ECLI:NL:GHAMS:2023:1392

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
17 juni 2023
Zaaknummer
200.304.540/01 (hoofdzaak) en 200.304.572/01 (vrijwaring)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een vonnis inzake de vernietiging van een koopovereenkomst van een oldtimer wegens bedrog en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] betreffende de vernietiging van een koopovereenkomst van een oldtimer, de Jaguar XK150. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 22 december 2021 een vonnis gewezen waarin de vordering van [geïntimeerde 1] tot vernietiging van de koopovereenkomst werd toegewezen op grond van bedrog, en [appellant] werd veroordeeld tot terugbetaling van de koopprijs van € 180.000,00 en schadevergoeding van € 117.235,93. In hoger beroep heeft [appellant] de beslissing van de rechtbank bestreden, maar het hof heeft de eerdere uitspraak bekrachtigd, met uitzondering van de schadevergoeding die werd verlaagd tot € 22.235,93.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde 1] kocht op 20 januari 2014 de Jaguar XK150 van [appellant] voor € 235.000,00, maar ontbond de koop op 7 maart 2014 omdat de restauratie niet op tijd gereed zou zijn. Na een aantal transacties en een vaststellingsovereenkomst in 2015, waarin [geïntimeerde 1] de auto opnieuw kocht, bleek later dat de auto niet origineel was. Dit leidde tot een rechtszaak in Duitsland, waar [geïntimeerde 1] werd veroordeeld tot terugbetaling aan de uiteindelijke koper van de auto.

Het hof oordeelde dat [appellant] [geïntimeerde 1] opzettelijk had misleid over de identiteit van de auto, wat leidde tot de vernietiging van de overeenkomst. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bevestigde dat de schadevergoeding aan [geïntimeerde 1] terecht was toegewezen, zij het in een lager bedrag. De vordering in de vrijwaring tegen [geïntimeerde 2] werd afgewezen op grond van verjaring. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers hof: 200.304.540/01 (hoofdzaak) en 200.304.572/01 (vrijwaring)
zaak-/rolnummers rechtbank Noord-Holland: C/15/290629/ HAZA 19-438 (hoofdzaak) en C/15/297089/HAZA 19-783 (vrijwaring)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 mei 2023
in de hoofdzaak zaak van:
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
[geïntimeerde 1](voorheen genaamd [...] )
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Teke te Amsterdam,
en
in de vrijwaring van:
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.D. Uyldert te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

in de hoofdzaak
[appellant] is bij dagvaarding van 24 december 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2021, voor zover onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde 1] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellant] , met producties.
in de vrijwaring
[appellant] is bij dagvaarding van 24 december 2021 in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis voor zover onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde 2] als gedaagde. [geïntimeerde 2] heeft op 27 december 2021 een exploot van anticipatie aan [appellant] doen betekenen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
in beide zaken voorts
Vervolgens is arrest gevraagd.
Partijen hebben ieder voor zich geconcludeerd overeenkomstig de conclusies van hun memories.
[appellant] (in beide zaken) en [geïntimeerde 1] (in de hoofdzaak) hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

in beide zaken
2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 4 (4.1 tot en met 4.15) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. [appellant] betoogt met
grief 1dat die vaststelling op een aantal punten onjuist dan wel onvolledig is. Voor zover van belang zal hierna met de grief rekening worden gehouden. Samengevat, voor zover niet in geschil, en aangevuld met enige andere feiten die als vaststaand worden beschouwd, neemt het hof de volgende feiten tot uitgangspunt.
in de hoofdzaak:
2.2.
Op 20 januari 2014 heeft [geïntimeerde 1] van [appellant] een auto (oldtimer; Jaguar XK150) gekocht voor € 235.000,00, te voldoen door een aanbetaling van € 100.000,00, inruil van een auto (Bentley S1) gewaardeerd op € 40.000,00, betaling van € 50.000
‘bei Fertigstellung der Karosseriearbeiten und deren Abnahme durch den Käufer’en € 45.000,00 bij aflevering, met eind maart 2014 als tijdstip van oplevering.
2.3.
De koopovereenkomst houdt onder meer in:
Fahrzugbeschreibung / Zubehör:
  • Originaler Linkslenker
  • Matching Numbers
(…)”
2.4.
