ECLI:NL:GHAMS:2023:1385

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
23-002110-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig achteruitrijden met vrachtauto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval op 3 april 2020 te Amsterdam. De verdachte, als bestuurder van een vrachtauto, heeft achteruit gereden zonder zich voldoende te vergewissen of de weg vrij was, wat resulteerde in de dood van een bromfietser. Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot de fatale aanrijding. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar. In hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd tot een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 1 jaar, waarbij het hof rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. Het hof benadrukte de zorgplicht van de verdachte als beroepschauffeur en de noodzaak tot extra voorzichtigheid in het verkeer, vooral gezien de gevolgen van zijn handelen voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002110-21
datum uitspraak: 14 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-188590-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende over de [locatie 1] , zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de [locatie 1] , komende uit de richting van de [locatie 2] en gaande in de richting van de [locatie 3] en/of
verdachte heeft vervolgens zijn vrachtwagen tot stilstand gebracht en/of is direct en/of met relatief hoge snelheid achteruit gaan rijden, tegen de verplichte rijrichting in en/of
verdachte heeft zich voorafgaande aan het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van vergewist en/of is zich er gedurende het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van blijven vergewissen dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer,
verdachte is vervolgens tegen de zich recht achter hem bevindende bestuurder van een snorscooter ( [slachtoffer] ) aan gereden en/of aangebotst en/of over die [slachtoffer] heen gereden,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) , daarmee rijdende over de [locatie 1] , zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de [locatie 1] , komende uit de richting van de [locatie 2] en gaande in de richting van de [locatie 3] en/of
verdachte heeft vervolgens zijn vrachtwagen tot stilstand gebracht en/of is direct en/of met relatief hoge snelheid achteruit gaan rijden, tegen de verplichte rijrichting in en/of
verdachte heeft zich voorafgaande aan het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van vergewist en/of is zich er gedurende het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van blijven vergewissen dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer,
verdachte is vervolgens tegen de zich recht achter hem bevindende bestuurder van een snorscooter ( [slachtoffer] ) aan gereden en/of aangebotst en/of over die [slachtoffer] heen gereden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank. Het hof sluit zich echter
grotendeelsaan bij de overwegingen van de rechtbank en zal deze – zoals hierna gespecificeerd – overnemen.

Bewijsoverweging

3.1.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de verklaringen van de verdachte en het technisch onderzoek gaat het hof, evenals de rechtbank, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de ochtend van 3 april 2020 was de verdachte aan het werk als bestuurder van een vrachtauto met daarop een stalen afvalcontainer in het centrum van Amsterdam. Hij reed op de [locatie 2] en sloeg rechtsaf de [locatie 1] op, richting de [locatie 3] , toen hij verderop de [locatie 1] een lossende vrachtauto met kraan zag staan. [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) reed op dat moment op zijn scooter achter de vrachtauto van de verdachte. Eenmaal op de [locatie 1] reed de verdachte aanvankelijk door. Toen hij zag dat de vrachtauto, die de weg versperde, nog geen aanstalten maakte om door te rijden, remde hij af en reed hij achteruit totdat hij tot stilstand kwam. De verdachte was geïrriteerd, omdat hij op zijn route (opnieuw) geconfronteerd werd met een wegversperring. Toen de verdachte de vrachtauto in zijn achteruit zette keek hij in zijn linker- en rechterachteruitkijkspiegel, waarna hij achteruit reed. Tijdens het achteruitrijden voelde de verdachte een obstakel, waarbij het vermogen even wegviel en de verdachte wat gas bijgaf. Op een gegeven moment zag de verdachte vóór zijn vrachtauto een jongen op de grond liggen. Hierop is de verdachte een klein beetje naar voren gereden, waarna hij is uitgestapt. De verdachte is tijdens het achteruitrijden met zijn vrachtauto tegen het slachtoffer aangereden, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen. Vervolgens is de verdachte over het slachtoffer heengereden. Het slachtoffer is door de vrachtwagen overreden, als gevolg waarvan het slachtoffer schedelfracturen en hersenletsel heeft opgelopen, waaraan hij is overleden.
