ECLI:NL:GHAMS:2023:1431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
23-001323-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing strafoplegging en beslagbeslissingen in zaak van leidinggeven aan criminele organisatie, valsheid in geschrifte, witwassen en drugsuitvoer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2021. De verdachte, geboren in 1953, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de uitvoer van verdovende middelen, witwassen en valsheid in geschrifte. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar paste de strafoplegging aan en nam beslissingen over inbeslaggenomen goederen. De verdachte had een leidinggevende rol binnen de organisatie en was betrokken bij meerdere drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. Het hof oordeelde dat de verdachte een substantiële bijdrage had geleverd aan het internationale drugscircuit en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor de openbare orde en de gezondheid van de samenleving. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden diverse in beslag genomen goederen teruggegeven aan de rechthebbenden, met uitzondering van een geldtelmachine die verbeurd werd verklaard. Het hof merkte op dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001323-21
datum uitspraak: 16 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-871866-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2022, 28 november 2022, 1 december 2022, 11 januari 2023 en 13 april 2023 en 2 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof tot een andere strafoplegging en tot andere beslissingen komt met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen onder goednummers 1 tot en met 13, 16, 19 en 21 – ten aanzien daarvan wordt het vonnis vernietigd – en dat het de bewijsoverwegingen aanvult en gedeeltelijk vervangt op de hierna te melden wijze.
Daarnaast past of vult het hof enkele bewijsmiddelen in het vonnis aan.
Het hof merkt voorafgaand aan die aanpassingen op dat de rechtbank in de door haar gebezigde bewijsmiddelen uit het FIOD-dossier zowel (i) een doorlopende paginanummering heeft gebruikt, als (ii) een specifieke aanduiding van het betreffende dossierstuk met paginanummering.
Omdat het hof niet beschikt over een exemplaar van het FIOD-dossier met doorlopende paginanummering, zal het in het navolgende alleen de hiervoor onder (ii) beschreven aanduiding hanteren. De aanpassingen en aanvullingen zijn de volgende:
-
een proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 februari 2019 (V-001-01) op pagina’s 28 en 29 van de bijlage bij het vonnis:
dit bewijsmiddel wordt aangevuld met de passage:
“Ik heb geen administratie van de shares, inleg en uitbetalingen. Geen namen, geen bonnen.”(V-001-01, pagina 3)
en met de passage:
“V: nogmaals, kunt u de herkomst van alle contant afgestorte gelden aantonen door middel van bescheiden/documenten?
A: Nee dat kan ik niet. Dat is niet op zo’n wijze geadministreerd dat ik dat kan aantonen. Alle gelden lopen door elkaar heen dus ik weet niet precies wat waarvan is”(V-001-01, pagina 16);
-
een overzichtsproces-verbaal witwassen ZD-001 op pagina 36 van de bijlage bij het vonnis:
dit bewijsmiddel wordt aangevuld met de passage: “
[bedrijf 1] B.V.
Uit de systemen blijkt dat in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 mei 2019 [bedrijf 1] stond ingeschreven op het woonadres van [verdachte], zijnde [adres 2].”(pagina 7 van dit zaaksdossier);
-
een schriftelijk bescheid, inhoudende een koopovereenkomst van pleziervaartuigen d.d. 29 september 2019 (DOC-005):
ten aanzien van dit bewijsmiddel stelt het hof vast dat zich in het dossier diverse versies van de koopovereenkomst bevinden. DOC-005 en DOC-023 7-39 betreffen (een deel van) niet ondertekende versies van de koopovereenkomst met datum 26 september 2017 en met een handgeschreven getal van 26.000, naast het getypte bedrag van € 36.000,00. DOC-023 9-39 tot en met 11-39 betreft een ondertekende versie met datum 27 september 2017 met enkel het getypte bedrag van € 36.000,00. Het hof vult de bewijsmiddelen op dit punt aan met
het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] (G-01-01)voor zover inhoudende:
“[verdachte] en [naam 1] hadden eerst een (het hof begrijpt: andere) koopsom afgesproken, maar na constatering van de osmose is de prijs bijgesteld en is een prijs van € 26.000 afgesproken.