Op 28 januari 2014 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellant] de aanbetaling gedaan van € 100.000,00
2.5.
Op 7 maart 2014 heeft [geïntimeerde 1] de koop ontbonden omdat de restauratie van de auto niet op het afgesproken tijdstip gereed zou zijn en oplevering op het afgesproken tijdstip dus niet haalbaar, zulks onder het voorbehoud van een optie tot koop op een later tijdstip.
2.6.
Op 12/13 maart 2014 is de auto in opdracht van [appellant] gekeurd door de RDW en is de auto op kenteken gezet. [appellant] heeft het keuringsbewijs naar [geïntimeerde 1] gestuurd.
2.7.
Van juli 2014 tot en met januari 2015 heeft de auto in opdracht van [appellant] te koop gestaan via [A.] Classic Cars in [plaats 1] (hierna [bedrijf] ).
2.8.
Op 8 augustus 2014 heeft [bedrijf] van [naam 1] (hierna [naam 1] ) een bericht ontvangen dat kort samengevat inhoudt dat het om een samengesteld, niet origineel voertuig gaat met een onfortuinlijke geschiedenis die staat beschreven in het december 2002 nummer van het tijdschrift English Car.
2.9.
[bedrijf] heeft het bericht van [naam 1] dezelfde dag doorgestuurd aan [appellant] , met de opmerking en vraag:
” [appellant] , als ik op [website] kijk staat de auto in California in 2010? Is dit ook de reden dat [geïntimeerde 1] zich teruggetrokken heeft van de deal?”
2.10.
In januari 2015 heeft [bedrijf] een bericht ontvangen van [naam 2] in [plaats 2] (hierna [naam 2] ), waarin deze - kort gezegd - stelt dat hij sedert 1996 eigenaar is van het origineel van de auto waar het hier om gaat. [bedrijf] heeft dat bericht doorgestuurd aan [appellant] en de auto per direct uit de verkoop gehaald, met het verzoek aan [appellant] de auto bij haar in [plaats 1] te komen ophalen.
2.11.
Op 18 juni 2015 hebben [geïntimeerde 1] en [appellant] een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarbij heeft [appellant] de auto opnieuw aan [geïntimeerde 1] verkocht onder vermelding van een koopprijs van € 180.000,00, te voldoen deels in geld en deels tegen inruil van drie andere auto’s. De overeenkomst houdt onder meer in:
“(…)
5. Partijen hebben de genoemde voertuigen en de daarbij behorende documentatie gecontroleerd en verklaren dat zij deze goed hebben bevonden. Partijen doen bij voorbaat afstand van enige vordering betreffende gebreken van het geleverde waarbij partijen onder geleverde zowel de genoemde voertuigen als de daarbij behorende documentatie verstaan.
(…)
8. [geïntimeerde 1] verklaart dat de (aan)betaling van € 100.000,00 die [geïntimeerde 1] op 28 januari 2014 aan [appellant] voldeed volledig is verrekend en dat [geïntimeerde 1] uit dien hoofde geen aanspraken meer heeft op [appellant] .
(…)
10. Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande algehele en finale kwijting.
(…)”
2.12.
Op 26 oktober 2015 heeft [geïntimeerde 1] de auto voor € 305.000,00 doorverkocht aan [naam 3] in [land] . Die koopovereenkomst houdt onder meer in:
“(…)
Fahrzugbeschreibung / Zubehör:
(…)
-
matching numbers Motor
(…)”
2.13.
Bij brief van het Landgericht Hamburg van 2 maart 2018 heeft [geïntimeerde 1] een dagvaarding ontvangen van [naam 3] strekkende tot ontbinding van de koopovereenkomst op de grond dat de auto - kort gezegd - niet origineel is gebleken. [geïntimeerde 1] heeft [appellant] van die dagvaarding in kennis gesteld en in vrijwaring opgeroepen. [appellant] is in die procedure niet verschenen.
2.14.
Bij vonnis van het Landgericht Hamburg van 29 januari 2021 is na deskundigenberichten geoordeeld dat de auto geen
matching numbers Motorheeft en is [geïntimeerde 1] veroordeeld tot (terug)betaling aan [naam 3] van de koopprijs en in de kosten, per saldo € 311.134,91, met rente, tegen afgifte door [naam 3] aan [geïntimeerde 1] van de auto.
in de vrijwaring
2.15.