Uit de tachograafdata is gebleken dat verdachte is komen aanrijden over de [locatie 1] met een gemiddelde snelheid van 23 kilometer per uur. Vervolgens heeft de verdachte de vrachtauto voor de duur van 0,75 seconde tot een snelheid van 1 kilometer per uur vertraagd, waarna hij met een gemiddelde snelheid van 7,5 kilometer per uur achteruit is gereden. Hierbij werd een maximale snelheid van 12 kilometer per uur gehaald.
Aan de vrachtauto van de verdachte zijn geen gebreken geconstateerd. De achteruitkijkspiegels van de vrachtauto waren op de juiste manier afgesteld. Uit onderzoek naar de achteruitrijcamera zijn geen bijzonderheden geconstateerd. Bij onderzoek aan het wegdek zijn geen oneffenheden geconstateerd.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir. De verdachte is met zijn zware vrachtauto achteruitgereden zonder zich er voldoende van te vergewissen of de weg vrij was en heeft zich ten aanzien van het slachtoffer schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De mate van schuld kan worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig rijgedrag, volgens de advocaat-generaal.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, overeenkomstig zijn pleitaantekeningen. Hij heeft – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte een menselijk fout heeft begaan en dat zijn handelen niet gekwalificeerd kan worden als schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de WVW heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van hof.
3.4.
Het oordeel van het hof
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 van de WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan. Niet in zijn algemeenheid kan worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van voornoemd wetsartikel. Bij die beoordeling zijn meerdere factoren van belang. Voorts is het zo dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van een dergelijke mate van schuld. Onvoldoende is de enkele omstandigheid dat de verdachte de andere verkeersdeelnemer niet heeft gezien, terwijl diegene voor de verdachte wel zichtbaar moet zijn geweest.
De verdachte reed met zijn bedrijfsauto (een vrachtauto met een breedte van 250 cm, een lengte van 675 cm en een gewicht van ongeveer 10.0000 kg) achteruit, wat een bijzondere manoeuvre is in de zin van artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990. Bij het uitvoeren van een bijzondere verrichting geldt een zorgplicht, die meebrengt dat een bestuurder extra voorzichtig moet handelen jegens andere weggebruikers. De verdachte heeft tijdens het achteruitrijden geen voorrang verleend aan het slachtoffer, de bestuurder van de scooter, die zich op dat moment achter zijn vrachtauto bevond. De handeling werd uitgevoerd op de [locatie 1] , waar alleen eenrichtingsverkeer is toegestaan. De verdachte reed dan ook tegen de toegestane rijrichting in. Dit op zichzelf is -naar het oordeel van het hof- begrijpelijk, omdat de [locatie 1] op dat moment door een lossende vrachtauto met kraan was geblokkeerd. Echter, zo'n situatie vraagt dan wel om extra zorgvuldigheid. Het hof benadrukt dat op de verdachte, als beroepschauffeur, rijdend in een zwaar voertuig met daarop een stalen afvalcontainer, waardoor zijn zicht achteruit werd beperkt, een extra plicht tot oplettendheid in het verkeer rustte. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij continu aan het spiegelen was en dat er nagenoeg niemand op straat was, maar hij was aan het werk in het centrum van Amsterdam, waar op elk tijdstip van de dag (zwakke) verkeersdeelnemers aanwezig zijn of kunnen zijn. Als beroepschauffeur moet de verdachte voortdurend bedacht zijn op onoverzichtelijke verkeerssituaties en onverwachte handelingen van andere verkeersdeelnemers, in aanmerking genomen dat zijn vrachtauto bij onvoldoende alertheid door zijn omvang en gewicht zeer gevaarlijk is ten opzichte van die zwakke(re) verkeersdeelnemers. Uit camerabeelden is vast komen te staan dat het slachtoffer op zijn scooter in ieder geval al in de bocht van de [locatie 2] naar de [locatie 1] op enige afstand achter de verdachte reed. De verdachte stelt dat hij het slachtoffer niet heeft gezien en dacht dat de situatie veilig was, maar het slachtoffer is voor de verdachte zichtbaar geweest en de verdachte had naar het oordeel van het hof het slachtoffer dan ook op enig moment – door het naar hij zelf stelt voortdurend spiegelen – zeker moeten zien.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij – zonder zijn vrachtauto eerst tot volledige stilstand te brengen - in een vloeiende beweging achteruit is gereden, waarbij hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn achteruitrijcamera. De reden voor het niet gebruiken van de camera was volgens de verdachte dat hij door een lichtflits in de camera alleen nog maar een waas kon zien. Hij is daarom - naar eigen zeggen - continu blijven spiegelen, om de omgeving aan de zijkanten van zijn vrachtauto in de gaten te kunnen houden. Tijdens het achteruitrijden voelde de verdachte op enig moment een obstakel, hij gaf toen extra gas om daar achteruit overheen te kunnen rijden.
