ECLI:NL:GHAMS:2023:1408

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
23-000330-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen met overschrijding van redelijke berechtingstermijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van witwassen van een bedrag van € 448.300,-. De tenlastelegging omvatte onder andere het vervalsen van een betaalopdracht en het verbergen van de herkomst van het geld, dat afkomstig was uit oplichting. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 3 juli 2013 tot en met 13 juli 2013 het geldbedrag heeft verworven en omgezet, terwijl hij wist dat dit afkomstig was uit een misdrijf. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 11 maanden geëist, maar het hof heeft de straf gematigd tot 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000330-21
Datum uitspraak: 19 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-743413-13 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1985,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
(oplichting)
hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2013 tot en met 3 juli 2013 te Amsterdam en/of Wognum en/of (elders) in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer01] S.A. en/of [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] N.V. heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten 448.300,- euro), in elk geval van enig goed, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een (ING) betaalopdracht uit naam van [slachtoffer02] ten laste van de rekening van [slachtoffer01] S.A. voor een bedrag van 448.300,- euro opgemaakt en/of
- die/een betaalopdracht verstuurd naar een vestiging van de [slachtoffer03] N.V. (te weten de [adres02] ) en/of
- die/een betaalopdracht voorzien van een stempel en/of (met pen) voorzien van diverse opschriften waaruit moest blijken dat deze betaalopdracht was gecheckt/geverifieerd bij de opdrachtgever(s) (te weten [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] S.A),
waardoor [slachtoffer01] S.A. en/of [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] N.V. werd bewogen tot bovenomschreven afgifte
en/of
(witwassen)
hij in of omstreeks de periode van 3 juli 2013 tot en met 13 juli 2013 te Amsterdam en/of Wognum en/of Almere en/of Garderen en/of (elders) in Nederland en/of Antwerpen en/of (elders) in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 448.300,- euro)
- de werkelijke aard en/of herkomst heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden had en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven (te weten uit oplichting).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht de cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de organisator was en wist waar hij mee bezig was. De medeverdachte, [medeverdachte01] , heeft verklaard dat hij door de verdachte is benaderd en uit nood heeft gehandeld. Van het geld dat naar de rekening van de verdachte is overgemaakt heeft de verdachte direct vijf kilogram goud gekocht. De verdachte is de enige die bij goudhandelaar [bedrijf01] binnen is geweest. Deze [bedrijf01] heeft verklaard dat hij al twee á drie weken voor de eerste betaling door iemand die zich [verdachte01] noemde werd gebeld. Vervolgens is er bij de medeverdachte [medeverdachte01] tweemaal € 25.000,- door de verdachte afgeleverd. Een deel van het goud is in Antwerpen verkocht. De verklaring van de verdachte dat [naam01] , door de verdachte ook [naam01] genoemd, degene is geweest die [slachtoffer03] heeft opgelicht is niet verder onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat alle gedragingen onder het als eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde worden betwist. De verdachte is niet degene die met de goudhandelaar [bedrijf01] heeft gebeld. Daarnaast moet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam01] worden getwijfeld. De raadsman wijst daartoe onder meer op het feit dat in de telefoon van [naam01] een bericht afkomstig van ‘ [naam02] ’ wordt aangetroffen, waarvan [naam01] heeft verklaard dat dit afkomstig is van de verdachte om het later weer aan de verdachte door te sturen. Tevens blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte01] dat er andere mensen betrokken zouden zijn geweest. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat het geldbedrag traceerbaar is. Door de bankafschriften is immers zichtbaar wie het geldbedrag heeft ontvangen en wanneer er geld is uitgegeven of opgenomen. Hieruit blijkt dat de verdachte te goeder trouw was.
