ECLI:NL:GHAMS:2023:1433

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
23-001322-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van straf en bewijsoverwegingen in een zaak van criminele organisatie, valsheid in geschrifte, witwassen en drugsuitvoer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2021. De verdachte, geboren in 1981, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met drugstransporten, witwassen en valsheid in geschrifte. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar paste de straf aan van zes jaar naar vijf jaar en acht maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had een substantiële rol binnen de organisatie en was betrokken bij meerdere drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de ontvangen bedragen op zijn rekening afkomstig waren van misdrijf en dat hij deze bedragen had witgewassen. De uitspraak bevatte ook een aanvulling en vervanging van bewijsoverwegingen, waarbij het hof de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen bevestigde en de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele activiteiten onderstreepte. De strafmaat werd gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, maar het hof achtte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001322-21
datum uitspraak: 16 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-870719-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1981,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2022, 28 en 29 november 2022, 1 december 2022, 11 en 24 januari 2023, 13 april 2023 en 2 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof tot een andere strafoplegging komt – in zoverre wordt het vonnis vernietigd – en de bewijsoverwegingen aanvult en gedeeltelijk vervangt op hierna te melden wijze.
Daarnaast past het hof enkele bewijsmiddelen in het vonnis aan.
Het hof merkt voorafgaand aan die aanpassingen op dat de rechtbank in de door haar gebezigde bewijsmiddelen uit het FIOD-dossier zowel (i) een doorlopende paginanummering heeft gebruikt, als (ii) een specifieke aanduiding van het betreffende dossierstuk met paginanummering. Omdat het hof niet beschikt over een exemplaar van het FIOD-dossier met doorlopende paginanummering, zal het in het navolgende alleen de hiervoor onder (ii) beschreven aanduiding hanteren. De aanpassingen en aanvullingen zijn de volgende:
-
een proces-verbaal van bevindingen inkomsten en vermogen [verdachte] (AMB-095, pagina 3 van 7) op pagina 26 van de bijlage bij het vonnis:
de volgende passages worden toegevoegd: “
Naast de overboekingen van [bedrijf 1] naar de rekening(en) van [verdachte] worden in 2017 en 2018 door [bedrijf 1] meerdere betalingen gedaan t.b.v. [verdachte]. (...) Bij elkaar opgeteld worden in 2017 en 2018 de volgende betalingen gedaan t.b.v. [verdachte]:

Omschrijving 2017 2018

Servicekosten woning [verdachte], [adres 2] 2.470
Huur woning [verdachte] [adres 3] 2.610 10.631
Energierekening woning [verdachte] 1.872 399
Verzekeringspremie [verdachte] 631 745
Totaal 7.583 11.775
(...)
Alles wat op de bankrekeningen van [verdachte] binnenkomt gaat er ook weer uit en wordt voor een groot deel privé geconsumeerd en voor een klein deel uitgegeven aan kosten voor zijn onderneming
-
een proces-verbaal van bevindingen OVC PI Alphen aan den Rijn (AMB-071, pagina 5) , op pagina 52 van de bijlage bij het vonnis:de passage
“terwijl ik niet eens wist dat hij daar was. En dat is het grappige van het hele verhaal”wordt geschrapt.

