In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2022. De verdachte, geboren in 2002 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor poging doodslag. Het openbaar ministerie stelde hoger beroep in tegen dit vonnis, met de vordering om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaren op te leggen onder toepassing van het volwassenenstrafrecht. De raadsman van de verdachte pleitte voor toepassing van het adolescentenstrafrecht, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en zijn pedagogische behoeften.
Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof oordeelde dat de verdachte, die op klaarlichte dag het slachtoffer door zijn borstkas had geschoten, volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen aanleiding was om het jeugdstrafrecht toe te passen. De ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de gevolgen voor het slachtoffer waren zwaarwegend. Het hof legde een gevangenisstraf van 6 jaren op, waarbij het belang van vergelding en het voorkomen van vuurwapengeweld zwaar wogen.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 7.300,00, bestaande uit € 300,00 materiële schade en € 7.000,00 immateriële schade. Het hof oordeelde dat de schadevergoeding recht deed aan de ernst van de normschending en de impact op het slachtoffer. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een strenge aanpak van geweldsmisdrijven en het gebruik van vuurwapens in de samenleving.