De raadsman heeft voorts het verzoek gedaan tot het horen van [naam03] , [medeverdachte01] en [naam01] als getuigen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit het e-mailbericht van [naam03] – dat door de raadsman voorafgaand aan de zitting in hoger beroep aan het hof is toegestuurd – blijkt dat ook [naam03] een slachtoffer van [naam01] lijkt te zijn. De verklaringen van [medeverdachte01] en [naam01] zijn belastend voor de verdachte.
Oordeel van het hof
Eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Het hof spreekt de verdachte vrij van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, omdat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
Tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. Uit de aangifte blijkt dat op 3 juli 2013 middels een valselijk opgemaakte ING betalingsopdracht een bedrag van € 448.300,- is overgeboekt van de bankrekening van [slachtoffer01] S.A., [adres03] naar de bankrekening van de verdachte. Vervolgens is op 4, 5 en 8 juli 2013 voor in totaal € 440.030,- overgeboekt vanaf de bankrekening van de verdachte naar de bankrekening van [bedrijf01] B.V. voor de aankoop van in totaal veertien kilogram goud. In het kader van het onderzoek door [slachtoffer03] heeft [bedrijf01] verklaard dat hij ongeveer twee á drie weken voor de eerste betaling van 4 juli 2013 door een persoon zich noemende [verdachte01] werd gebeld. [bedrijf01] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte toen hij het goud kwam ophalen tegen hem de – naar het hof vaststelt: verzonnen – mededelingen heeft gedaan dat hij een oom in Suriname had die een plantage en grond had verkocht en die het geld wilde beleggen. Uit de verklaring van de verdachte zelf bij de politie blijkt dat de verdachte op 3, 4 en 5 juli 2013 degene is geweest die bij [bedrijf01] binnen is geweest. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat voor het totaalbedrag van € 440.030,- goud is gekocht. Een deel van dit goud is vervolgens aan iemand in Antwerpen verkocht. De verdachte is daar toen ook mee naartoe gegaan. Niet het gehele bedrag aan goud is weer in geld omgezet, een deel van het goud is bewaard gebleven.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een bedrag van € 448.300,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad en daarvan een bedrag van € 440.030,- heeft omgezet, terwijl hij wist – minstgenomen in voorwaardelijk opzettelijke zin – dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf.
Verzoek tot het horen van getuigen
Het verzoek tot het horen van [naam03] , [medeverdachte01] en [naam01] als getuigen wordt afgewezen, omdat het hof daartoe mede gelet op de onderbouwing die aan het verzoek is gegeven geen noodzaak ziet, waarbij het hof ook oog heeft gehad voor de belangen die er bij de verdediging kunnen bestaan bij het horen van deze getuigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 3 juli 2013 tot en met 13 juli 2013 in Nederland een geldbedrag van in totaal 448.300 euro heeft verworven en voorhanden heeft gehad en daarvan geldbedragen van in totaal 440.030 euro heeft omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof heeft de tenlastelegging ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van het voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van professionele oplichting, waarbij misbruik is gemaakt van de zwakke positie van medeverdachte [medeverdachte01] . Bij een benadelingsbedrag van € 450.000,- is een gevangenisstaf voor de duur van 16 á 17 maanden het uitgangspunt. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn is een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden passend.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot strafoplegging komt – rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat een onvoorwaardelijke straf in het licht van de feiten en omstandigheden geen redelijk strafdoel dient.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een zeer groot geldbedrag. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij hierin een cruciale rol heeft gehad.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 mei 2023 is hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit, hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het hof acht – alles afwegende en anders dan de advocaat-generaal, gelet op de andere bewezenverklaring – een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is overschreden. Het hof neemt daarbij de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte op 27 maart 2014 als aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op 31 mei 2018 vonnis gewezen, zodat de redelijke termijn in eerste aanleg met 26 maanden is overschreden. Op 8 februari 2021 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Op 19 juni 2023 wijst het hof arrest. Het hof stelt dan ook vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ruim 4 maanden. Het hof ziet in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om de gevangenisstraf te matigen tot 6 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. R. Kuiper en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2023.
Mr. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.