Aanvullende en vervangende bewijsoverwegingen

Het onder 2 tenlastegelegde (medeplegen uitvoer drugs Ierland)
De verdediging heeft gesteld dat de spraakmemo’s die door de getuige [naam 1] aan haar zus [naam 2] zijn verstuurd, aantonen dat [naam 1] ten overstaan van de FIOD niet de waarheid heeft gesproken over de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 2 tenlastegelegde drugstransport. Dit ondersteunt volgens de verdediging dat haar verklaringen niet betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is, anders dan de verdediging – zonder nadere onderbouwing – stelt, van oordeel dat uit de spraakmemo’s geenszins volgt dat [naam 1] niet naar waarheid zou hebben verklaard over de betrokkenheid van de verdachte bij het drugstransport. Daar komt bij dat [naam 1] ter terechtzitting in hoger beroep als beëdigde getuige heeft verklaard dat zij daarover juist wel de waarheid heeft gesproken en deze verklaring bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, zoals in het (door het hof bevestigde) vonnis van de rechtbank is overwogen. Het hof acht de verklaring van [naam 1] betrouwbaar en ziet dan ook geen reden om deze terzijde te schuiven.
Het onder 3 tenlastegelegde (medeplegen (gewoonte)witwassen)
Het hof vervangt de tweede alinea op pagina 8 van het vonnis onder het kopje ‘Witwasvermoeden’, te weten de alinea
“Bij dit alles (…) woningen te huren”, door de volgende overweging.
Het witwasvermoeden wordt versterkt door de betrokkenheid van de verdachte bij verschillende drugstransporten, waaronder als medepleger van het onder 2 tenlastegelegde drugstransport naar Ierland. Ook was hij betrokken bij een criminele organisatie die onder andere valsheid in geschrift als oogmerk had.
Het hof vervangt de overwegingen onder het kopje ‘
Verklaringen over de herkomst’ op pagina’s 8 en 9 van het vonnis door de volgende overwegingen.
De verdediging heeft in hoger beroep de stelling herhaald dat de stortingen op de rekening van de verdachte door [bedrijf 1] (ad € 25.047,00), [bedrijf 2] (ad € 2.000,00) en [medeverdachte 1] (ad € 1.035,00) bedoeld waren voor bestellingen die de verdachte voor [medeverdachte 1] deed. De stortingen afkomstig van [medeverdachte 2] (ad € 12.290,00) betroffen een lening van [medeverdachte 2] aan de verdachte. Bij de verdachte bestond geen wetenschap van de herkomst van de bedragen waarmee de bankrekeningen van [bedrijf 1], [bedrijf 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden gevoed, aldus de verdediging.
Het hof overweegt allereerst dat niet het doel, maar de herkomst van de stortingen van belang is. De verdachte, die volgens zijn eigen verklaring 5% aandeelhouder van [bedrijf 1] is geworden enkel omdat [medeverdachte 1] “een aandeelhouder nodig had om een BV op te richten en zonder dat er enige consequenties voor hem (verdachte) aan zouden zitten”, heeft aldus feitelijk voor [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] als stroman gefungeerd. Ook heeft de verdachte samen met [medeverdachte 1] drugstransporten uitgevoerd en valsheid in geschrift gepleegd. Onder die omstandigheden kan het op zijn rekening ontvangen van stortingen van een dergelijke omvang, afkomstig van [medeverdachte 1] of van aan [medeverdachte 1] gelieerde bedrijven, zonder enige de verdachte bekende (legale) oorzaak en zonder enig (nader) onderzoek te doen, naar het oordeel van het hof niet anders worden verklaard dan dat deze bedragen afkomstig waren van enig misdrijf en dat de verdachte dit ook wist. De ontvangen bedragen zijn door de verdachte bovendien weer uitgegeven of besteed en aldus omgezet.
Ten aanzien van het van [medeverdachte 2] afkomstige bedrag, overweegt het hof dat [medeverdachte 2] bij de FIOD heeft verklaard dat hij een bedrag van € 11.200,00 van [medeverdachte 1] heeft gekregen om over te maken naar de verdachte. Het bestaan van een lening van [medeverdachte 2] aan de verdachte vindt geen bevestiging in het dossier. Ook hier geldt derhalve dat het zonder enige (rechts)verhouding en zonder (nader) onderzoek ontvangen van stortingen van dergelijke omvang in het licht van de omstandigheden niet anders kan worden verklaard dan dat dit geld van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Het onder 4 en 5 tenlastegelegde (deelname aan criminele organisatie)
Het hof vervangt de eerste zin onder het kopje ‘
Organisatie’ op pagina 10 van het vonnis door de volgende zin.
[medeverdachte 1] is sinds eind 2014 bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] BV.
Daarnaast vervangt het hof de tweede en derde zin onder het kopje ‘
Deelname’op pagina 12 van het vonnis door de volgende zinnen.
De verdachte heeft zijn toenmalige zwager [medeverdachte 3] als chauffeur bij [medeverdachte 1] geïntroduceerd en had een wezenlijke en essentiële bijdrage bij de drugstransporten naar Ierland, zoals in de bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 2 primair, in het bijzonder onder het kopje ‘
De rol van de verdachte’ is overwogen.
Verder overweegt het hof aanvullend als volgt.
Anders dan de raadsvrouw onder punt 3 van haar pleitnotities stelt, maken het onderschepte drugstransport naar Noorwegen en de drugsreizen van de verdachte zelf naar het Verenigd Koninkrijk via de aan verdachte ten laste gelegde criminele organisatie deel uit van de tenlastelegging. De rechtbank heeft deelname aan deze criminele organisatie door de verdachte, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, terecht bewezen verklaard.