[appellant] had de auto zelf in 2004 in eigendom verkregen in ruil voor een Ferrari 512 Berlinetta en bijbetaling door de verkoper aan [appellant] van € 24.000. Op 7 juli 2004 is in opdracht van [geïntimeerde 2] een bedrag van € 24.000,00 bijgeschreven op de bankrekening van [appellant] onder vermelding van “
Betreft: Telegiro met advies FERRARI/JAGUAR”.
2.16.
De advocaat van [appellant] heeft [geïntimeerde 2] bij brief van 11 augustus 2014 aansprakelijk gesteld voor het geval dat de auto niet authentiek mocht blijken te zijn.
in de vrijwaring en de hoofdzaak voorts:
2.17.
Bij brief van 25 februari 2004 is door de RDW aan Jaguar Specialist, [adres] te IJmuiden (een eenmanszaak van [naam 4] , overleden op [debtor] ; hierna [naam 4] ) het volgende bericht:
“(…)
U heeft het in het onderwerp vermelde[hier in geding zijnde; hof]
voertuig bij mij aangeboden voor een keuring ten behoeve van de (her)afgifte van een kentekenbewijs.
(…) deel ik u mede dat ik helaas vanwege onderstaand(e) punt(en) nog niet tot (her)afgifte van het kentekenbewijs kan overgaan.
-
Afkeurpunten
(…)
- Identiteitsonderzoek. Er zijn onregelmatigheden t.a.v. de identiteit van het voertuig. VR 3.2.3 vin nummer staat niet origineel ingeslagen
2.18.
Bij brief van 3 mei 2004 is door de RDW onder verwijzing naar de hiervoor genoemde brief aan Jaguar Specialist, [adres] te [plaats 3] het volgende bericht:
“(…)
Op 26 Februari 2004 heb ik u een brief gestuurd (…), waarin u een termijn werd gegund van 8 weken om op voornoemde brief te reageren.
Tot op heden heb ik echter geen reactie van u mogen vernemen.
Onder verwijzing naar (…), stel ik uw aanvraag dan ook buiten behandeling.(…)”

3.Beoordeling

in de hoofdzaak:
3.1
[geïntimeerde 1] heeft in dit geding na wijziging van eis in eerste aanleg gevorderd dat (de ondertekening door hem van) de overeenkomst van 18 juni 2015 wordt vernietigd primair op grond van bedrog, subsidiair op grond van dwaling, althans wordt ontbonden op grond van toerekenbaar tekortschieten, in alle gevallen met veroordeling van [appellant] tot terugbetaling van een kooprijs van € 235.000,00 en betaling van schadevergoeding tot een beloop van € 117.235,93, tegen gelijktijdige afgifte door [geïntimeerde 1] van de auto aan [appellant] .
in de vrijwaring:
3.2.
[appellant] heeft gevorderd dat [geïntimeerde 2] wordt veroordeeld tot betaling aan hem ( [appellant] ) van al hetgeen waartoe hijzelf ( [appellant] ) in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.
in beide zaken voorts:
3.3.
De rechtbank heeft in de hoofdzaak de ondertekening door [geïntimeerde 1] van de overeenkomst van 18 juni 2015 vernietigd op grond van bedrog en [appellant] veroordeeld tot terugbetaling aan [geïntimeerde 1] van de koopprijs gesteld op € 180.000,00, tegen gelijktijdige afgifte door [geïntimeerde 1] aan [appellant] van de auto en tot betaling door [appellant] aan [geïntimeerde 1] van € 117.235,93 aan schadevergoeding. De vordering van [appellant] tegen [geïntimeerde 2] in de vrijwaring is afgewezen op grond van verjaring. [appellant] is in de hoofdzaak met acht grieven tegen de beslissing van de rechtbank opgekomen en in de vrijwaring met twee grieven.
in de hoofdzaak voorts:
3.4.
De
grieven 2 tot en met 4keren zich - samengevat en in de kern - tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] door opzettelijke misleiding van [appellant] (bedrog) is bewogen tot het aangaan van de overeenkomst van 2015 ende daarop gebaseerde vernietiging van de ondertekening van de overeenkomst van 18 juni 2015.
3.5.