Het hof gaat daarom uit van het lagere bedrag van € 26.000 in DOC-005. Het hof wijzigt de in de bijlage bij het vonnis vermelde datum van de koopovereenkomst van 29 september 2019 in 27 september 2017;
-
een proces-verbaal van bevindingen OVC PI Alphen aan den Rijn (dossierpagina’s 1016-1021, AMB-071), op pagina 53 van de bijlage bij het vonnis:
in dit bewijsmiddel schrapt het hof de passage
“terwijl ik niet eens wist dat hij daar was. En dat is het grappige van het hele verhaal”;
-
een schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Halden te Noorwegen (DOC-121), op pagina 54 van de bijlage bij het vonnis (van de rechtbank Noord-Holland):
dit bewijsmiddel wordt, voorafgaand aan het kopje ‘GPS-tracker’, aangevuld met de passage: “
Verdachte heeft meerdere telefoongesprekken gevoerd terwijl hij geparkeerd stond bij de douanepost Svinesund en bij Svinesundparken. Daarnaast schreef en ontving hij meerdere sms’jes. Toen de verdachte werd aangehouden en gearresteerd waren alle sms’jes van zijn telefoon gewist.

Aanvullende en vervangende bewijsoverwegingen

Het onder 2 tenlastegelegde (medeplegen uitvoer drugs Ierland):
Het hof schrapt op pagina 5 van het vonnis de zinsnede
“(…) en waarvan verdachte ter terechtzitting heeft gezegd dat hij dit heeft geschreven”.
Het hof overweegt ten aanzien van dit feit aanvullend:
Hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd over de gebezigde bewijsmiddelen gaat eraan voorbij dat deze in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd en aldus, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, de bewezenverklaring genoegzaam kunnen dragen. De verklaringen van [naam 2] en [naam 3] acht het hof betrouwbaar, nu deze steun vinden in elkaar en in andere bewijsmiddelen, zoals uit het vonnis van de rechtbank volgt.
Het onder 3 en 4 tenlastegelegde (medeplegen uitvoer (hard)drugs Noorwegen)
Ten aanzien van deze feiten overweegt het hof aanvullend eveneens dat hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd over de gebezigde bewijsmiddelen eraan voorbijgaat dat deze in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd en aldus, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, de bewezenverklaring genoegzaam kunnen dragen.
Voor zover de verdediging heeft gesteld dat niet kan worden gesproken van het ‘buiten het grondgebied brengen’ (van drugs), omdat pas na de controle in Noorwegen contact is geweest tussen chauffeur [naam 4] en de verdachte, overweegt het hof aanvullend als volgt.
Het bestanddeel ‘buiten het grondgebied brengen’ kent volgens de wettekst en de daarop gebaseerde jurisprudentie een extensieve interpretatie. Dat betekent dat het handelen van de verdachte gericht dient te zijn op het uitvoeren of het (verdere) vervoer van de drugs.
De chauffeur [naam 4] is – volgens zijn eigen verklaring – met de lading drugs vanuit Geldermalsen (Nederland) naar Noorwegen gereden. Na een douanecontrole in Noorwegen, waarbij de autoriteiten de drugs wel ontdekt hebben maar niet meteen hebben opgetreden, heeft [naam 4] telefonisch contact opgenomen met de verdachte. [naam 4] en de verdachte hebben vervolgens in versluierd taalgebruik over het drugstransport gesproken. Op grond van deze communicatie, in samenhang beschouwd met de overige bewijsmiddelen, kan worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de lading verdovende middelen die [naam 4] vervoerde. Daarenboven wijzen de gesprekken tussen [naam 4] en diens partner [naam 5] erop dat de verdachte – in die gesprekken aangeduid als ‘[naam 6]’ – ook een andere rol dan ‘telefoongesprekspartner’ had, nu [naam 4] de verdachte heeft genoemd als de persoon die gebeld moest worden toen het transport met vertraging of in elk geval niet volgens plan verliep. Vervolgens heeft [naam 4] ook daadwerkelijk met de verdachte gebeld. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat de betrokkenheid van de verdachte niet beperkt was tot het voeren van bedoelde telefoongesprekken met [naam 4], maar dat hij een substantiële rol in de uitvoer van deze zending (hard)drugs en de organisatie daarvan speelde.