De verdachte maakte deel uit van een organisatie die zich bezig hield met drugstransporten, waaronder de transporten door de verdachte zelf. Dat de verdachte bij elke reis naar het Verenigd Koninkrijk zou zijn gecontroleerd en dat geen sprake zou zijn geweest van een loze of verborgen ruimte in het reisvoertuig zijn blote stellingen en leiden, alleen al omdat onduidelijk is wat die controles dan inhielden, niet tot het oordeel dat om die reden geen verdovende middelen door hem zijn uitgevoerd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [medeverdachte 3] verklaard heeft dat hij, voorafgaand aan het onderschepte transport, meerdere drugsreizen naar Ierland heeft gemaakt waarbij hij niet gecontroleerd of aangehouden is. Niets staat er dan ook aan in de weg om, ter adstructie van de omvang van de organisatie, – en hierna tevens in het kader van de strafmaat – de hoeveelheden verdovende middelen te betrekken die zijn onderschept, zoals de rechtbank in haar vonnis op pagina 14 heeft gedaan.
De overige ter zake in hoger beroep gevoerde verweren door de verdediging vinden weerlegging in de bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen in het vonnis.
(Overige) verweren
Hetgeen de verdediging in hoger beroep verder naar voren heeft gebracht, betreft een herhaling van reeds in eerste aanleg gevoerde verweren en vindt eveneens zijn weerlegging in de overwegingen in het (door het hof bevestigde) vonnis en de bewijsmiddelen.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsvrouw heeft verzocht geen hogere straf dan de door de rechtbank opgelegde straf op te leggen, nu de verdachte de straf reeds heeft uitgezeten en de oplegging van hogere straf geen doel meer dient.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft ruim 2,5 jaren deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de uitvoer van verdovende middelen, met witwassen en met valsheid in geschrifte. Binnen de criminele organisatie zijn in ieder geval zes drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk en één drugstransport naar Noorwegen uitgevoerd. Er zijn twee drugstransporten door de douane onderschept. In totaal is ongeveer 51 kilo cocaïne, bijna 12 kilo heroïne, ongeveer 35 kilo amfetamine, ongeveer 335 kilo hasjiesj en ongeveer 44 kilo hennep onderschept. De verdachte was betrokken bij de drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk.
Aldus heeft de criminele organisatie waartoe de verdachte behoorde een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Voorts zijn verdovende middelen zeer schadelijk voor de gezondheid.
Daarnaast heeft de verdachte valse arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaringen en salarisstroken voor de criminele organisatie opgemaakt. Hierdoor wordt het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in documenten die strekken tot het bewijs van de daarin vermelde feiten.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 40.000,00. De verdachte kreeg crimineel geld naar zijn bankrekening overgemaakt. Op deze wijze heeft de verdachte uit misdrijf verkregen gelden een schijnbaar legale herkomst gegeven.
De verdachte had binnen de criminele organisatie een substantiële rol. Hij maakte met grote regelmaat reizen, waarschijnlijk drugstransporten, naar het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Ook regelde hij de autosleutels en een telefoon voor een drugskoerier. De verdachte had een computerprogramma waarmee hij de werkgeversverklaringen, salarisstroken en arbeidsovereenkomsten vals kon opmaken.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd. Opiumwetfeiten, witwassen en valsheid in geschrifte over een langere periode zijn alle ernstige misdrijven. Het kan niet anders dan dat de verdachte bij het plegen van al deze feiten steeds heeft gehandeld uit winstbejag. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Het hof is, gelet op al het hiervoor overwogene, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof ziet in hetgeen de advocaat-generaal in het requisitoir naar voren heeft gebracht geen aanleiding om een hogere straf op te leggen dan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren, die de rechtbank heeft opgelegd. Het hof acht in beginsel de door de rechtbank opgelegde straf passend en geboden.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. Als uitgangspunt in deze zaak, waarin de verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten in voorlopige hechtenis verkeert, heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof constateert dat de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep langer hebben geduurd dan zestien maanden. Gelet op de overschrijding van ruim vijf maanden in eerste aanleg en de overschrijding van ruim negen maanden in hoger beroep ziet het hof aanleiding tot vermindering van de straf tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en acht maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis, doch enkel ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Senden,
in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juni 2023.