Voor een succesvol beroep op bedrog is vereist i) een onjuiste voorstelling van zaken bij het aangaan van de overeenkomst; ii) teweeggebracht door opzettelijke misleiding door de wederpartij; en iii) causaal verband tussen de opzettelijke misleiding en de totstandkoming van de overeenkomst (artikel 3:44 BW).
3.6.
[geïntimeerde 1] heeft aan haar beroep op bedrog ten grondslag gelegd dat zij bij het aangaan van de overeenkomst van 18 juni 2015 in de veronderstelling verkeerde dat de auto een
Originaler Linkslenkerbetrof met
Matching Numbersen dat die veronderstelling onjuist is gebleken. Zij verwijt [appellant] dat hij haar te dien aanzien opzettelijk heeft misleid door a) de onjuiste mededeling dat in het kader van de RDW-keuring in 2014 de identiteit van de auto door middel van röntgen- en laseronderzoek is vastgesteld en dat een betere keuring niet bestaat; b) te verzwijgen dat de RDW de auto eerder (in 2004) had afgekeurd omdat onregelmatigheden waren geconstateerd ten aanzien van de identiteit; en c) de berichten van [naam 1] en [naam 2] te verzwijgen.
onjuiste voorstelling van zaken
3.7.
[appellant] heeft in de overeenkomst van 20 januari 2014 gegarandeerd dat de auto een
Originaler Linkslenkerbetrof met
Matching Numbers. Niet is in geschil dat daarmee is bedoeld dat de auto was voorzien van het origineel ingeslagen Verificatie Identificatie Nummer (VIN) en de eerste motor af-fabriek en dat dit de waarde-bepalende factoren zijn van een klassiek voertuig als waar het hier om gaat. Niet is (kenbaar) in geschil dat [geïntimeerde 1] bij het sluiten van de overeenkomst van 18 juni 2015 nog steeds in de veronderstelling verkeerde dat de auto die eigenschappen bezat. Genoegzaam is komen vast te staan dat die veronderstelling onjuist is gebleken. In de Duitse procedure is na deskundigenberichten vastgesteld dat de auto niet was voorzien van een
matching numbers Motor. Bovendien heeft de RDW in 2004 vastgesteld:
vin nummer staat niet origineel ingeslagenen zijn er de berichten van [naam 1] en [naam 2] die erop neerkomen dat het bij de hier in geding zijnde auto - kort gezegd - om een samengestelde (niet originele) auto gaat waarvan de herkomst/identiteit niet meer valt te achterhalen. Deze bevindingen en informatie laten wellicht niet afzonderlijk maar wel in samenhang beschouwd geen andere conclusie toe dan dat de auto niet een
Originaler Linkslenkerbetrof met
Matching Numbers. Daarmee is aan het vereiste van een onjuiste voorstelling van zaken van [geïntimeerde 1] bij het aangaan van de overeenkomst voldaan.
opzettelijke misleiding [appellant]
3.8.
[appellant] betwist niet dat hij aan [geïntimeerde 1] de mededeling als hiervoor onder a) heeft gedaan. Hij betwist wel de onjuistheid van die mededeling, doch tevergeefs. Het dossier bevat geen aanwijzing dat de auto in 2014 onderworpen is geweest aan een röntgen-/laseronderzoek. Daarentegen wijst de door [appellant] in het geding gebrachte brief van de RDW van 8 februari 2022 erop dat een dergelijk onderzoek juist niet heeft plaatsgehad: dat het onderzoek naar de identiteit van de auto toen niet meer heeft ingehouden dan een visuele inspectie van het VIN en een vergelijking met de bij de keuring aangeboden documentatie. Dat [appellant] - zoals hij wil doen geloven - de mededeling te goeder trouw heeft gedaan, is niet onderbouwd. Die goede trouw volgt niet reeds uit het feit dat een dergelijk onderzoek op zichzelf bestaat en in voorkomend geval ook wordt uitgevoerd. Dat zegt immers niets over dit concrete geval. [appellant] betwist evenmin de hiervoor onder b) bedoelde verzwijging van de bevindingen van de RDW in 2004 en de hiervoor onder c) bedoelde verzwijging van de berichten van [naam 1] en [naam 2] . Het gaat daarbij evident en temeer in samenhang beschouwd om relevante informatie die [appellant] aan [geïntimeerde 1] had moeten mededelen. Dat [appellant] desondanks die informatie heeft achtergehouden en daarentegen [geïntimeerde 1] heeft verteld dat de auto door middel van röntgen-/laser onderzoek op identiteit (originaliteit) was onderzocht, laat zich enkel verklaren door zijn wens om te verhullen dat de auto niet een
Originaler linkslenkerbetrof met
Matching Numbersen om [geïntimeerde 1] aldus op het verkeerde been te zetten om hem te bewegen de auto (opnieuw) te kopen, zoals hij op 18 juni 2015 heeft gedaan. Daarmee is ook aan het vereiste van opzettelijke misleiding van [geïntimeerde 1] door [appellant] voldaan.