Het onder 5 tenlastegelegde (medeplegen (gewoonte)witwassen)
Het hof schrapt onder het kopje ‘
Vaststellingen’ op pagina 8 van het vonnis de passages “
(…) van de in 2010 opgerichte (…)” en
“(…) en vervolgens op diens woonadres in [plaats]”.
Het hof overweegt in aanvulling op de overwegingen in het vonnis met betrekking tot de verklaring van de verdachte als volgt.
Algemeen
Zoals de rechtbank in het vonnis heeft overwogen, dient de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van, in dit geval, de contante geldbedragen, concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
In deze procedure is door de verdachte, die al jaren betrokken was – en ook naar eigen zeggen op 12 januari 2023 nog steeds betrokken was – bij drugsdelicten feitelijk niet of nagenoeg geen administratie bijgehouden van door hem gestelde andere dan strafbare activiteiten in en buiten de bedrijvengroep. De verdachte kan de herkomst van de contant afgestorte gelden ten bedrage van (in totaal) ruim € 1,3 miljoen niet aantonen, omdat – in de woorden van de verdachte zelf – “
dit niet op zo’n wijze is geadministreerd dat ik dat kan aantonen. Alle gelden lopen door elkaar heen dus ik weet niet precies wat waarvan is.” Enige verklaring voor deze onzakelijke en hoogst ongebruikelijke werkwijze is niet gegeven. Het ‘altijd al handelen in contanten’, als door de verdachte gesteld, kan in ieder geval niet als verklaring gelden.
De verdachte hoeft geen bewijs te leveren dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn. Het niet voeren van enige (deugdelijke) administratie is echter wel een omstandigheid die meeweegt bij de beoordeling van de verklaring van de verdachte over de herkomst van de gelden.
Het hof is van oordeel dat de werkwijze van de verdachte, waarbij zonder enige logische verklaring feitelijk geen administratie werd bijgehouden en alle contante geldstromen van de door hem gestelde activiteiten binnen en buiten de bedrijvengroep ‘door elkaar heen liepen’ en stortingen willekeurig gebeurden, mede in het licht van zijn jarenlange betrokkenheid bij drugsdelicten, niet anders kan worden uitgelegd dan dat daarmee is beoogd een rookgordijn op te werpen voor inkomsten uit illegale activiteiten.
Shares/[medeverdachte 1]
De verdachte heeft gesteld dat hij zich gedurende een lange periode als organisator heeft beziggehouden met Thaise zogenoemde
shares, zonder daarvan enige administratie bij te houden, terwijl – volgens de verdachte – een aanzienlijk aantal deelnemers daaraan meededen en daarin grote bedragen rondgingen. Uit de eigen verklaring van de verdachte ten overstaan van de FIOD en uit onderzoek door de FIOD komt naar voren dat iedere administratie met betrekking tot deze
shares,wat betreft de inleg en de uitbetalingen maar ook wat betreft deelnemersnamen of bonnen, ontbreekt. Naast de door de verdachte georganiseerde
sharesin Nederland stelt de verdachte dat ook
sharesdoor [medeverdachte 1] werden georganiseerd, ook voor hem, verdachte, in Thailand. De door de verdachte in Nederland geïnde bedragen voor [medeverdachte 1] en de door [medeverdachte 1] voor de verdachte geïnde bedragen in Thailand, zouden volgens de verdachte onderling worden verrekend. Ook daarvan bestaat geen enkele administratie en ook anderszins is niet gebleken dat (contante of girale) gelden uit Thailand naar Nederland zijn gekomen.
