ECLI:NL:GHAMS:2023:1406

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
23-001987-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van grote geldbedragen en het opzettelijk geen aangifte doen bij douane

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was beschuldigd van het witwassen van 65.900 euro en 80.000 Australische dollars, en van het opzettelijk niet doen van aangifte van deze geldbedragen bij de douane. De feiten vonden plaats op 8 januari 2016 op de luchthaven Schiphol, waar de verdachte de geldbedragen in zijn ruimbagage had verstopt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, wat leidde tot de bewezenverklaring van het witwassen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geen aangifte had gedaan van de geldbedragen, wat ook bewezen werd verklaard.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, maar het hof heeft deze straf gematigd tot 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen bevestigd, met uitzondering van een bedrag van 1.840 euro dat aan de verdachte moet worden teruggegeven. De uitspraak benadrukt de ernst van het witwassen van criminele gelden en de impact daarvan op de legale economie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001987-19
Datum uitspraak: 19 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-860007-16 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1989,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende te [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 8 januari 2016, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van ongeveer 80.000 Australische dollars en/of van ongeveer 65.900 Euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 2hij op of omstreeks 8 januari 2016 te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, al dan niet opzettelijk, als degene die uit hoofde van artikel 3 Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, verplicht was tot het doen van aangifte, deze aangifte niet, onvolledig of onjuist heeft gedaan, immers heeft hij toen aldaar één of meerdere geldbedrag(en), te weten 65.900 Euro en/of 80.000 Australische dollars, althans een som geld met een tegenwaarde groter dan 10.000 Euro, voorhanden gehad en/of
- dat geld heeft verstopt tussen kleding in zijn ruimbagage en in de ruimbagage van zijn reisgenote [slachtoffer01] (die hier niet van op de hoogte was) en/of
- deze ruimbagage heeft ingecheckt of in laten checken en/of
- welk geld bij een controle van de ruimbagage van verdachte en/of zijn reisgenote [slachtoffer01] in de bagagekelder op Schiphol werd aangetroffen en/of
- van welk(e) geldbedrag(en) verdachte geen aangifte heeft gedaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk is in de vervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de politierechter de overtredingsvariant van feit 2 bewezen heeft verklaard en de termijn van drie jaar waarin het Openbaar Ministerie voor die variant van het tenlastegelegde kan vervolgen, is verstreken. De dagvaarding is immers gedateerd van februari 2016 en de zitting in eerste aanleg was op 10 mei 2019. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte het hoger beroep ten aanzien van feit 2 had willen intrekken, omdat hij daarbij geen belang heeft gelet op de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat op grond van de richtlijn van het Openbaar Ministerie aan de verdachte een transactie had moeten worden aangeboden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de verjaringstermijn gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat een transactievoorstel had moeten worden gedaan heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat uit de richtlijn van het Openbaar Ministerie van november 2021 blijkt dat bij een bedrag van 100.000 euro het uitgangspunt het vorderen van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden is.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat uit de richtlijn van het Openbaar Ministerie (Richtlijn voor strafvordering witwassen, geldend van 1 maart 2015 tot en met 31 oktober 2021) blijkt dat bij een bedrag van 100.000 euro het uitgangspunt het vorderen van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden is. Het verweer van de raadsvrouw mist dan ook feitelijke grondslag en wordt door het hof verworpen.
De overige verweren van de raadsvrouw behoeven gelet op het hierna overwogene geen verdere bespreking.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat grote geldbedragen die contant worden vervoerd meestal een criminele herkomst hebben. Het meegeven van zulke geldbedragen aan relatief onbekende mensen is risicovol. De verdachte wist dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren, omdat hij heeft verklaard dat hij er met niemand over mocht praten, wist dat het geen zuivere koffie was en dat het geen legaal geld was. Daarnaast acht de advocaat-generaal de overtredingsvariant van feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had aangifte moeten doen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken, omdat niet objectief kan worden vastgesteld dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte niet wist dat het meenemen van geld hem zo zwaar zou worden aangerekend. Indien hij dat had geweten, dan zou hij het nooit hebben gedaan. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad, omdat hij niet wist dat hij de geldbedragen bij de Douane moest melden.
Oordeel van het hof
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 8 januari 2016 op de luchthaven Schiphol in de ingecheckte koffer van de verdachte in totaal een geldbedrag van 80.000 Australische dollars is aangetroffen. De bundels, met in totaal 1600 biljetten, waren in transparante huishoudfolie verpakt en lagen tussen broeken en zaten in broekzakken. In de ruimbagage van de vriendin van de verdachte is in totaal een bedrag van 65.900 euro aangetroffen, verdeeld over zeven bundels. In de bundels zaten 636 biljetten van 100 euro, 9 biljetten van 200 euro en 10 biljetten van 50 euro, omwikkeld met transparante huishoudfolie.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat aan hem was gevraagd om geld mee te nemen naar Brazilië. Hij heeft het geld ook in de koffer van zijn vriendin gestopt. Hij zou daar een beloning voor krijgen en mocht daarover met niemand praten. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij eigenlijk wel wist dat het geen zuivere koffie was en dat hij denkt dat het geen legaal geld is.