causaal verband tussen de opzettelijke misleiding van [appellant] en het aangaan door [geïntimeerde 1] van de overeenkomst van 18 juni 2015.
3.9.
Voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde 1] de overeenkomst niet zou zijn aangegaan zonder de mededeling van [appellant] over het röntgen-/laseronderzoek in maart 2014 en met de wetenschap van de berichten van [naam 1] en [naam 2] . Hij zou dan immers hebben geweten dat de auto (mogelijk) niet de eigenschappen bezat waar het hem - zo is niet in geschil - juist om te doen was.
gevolgen van het bedrog
3.10.
Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van bedrog is vernietigbaar. De door de rechtbank uitgesproken vernietiging houdt in hoger beroep dus stand. Tot zover falen de grieven, met dien verstande dat de desbetreffende vordering van [geïntimeerde 1] en het dictum van het bestreden vonnis onder 7.1. wordt gelezen als tot vernietiging van de overeenkomst van 18 juni 2015. De ondertekening die de rechtbank op vordering van [geïntimeerde 1] heeft vernietigd, strekt tot bewijs van de wil van [geïntimeerde 1] om de overeenkomst aan te gaan; vernietiging van de ondertekening laat op zichzelf de geldigheid van de overeenkomst onverlet. [appellant] is door deze verbeterde lezing niet in zijn verdediging geschaad.
3.11.
De rechtbank heeft in het kader van de ongedaanmaking [appellant] veroordeeld tot terugbetaling van een op € 180.000,00 gestelde koopprijs in geld.
Grief 5klaagt dat [geïntimeerde 1] de koopprijs destijds heeft voldaan door betaling van € 69.000,00 en overigens door inruil van drie andere auto’s. [appellant] stelt echter niet dat de drie auto’s nog voor teruggaaf aan [geïntimeerde 1] beschikbaar zijn en, als al het geval, tegen welke waarde, gelet op het tijdsverloop. Het wordt dan ook als onbestreden in hoger beroep ervoor gehouden dat ongedaanmaking door teruggaaf van de ingeruilde auto’s niet mogelijk is. De rechtbank heeft dan ook op goede grond in plaats van teruggaaf van de auto’s aan [appellant] de verplichting opgelegd tot uitkering van een met de waarde van de auto’s ten tijde van de koop corresponderend bedrag in geld. Ook deze grief faalt.
3.12.
Grief 6betoogt dat er geen grondslag is voor schadevergoeding. Ook deze grief faalt. Met de gegrondbevinding van het beroep van [geïntimeerde 1] op bedrog staat het onrechtmatig karakter van het handelen van [appellant] vast en is dus zijn aansprakelijkheid jegens [geïntimeerde 1] voor de dientengevolge geleden schade gegeven.
3.13.