De verdachte heeft bovendien zijn
partner in shares[medeverdachte 1], die hij al jarenlang stelt te kennen, ten overstaan van de rechtbank telkens met mannelijke termen zoals ‘hij’ en ‘hem’ aangeduid, terwijl uit nader toegezonden informatie in hoger beroep is gebleken dat [medeverdachte 1] een vrouw is. Eerder, ten overstaan van de rechter-commissaris, heeft de verdachte op de vraag wie [medeverdachte 1] is, geantwoord: “
Ik weet wie het is.” en “
Thaise namen weet ik zo niet. We werken alleen met bijnamen.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, niet geloofwaardig dat de verdachte met [medeverdachte 1] heeft samengewerkt op de door hem gestelde manier. In het verlengde daarvan beoordeelt het hof de verklaringen van de verdachte met betrekking tot de
sharesen (het verrekenen van gelden in dat kader met) [medeverdachte 1] niet alleen als onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar, zoals de rechtbank dat deed, maar ook als op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Dat betekent dat de verklaring van de verdachte niet aan de daaraan gestelde vereisten voldoet om het alleszins gerechtvaardigde witwasvermoeden te ontzenuwen.
Gelet hierop was het verrichten van nader onderzoek door het openbaar ministerie niet geboden en is ook het nader horen van getuige [getuige 2], zoals voorwaardelijk door de verdediging verzocht, niet noodzakelijk zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Massagesalons
Volgens de verklaring van de verdachte is omzet en winst gegenereerd met twee massagesalons. Het hof constateert dat de verdachte noch [medeverdachte 2] controleerbaar inzicht heeft gegeven in de gang van zaken binnen de salons. Op geen enkele wijze is geadministreerd hoeveel klanten in de salons werden ontvangen, welke tarieven voor de verschillende massages werden gehanteerd of hoeveel en welke mensen feitelijk in de salons hebben gewerkt, noch op welke basis zij dat deden. Er zijn geen loonadministratie en (waarachtige) arbeidsovereenkomsten voorhanden, net zo min als contracten met zelfstandigen. De verdachte heeft weliswaar gesteld dat voor het personeel in dienst aangiften loonbelasting werden gedaan maar ook daarvan is niets gebleken. Er bestaat geen overzicht van omzet, kosten of winst. De verdachte heeft verklaard dat alle omzet contant in ontvangst werd genomen en aan hem werd afgegeven, waarna hij de masseuses ook weer contant betaalde, maar van de gestelde massage-activiteiten, de daarvoor gemaakte kosten en de daarmee gegenereerde omzet en winst is geen enkele objectieve onderbouwing gegeven of gevonden.
Wat het personeel betreft heeft de verdachte wisselend verklaard: bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat in de salons Thaise dames werkten wier namen hij niet wist. [getuige 2] en een zekere ‘[naam 7]’ verrichtten geen werkzaamheden in de salons (verhoor 16 september 2020, pagina 6). Eerder, bij de FIOD, verklaarde de verdachte evenwel dat [getuige 2] en ‘[naam 7]’ de telefoon opnamen in de onderscheidenlijke salons, dat [getuige 2] evenals een zekere ‘[naam 8]’, ‘[naam 9]’ en ‘[naam 10]’ ZZP’er waren en gebruik maakten van de faciliteiten van de massagesalons om te masseren en dat ‘[naam 7]’ evenals een zekere ‘[naam 11]’ in loondienst bij hem waren (verhoor 21 februari 2019, V-01-01 pagina’s 2 en 5). Ook verklaarde hij daar in een later verhoor dat “
Mevrouw [getuige 2] zelfstandig ondernemer is in de Thaise wereld. Ik heb niet gevraagd wat voor werk zij precies doet”(verhoor 28 februari 2019, V-001-02, pagina 11). Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde de verdachte dat [getuige 2] enige tijd bedrijfsleidster in [plaats] was en zelf ook massages gaf.
