieuwe zorgregeling moet worden vastgesteld en de man voorts voldoende gelegenheid heeft gehad op het nieuwe verzoek van de vrouw te reageren. De vrouw is ontvankelijk in haar verzoek.
Wettelijk kader
5.16
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen onder meer een beslissing inzake een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd
Standpunten van partijen
5.17
Partijen zijn het erover eens dat de kinderen om de week gedurende het weekend bij de vrouw verblijven. Zij verschillen van mening over het aanvangstijdstip van die weekenden en over de haal- en brengregeling. De raad heeft geadviseerd de lasten van het halen en brengen van de kinderen gelijkelijk tussen de ouders te verdelen om te voorkomen dat zij te zwaar belast raken. Partijen zijn het verder eens over de wekelijkse drie (video)belcontacten tussen de vrouw en de kinderen en over de verdeling van de vakanties.
Oordeel van het hof
5.18
Nu de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man is, zal het hof de beschikking van de rechtbank van 29 september 2021 en het Ouderschapsplan van partijen wijzigen voor zover het de zorgregeling betreft. Het hof zal in navolging van partijen bepalen dat de kinderen gedurende een weekend per veertien dagen bij de vrouw verblijven. Het hof acht het in het belang van de kinderen wenselijk dat de vrouw in die weekenden zoveel mogelijk tijd met de kinderen kan doorbrengen en dat de vrouw daarom de kinderen ieder weekend dat zij bij haar verblijven, vrijdag uit school ophaalt. Zo kan zij ook optimaal contact met de school van de kinderen hebben. Gebleken is dat [minderjarige 1] iedere zaterdagmorgen zwemles heeft. Het hof is echter van oordeel dat de zorgregeling in de gegeven omstandigheden voorrang heeft, zodat van de man wordt verwacht dat hij het tijdstip van de zwemles verplaatst naar een doordeweekse dag. Het hof onderschrijft verder het advies van de raad en zal in navolging daarvan bepalen dat de man de kinderen op de zondagen dat zij bij de vrouw verblijven, om 15.00 uur bij de vrouw ophaalt. Het staat partijen uiteraard vrij om van dit tijdstip in onderling overleg af te wijken. Verder zal het hof in navolging van partijen bepalen dat de kinderen gedurende de vakanties van één week bij de vrouw verblijven, dat de overige vakanties bij helfte tussen de ouders worden verdeeld en dat de kinderen drie keer per week (video)belcontact met de vrouw hebben.
5.19
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2021 en het Ouderschapsplan dat daarvan deel uitmaakt, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus dat:
- de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 15:00 uur bij de vrouw verblijven, waarbij de vrouw de kinderen op vrijdag ophaalt uit [plaats B] en de man de kinderen op zondag ophaalt uit [plaats A] ;
- de kinderen gedurende de vakanties van één week bij de vrouw verblijven en de overige vakanties tussen de ouders bij helfte worden verdeeld, in onderling overleg te bepalen;
- de kinderen drie keer per week (video)belcontact met de vrouw hebben;
verklaart deze beschikking wat de zorgregeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A. van Haeringen en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 27 juni 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.