Grief 7klaagt over de omvang van het door de rechtbank toegewezen schadebedrag. Niet is in geschil dat de proceskosten van [naam 3] tot betaling waarvan [geïntimeerde 1] is veroordeeld € 10.986,00 hebben bedragen en de eigen kosten van [geïntimeerde 1] in die procedure € 11.249,93. Tegen toewijzing van het eerste bedrag heeft [appellant] zich niet verzet. Ter afwering van aansprakelijkheid voor het tweede bedrag heeft [appellant] een beroep gedaan op eigen schuld van [geïntimeerde 1] - kort gezegd - daarin bestaande dat hij tegen beter weten in de vordering van [naam 3] in rechte heeft bestreden. Het beroep faalt omdat - anders dan [appellant] betoogt - [geïntimeerde 1] niet kan worden verweten dat hij de vordering van [naam 3] in rechte heeft bestreden. Dat is te minder het geval waar [geïntimeerde 1] daartoe in de kern het standpunt heeft betrokken dat [appellant] steeds tegen hem ( [geïntimeerde 1] ) heeft ingenomen, namelijk - kort gezegd - dat de auto wel origineel was. De schadevordering van [geïntimeerde 1] is daarom toewijsbaar tot per saldo € 22.235,93. Het door [geïntimeerde 1] meergevorderde en door de rechtbank toegewezen bedrag komt neer op gederfde winst op de transactie met [naam 3] en/of verlies op de verkopen van de door [naam 3] tot betaling van de koopprijs aan [geïntimeerde 1] ingeruilde auto(’s). [appellant] klaagt terecht dat deze schade - wat daar ook van zij - wegens onvoldoende verband met het bedrog niet aan [appellant] kan worden toegerekend (art. 6:98 BW). Het meergevorderde zal in hoger beroep alsnog worden afgewezen. In zoverre slaagt dus deze grief en heeft het hoger beroep succes.
3.14.
Grief 8ten slotte is gericht tegen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Gelet op het voorgaande is [appellant] nog steeds de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij en dus terecht in de kosten veroordeeld. Grief 8 faalt derhalve.
slotsom
3.15.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met verbetering van de vernietiging onder 7.1. en met vermindering van het onder 7.3. toegewezen schadebedrag tot het bedrag van € 22.235,93. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat geen voldoende onderbouwde stellingen zijn betrokken die van belang zijn voor de uitkomst van de zaak. [appellant] geldt ook in hoger beroep als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij en zal als na te melden worden veroordeeld in de kosten.
in de vrijwaring voorts
3.16.
[appellant] heeft in eerste aanleg aan zijn vordering tegen [geïntimeerde 2] ten grondslag gelegd dat deze de auto destijds aan hem ( [appellant] ) heeft verkocht en jegens hem aansprakelijk is wegens non-conformiteit van de auto, althans onrechtmatig handelen. [geïntimeerde 2] heeft primair betwist dat hij de auto aan [appellant] heeft verkocht en heeft subsidiair een beroep gedaan op verjaring. De rechtbank heeft veronderstellenderwijs aangenomen dat [geïntimeerde 2] de verkoper was en heeft het beroep op verjaring gehonoreerd wegens het verstrijken van de tweejaarstermijn van art. 7:23 lid 2 BW na de brief van de advocaat van [appellant] aan [geïntimeerde 2] van 11 augustus 2014.
3.17.
Grief 1bevat een aantal scenario’s op grond waarvan [geïntimeerde 2] jegens [appellant] aansprakelijk is uit onrechtmatige daad, zodat de vordering van [appellant] wordt beheerst door de vijfjaarstermijn van art. 3:310 BW die volgens [appellant] niet is verstreken. De scenario’s zijn echter - zo al te volgen - niet onderbouwd. Zij kunnen daarom niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. De grief strekt daarnaast tot betoog dat het beroep van [geïntimeerde 2] op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat [geïntimeerde 2] door het tijdsverloop niet in zijn verdediging is geschaad, rechtvaardigt die conclusie echter niet. Ook in zoverre faalt de grief.
3.18.
Grief 2klaagt over de kostenveroordeling in eerste aanleg. De grief mist een zelfstandige toelichting een deelt dus het lot van de eerdere grief.
slotsom
3.19.
Het hoger beroep is tevergeefs ingesteld. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat geen voldoende onderbouwde stellingen zijn betrokken die van belang zijn voor de uitkomst van de zaak. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd en [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij als na te melden veroordeeld in de kosten.

4.Beslissing

Het hof:
in de hoofdzaak:
vernietigt het vonnis waarvan beroep doch uitsluitend voor wat betreft de veroordeling onder 7.3.;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde 1] te betalen een bedrag van € 22.235,93 als schadevergoeding;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met dien verstande dat het dictum onder 7.1. moet worden gelezen als: vernietigt de overeenkomst van 18 juni 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 5.610,00 aan verschotten en € 4.064,00 voor salaris;
in de vrijwaring:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 2] begroot op € 1.901,39 aan verschotten en € 4.064,00 voor salaris;
in de hoofdzaak en in de vrijwaring:
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M.L.D. Akkaya en T.S Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.