De verklaringen van de verdachte met betrekking tot (de omzet van) de salons zijn ook niet consistent. De verdachte heeft ten overstaan van de FIOD verklaard dat de omzet tussen de € 3.000,00 tot € 5.000,00 per maand per salon bedroeg, terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat dat een (veel te) lage schatting was in verband met fiscale consequenties. Welke omzet dan wel juist zou zijn, heeft de verdachte niet verklaard. Dat deze
wekelijksper salon ongeveer € 5.000 zou zijn geweest is enkel een stelling van de raadsman, die bovendien ook niet nader is onderbouwd.
Dat de verdachte regelmatig vaker in de massagesalons zou zijn geweest, zegt niets over behaalde omzetten. Dat naast [getuige 2] een zekere [naam 7], [naam 11], [naam 8], [naam 9] en [naam 10] aldaar op enig moment – wie, waar en wanneer verklaart de verdachte niet en ook nadere persoonsgegevens ontbreken – zouden hebben gewerkt, evenmin. De verklaringen van de verdachte blijven steken in vaagheden en algemeenheden.
Gelet op de inconsistenties, vaagheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen van de verdachte, in combinatie met het ontbreken van enige administratie die inzicht kan bieden of en in hoeverre de diverse contante stortingen verband hielden met (de inkomsten uit) de massagesalons, acht het hof ook deze verklaringen van de verdachte niet alleen onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar, net als de rechtbank, maar ook op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Gelet hierop was het verrichten van nader onderzoek door het openbaar ministerie niet geboden en is ook het nader horen van de getuige [getuige 2], zoals op dit onderwerp ook voorwaardelijk door de verdediging verzocht, niet noodzakelijk zodat dit verzoek wordt afgewezen.
(Overige) verweren
Hetgeen de verdediging in hoger beroep verder naar voren heeft gebracht is een herhaling van reeds in eerste aanleg gevoerde verweren die weerlegging vinden in de overwegingen in het (door het hof bevestigde) vonnis en de bewijsmiddelen.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft in punt 101 van de pleitnotities voorwaardelijke verzoeken gedaan tot het verrichten van onderzoek indien het hof de verklaring(en) van de verdachte zonder dit onderzoek zou passeren. De verdediging heeft aan elk verzoek een specifieke voorwaarde gekoppeld.
De verzoeken tot het horen van de getuige [getuige 2] met betrekking tot de shares en de massagesalons heeft het hof hiervoor al afgewezen.
Het hof wijst ook de overige verzoeken tot het (laten) verrichten van nader onderzoek af, nu daartoe geen noodzaak bestaat. Zoals hiervoor overwogen, heeft de verdachte, die tot voor kort betrokken was bij drugsdelicten, geen (waarachtige) administratie bijgehouden van de gestelde activiteiten in en buiten zijn bedrijvengroep. Het hof wijst in dit verband ook naar hetgeen de rechtbank op pagina 13, tweede en derde alinea, en pagina 14, eerste alinea, van het vonnis heeft overwogen, hetgeen het hof omwille van de leesbaarheid van dit arrest citeert:
De rechtbank gaat eveneens voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij in 2012/2013 een bedrag van ongeveer 400.000 euro heeft overgehouden uit de verkopen van diverse ondernemingen, welk bedrag hij contant bij zich heeft gehouden en weer heeft geïnvesteerd in - naar de rechtbank begrijpt - de activiteiten van bedrijfsgroep. Verdachte is pas ter zitting met deze verklaring gekomen. Hij heeft de door hem gestelde opbrengsten uit verkopen van eerdere ondernemingen niet met bescheiden gestaafd waardoor die verklaring niet te controleren/verifiëren valt. Daarbij acht de rechtbank de verklaring van
