Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2019. De verdachte, geboren in 1944, werd beschuldigd van bedrieglijke bankbreuk. Hij had zich als bestuurder niet gehouden aan de wettelijke verplichtingen om een volledige en deugdelijke administratie te voeren en deze aan de curator over te leggen. Tevens voldeed hij niet aan zijn inlichtingenplicht jegens de curator. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, maar de verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf, verwijzend naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat het om oude feiten ging.
Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door als katvanger op te treden en de aandelen van een vennootschap over te nemen, terwijl hij wist dat deze vennootschap schulden had. Door zijn handelen konden schuldeisers benadeeld worden en was het voor de curator onmogelijk om een deugdelijk onderzoek naar het faillissement uit te voeren. Het hof nam ook het strafblad van de verdachte in overweging, waaruit bleek dat hij eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uiteindelijk besloot het hof om de gevangenisstraf te verminderen van vier naar drie maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.