Het hof stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen de geldbedragen die in de ruimbagage zijn aangetroffen en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan bewezen worden geacht dat deze geldbedragen ‘uit enig misdrijf’ afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De verdachte had contante geldbedragen van 65.900 euro en 80.000 Australische dollars voorhanden. Gelet op de hoogte van deze geldbedragen en de wijze van vervoer (verstopt tussen kleding in de ruimbagage van de verdachte en zijn vriendin) en de risico’s die dit met zich meebrengt, is naar het oordeel van het hof zonder meer sprake van een vermoeden dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte heeft verklaard dat hij is benaderd door twee hem onbekende personen om geld naar Brazilië te brengen. Van deze personen wil hij geen namen noemen. Ook van de tussenpersoon die daarbij naar zijn zeggen zou hebben bemiddeld wil hij geen naam noemen. Hij heeft als gezegd bij de politie verklaard dat hij wist dat het geen zuivere koffie was en denkt dat het geen legaal geld is.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de in de ruimbagage van de verdachte en zijn vriendin aangetroffen geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte geen aangifte van de in de ruimbagage aangetroffen geldbedragen heeft gedaan. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat hij aangifte moet doen als je een bepaalde som geld bij je hebt. Ook heeft hij verklaard dat de personen die aan hem het geld hebben gegeven, hem hebben meegedeeld dat zij het geld niet bij de douane wilden aangeven.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk van de in de ruimbagage aangetroffen geldbedragen geen aangifte heeft gedaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1hij op 8 januari 2016, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, voorwerpen, te weten geldbedragen van 80.000 Australische dollars en van 65.900 Euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 2hij op 8 januari 2016 te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk, als degene die uit hoofde van artikel 3 Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, verplicht was tot het doen van aangifte, deze aangifte niet heeft gedaan, immers heeft hij toen aldaar meerdere geldbedragen, te weten 65.900 Euro en 80.000 Australische dollars voorhanden gehad en
- dat geld verstopt tussen kleding in zijn ruimbagage en in de ruimbagage van zijn reisgenote [slachtoffer01] (die hier niet van op de hoogte was) en
- deze ruimbagage ingecheckt of in laten checken
- welk geld bij een controle van de ruimbagage van verdachte en zijn reisgenote [slachtoffer01] in de bagagekelder op Schiphol werd aangetroffen
- van welke geldbedragen verdachte geen aangifte heeft gedaan.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
als degene die uit hoofde van artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten verplicht is tot het doen van aangifte, deze aangifte opzettelijk niet doen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde heeft de politierechter geen straf of maatregel opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, gelet op het feit dat de verdachte first offender is. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 1.840 euro.
De raadsvrouw heeft verzocht een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel met een voorwaardelijk deel, gelet op de schending van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van 65.900 euro en 80.000 Australische dollars (omgerekend 49.382,72 euro). Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt. De verdachte heeft niet willen verklaren wat de herkomst van dat geld was, wat het hof de verdachte aanrekent. Hij biedt daardoor anderen de gelegenheid anoniem te blijven en daardoor wordt de herkomst van het geldbedrag versluierd. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk geen aangifte doen van deze geldbedragen.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is overschreden. Het hof neemt daarbij de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte op 8 januari 2016 als aanvang van de redelijke termijn. De politierechter heeft op 10 mei 2019 vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met zestien maanden overschreden. Op 23 mei 2019 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Op 19 juni 2023 wijst het hof arrest. Het hof stelt dan ook vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ruim vierentwintig maanden. Het hof ziet in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om de gevangenisstraf te matigen tot 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Beslag
De politierechter heeft de geldbedragen van 49.382,72 euro (omgerekend 80.000 Australische dollars) en 67.740 euro verbeurdverklaard.
De advocaat-generaal heeft verbeurdverklaring gevorderd zoals door de politierechter is beslist.
De raadsvrouw heeft verzocht het bedrag van 1.840 euro dat de verdachte bij zich droeg aan de verdachte terug te geven. De verdachte heeft verklaard dat dat geldbedrag van hem is.
Het hof overweegt dat de in beslag genomen geldbedragen uit de ruimbagage van de verdachte en zijn vriendin vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu dit voorwerpen betreffen met betrekking tot welke het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan, deze niet aan verdachte toebehoren en niet kan worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen wel toebehoren. Het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van 1.840 euro dat hij bij zich droeg behoort aan verdachte toe. Dit bedrag dient aan hem te worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10:1 en 10:18 van de Algemene douanewet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een bedrag van 65.900 euro;
- een bedrag van 49.382,72 euro.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een bedrag van 1.840 euro.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. M. Lolkema en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2023.
Mr. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.