verdachte dat hij gedurende een aantal jaren 400.000 contant heeft bewaard, mede gelet op de hoogte van het bedrag en het tijdsverloop, onaannemelijk. Ook ten aanzien van de andere door verdachte gestelde bedrijfsactiviteiten waarmee omzet in de vennootschappen zou zijn gegenereerd, te weten de omzet uit twee Thaise massagesalons, de omzet uit de aan- en verkopen van auto’s, het doorverhuren van auto’s en het doorverhuren van onroerend goed aan derden en het rendement uit het overboeken van geld voor Thaise mensen, zijn er geen of nagenoeg geen administratieve vastleggingen gedaan. Met betrekking tot het gestelde rendement uit verstrekte geldleningen zijn leningsovereenkomsten aangetroffen in een map en op een computer bij [medeverdachte 2] thuis. Het gaat om ondertekende en niet ondertekende leenovereenkomsten tussen [bedrijf 1] of [bedrijf 2] BV en voornamelijk Thaise mensen. Door deze vennootschappen zou in totaal voor een bedrag van € 154.000 aan leningen zijn verstrekt (AMB-028); voor een bedrag van € 102.000 zijn er ondertekende overeenkomsten. Het verstrekken van leningen is geen bedrijfsactiviteit van [bedrijf 1]. Er zijn geen zekerheden gesteld, bij sommige leningen is sprake van een woekerrente en (op schrift gestelde) afspraken over aflossingen of een administratie waarin het verstrekken van de leningen en afbetalingen daarop werden bijgehouden, ontbreken. Dit is ongebruikelijk bij een zakelijke leenverhouding. Het gaat bovendien om leningen waarvan het merendeel pas eind 2018 of begin 2019 is verstrekt en waarvan verdachte heeft verklaard dat de herkomst van het uitgeleende geld de opbrengsten uit de shares of andere activiteiten van de vennootschappen zijn. Vanwege het ontbreken van stukken daarover is de herkomst van de gelden evenmin te controleren of te verifiëren. Aldus bieden deze leningsovereenkomsten in onvoldoende mate een verklaring waarmee het witwasvermoeden ten aanzien van de voornamelijk in 2017 en 2018 gestorte contante gelden wordt weerlegd.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel en dus anders dan de raadsman heeft betoogd, dat verdachte over de herkomst van de tenlastegelegde gelden geen voldoende concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd, waarnaar nader onderzoek door het openbaar ministerie geboden was. Weliswaar heeft verdachte per bedrijfsactiviteit aangegeven wat hij daarmee in de ten laste gelegde periode ongeveer zou hebben omgezet, echter kunnen die opgegeven omzetten niet worden gecontroleerd of geverifieerd aan de hand van daarop betrekking hebbende documenten, terwijl de met die activiteiten behaalde omzetten bovendien vaak niet binnen één vennootschap zijn afgestort (willekeurig storten), hetgeen enige controle, voor zover al mogelijk, nog verder bemoeilijkt. Daarbij komt dat de door verdachte gestelde legale herkomst van het geld, zelfs in het geval wordt uitgegaan van de juistheid daarvan, geen afdoende verklaring vormt voor het totale bedrag dat contant op zakelijke rekeningen van de bedrijfsgroep is gestort. Op basis van de verklaringen van verdachte heeft hij - volgens berekening van de FIOD (ZD-001, onder 9.2) - met legale bedrijfsactiviteiten inkomsten van ruim € 520.000 gehad, hetgeen de herkomst van de contante stortingen van bijna 1,4 miljoen euro niet verklaart.
Het hof begrijpt de overwegingen van de rechtbank aldus, en deelt dit oordeel, dat de verklaringen van de verdachte (mede) op voorhand hoogst onwaarschijnlijk worden geacht.
Dit brengt mee dat het hof de voorwaardelijke verzoeken om nader onderzoek te (doen) verrichten naar:
- de inkomens- en vermogenssituatie van [naam 12] in Engeland en van [naam 12] in Libanon in de periode van 2014 tot 2019 in relatie tot de (door)verhuur van onroerend goed respectievelijk auto’s;
- de in- en verkoop van auto’s door het horen van alle verkopers en kopers van alle auto’s die in de tenlastegelegde periode op naam van de verdachte of zijn bedrijvengroep hebben gestaan;
- de opbrengst van de verkoop van de door de verdachte verkochte horecabedrijven;
- de leningen en aflossingen daarop door het horen van de getuigen [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8];
zal afwijzen. In het licht van voornoemde overwegingen van de rechtbank, die het hof tot de zijne maakt, is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft gewezen op de medische situatie en de leeftijd van de verdachte, waardoor volgens de verdediging een gevangenisstraf significant zwaarder voor de verdachte zal zijn, zodat matiging van de op te leggen straf in de rede ligt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft ruim 2,5 jaren deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de uitvoer van verdovende middelen, met witwassen en met valsheid in geschrifte. Binnen de criminele organisatie zijn in ieder geval zes drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk en één drugstransport naar Noorwegen uitgevoerd. Er zijn twee drugstransporten door de douane onderschept. In totaal is ongeveer 51 kilo cocaïne, bijna 12 kilo heroïne, ongeveer 35 kilo amfetamine, ongeveer 335 kilo hasjiesj en ongeveer 44 kilo hennep onderschept. De verdachte was betrokken bij de drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk.
Aldus heeft de criminele organisatie waartoe de verdachte behoorde een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Voorts zijn verdovende middelen zeer schadelijk voor de gezondheid.
Daarnaast heeft de verdachte valse arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaringen en salarisstroken voor de criminele organisatie opgemaakt of laten opmaken. Hierdoor wordt het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in documenten die strekken tot het bewijs van de daarin vermelde feiten.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 1,5 miljoen, drie auto’s en een boot. Hij heeft samen met [medeverdachte 2] crimineel contant geld op de rekeningen van diverse rechtspersonen gestort en daarmee uit misdrijf verkregen gelden een schijnbaar legale herkomst gegeven.
De verdachte had binnen de criminele organisatie een leidinggevende, coördinerende en sturende rol. Hij vormde de schakel tussen de top van de organisatie en de leden van de criminele organisatie die in de uitvoerende sfeer rond de drugstransporten actief waren. De verdachte regelde drugskoeriers en de vervoermiddelen, onderhield telefonisch contact met de koeriers tijdens de drugstransporten en had contact met de afnemers van de drugs. Hij gaf [naam 3] steeds de opdracht om de hiervoor genoemde valse stukken op te maken. Ook ten aanzien van het witwassen was de verdachte de initiator en voerde [medeverdachte 2] uit wat de verdachte hem vroeg. Hierdoor bleef de verdachte zelf gedeeltelijk op de achtergrond en liep daardoor minder risico’s dan andere deelnemers van de criminele organisatie.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd. Opiumwetfeiten, witwassen en valsheid in geschrifte over een langere periode zijn alle ernstige misdrijven. Het kan niet anders dan dat de verdachte bij het plegen van al deze feiten steeds heeft gehandeld uit winstbejag. Het hof rekent de verdachte dit aan.
De medische situatie van de verdachte is meermalen in hoger beroep aan bod gekomen en een omvangrijk deel van zijn medisch dossier is in het strafdossier gevoegd. Het hof ziet in hetgeen daarover door de verdediging is aangevoerd en is overgelegd onvoldoende grond de op te leggen straf (substantieel) te matigen. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat verdachtes leeftijd en zijn medische toestand hem er niet van hebben weerhouden op 12 januari 2023, een dag na zijn getuigenverhoor ten overstaan van dit hof in de zaken van zijn medeverdachten, als bestuurder en alleen in een personenauto waarin zich een grote hoeveelheid softdrugs bevond, te rijden in de richting van de Duitse grens.
Het hof is, gelet op al het hiervoor overwogene, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet geen gronden om een hogere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. Als uitgangspunt in deze zaak, waarin de verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten in voorlopige hechtenis verkeert, heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof constateert dat de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep langer hebben geduurd dan zestien maanden. Gelet op de overschrijding van ruim twee maanden in eerste aanleg en de overschrijding van ruim negen maanden in hoger beroep ziet het hof aanleiding tot vermindering van de straf tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Onder de verdachte zijn diverse goederen in beslag genomen die nog niet zijn teruggegeven. Ten aanzien van deze voorwerpen is gebleken dat die verband houden met het bewezenverklaarde (gewoonte)witwassen van zeer grote hoeveelheden contant geld in biljetten.
Het hof zal – anders dan de rechtbank – niet de verbeurdverklaring bevelen van de voorwerpen (goednummers 1 tot en met 13, 16 en 21), maar beslissen tot teruggave daarvan aan de verschillende rechthebbenden. Daartoe is van belang dat op alle voornoemde voorwerpen – naast klassiek beslag – ook conservatoir beslag is gelegd, tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen ontnemingsmaatregel. Aan de verdachte is bij arrest van eveneens 16 juni 2023 een betalingsverplichting aan de Staat opgelegd van een bedrag van € 731.883,68 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met deze strafzaak. Aangezien ook conservatoir beslag is gelegd op de voorwerpen, zullen deze in geval van een beslissing tot teruggave aan de verdachte feitelijk niet aan de verdachte worden teruggegeven, maar worden uitgewonnen ter verhaal van de opgelegde ontnemingsmaatregel.
Het hof zal – anders dan de rechtbank – de onder nummer 19 van het vonnis vermelde, in beslag genomen en niet teruggegeven geldtelmachine, die de verdachte toebehoort, verbeurd verklaren, nu deze aan de verdachte toebehoort en ten aanzien van dit voorwerp is gebleken dat het verband houdt met het bewezenverklaarde (gewoonte)witwassen van zeer grote hoeveelheden contant geld in biljetten.
In aanvulling op de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de onder nummer 14 en 20 vermelde PGP (‘
pretty good privacy’) toestellen overweegt het hof dat dergelijke toestellen (hoofdzakelijk) gebruikt worden in het illegale circuit teneinde vrijelijk te kunnen communiceren zonder detectie door opsporingsdiensten. In zoverre acht het hof het ongecontroleerde bezit van deze toestellen in strijd met de wet of het algemeen belang en voor onttrekking vatbaar.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis, doch enkel ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen omtrent de hierboven vermelde inbeslaggenomen voorwerpen en doet in zoverre opnieuw recht;
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Geld Euro; totaal 33.000 euro IBG 31-01-19
2 1 STK Personenauto [kenteken 1]; VOLVO XC90 Kl:zwart 107489
Gelast de
teruggaveaan [bedrijf 3] B.V. van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3 1 STK Vorderingen [rekeningnummer 1]; Bankrekening, 8.786,15 euro
6 1 STK Vorderingen [rekeningnummer 2]; Bankrekening, 7.074,73 euro
11 1.00 STK Vorderingen [rekeningnummer 3]; Betaalrekening,
40,07 euro
Gelast de
teruggaveaan [naam 13] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4 1 STK Vorderingen [rekeningnummer 4]; Bankrekening, 21.600,79 euro
5 1 STK Vorderingen [rekeningnummer 5]; Bankrekening, 5.079,65 euro
Gelast de
teruggaveaan [bedrijf 1] B.V. van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
7 1 STK Vorderingen [rekeningnummer 6]; Bankrekening, 1.672,34 euro
8 1 STK Vorderingen [rekeningnummer 7]; Bankrekening, 8.310,16 euro
Gelast de
teruggaveaan [bedrijf 4] B.V. van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
9 1 STK Vorderingen [rekeningnummer 8]; Bankrekening, 330.412,94
euro
Gelast de
teruggaveaan [bedrijf 5] B.V. van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
12 1.00 STK Vorderingen [rekeningnummer 9] o.n.v. [bedrijf 5] BV,
1.996,74 euro
13 1.00 STK Vorderingen [rekeningnummer 10], 6.132,90 euro
Gelast de
teruggaveaan [bedrijf 2] B.V. van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
16 1.00 STK Personenauto [kenteken 2]; SSANGYONG Rexton, G122229
21 1.00 STK Personenauto [kenteken 3]; SSANGYONG Rexton, G124351
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
19 1.00 STK Diverse Geldtelmachine; G124306.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Senden,
in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juni 2023.