Het hof is van oordeel dat de verdachte onvoldoende tijd heeft genomen en er onvoldoende aan heeft gedaan om er zeker van te zijn dat de weg achter hem daadwerkelijk vrij was, voordat hij aan de bijzondere manoeuvre begon, maar ook tijdens het uitvoeren daarvan. De verdachte heeft die dag de keuze gemaakt om zijn achteruitrijcamera niet te gebruiken. Juist gelet daarop had de verdachte nimmer gas bij mogen geven toen hij een obstakel voelde, maar had hij zich er extra van moeten vergewissen dat de weg achter hem daadwerkelijk vrij was.
Resumerend is uit het onderzoek gebleken dat er niets mankeerde aan de achteruitrijcamera en dat er ook bij toepassing van diffuus licht geen sprake was van verlies aan zicht. Ook indien de achteruitrijcamera wel onvoldoende zou hebben gefunctioneerd – zoals de verdachte stelt - en er geen andere verkeersdeelnemers in de zijspiegels te zien waren, had de verdachte op zijn minst langer moeten wachten vóór hij achteruit reed en had hij eventueel uit moeten stappen om eventuele andere aanwezige verkeersdeelnemers te waarschuwen voor de door hem uit te voeren bijzondere manoeuvre. Dat heeft de verdachte niet gedaan en evenmin heeft hij, toen hij een obstakel voelde, zijn vrachtauto tot stilstand gebracht om zich te vergewissen dat hij veilig door kon gaan met het verrichten van de bijzondere manoeuvre.
Het hof overweegt dat het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, zoals hiervoor gebleken, tot het oordeel leiden dat verdachte schuld heeft aan het ongeval zoals bedoeld in artikel 6 WVW en dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gereden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 april 2020 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) daarmee rijdende over de [locatie 1] zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam, heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de [locatie 1] , komende uit de richting van de [locatie 2] en gaande in de richting van de [locatie 3] en
is direct achteruit gaan rijden, tegen de verplichte rijrichting in en
verdachte heeft zich voorafgaande aan het achteruitrijden er niet voldoende van vergewist en is zich er gedurende het achteruitrijden niet voldoende van blijven vergewissen dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer,
verdachte is vervolgens tegen de zich recht achter hem bevindende bestuurder van een snorscooter ( [slachtoffer] ) aangereden en is over die [slachtoffer] heengereden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een taakstraf. Ter zitting heeft de raadsman verwezen naar jurisprudentie in soortgelijke zaken, waarbij taakstraffen zijn opgelegd. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, meer in het bijzonder met het feit dat wanneer aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd, hij zijn baan kan verliezen. Ten slotte heeft de raadsman op gewezen dat de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid geen meerwaarde heeft, nu de verdachte al ruim twee jaar zelf geen vrachtauto meer heeft bestuurd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een zeer ernstig verkeersongeval, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De verdachte reed in de vroege ochtend van 3 april 2020 met een zware vrachtauto met een stalen afvalcontainer op de [locatie 1] in het centrum van Amsterdam. De verdachte besloot, toen hij verderop de [locatie 1] een vrachtauto zag stilstaan die hem de weg versperde, om achteruit te rijden. Van de verdachte had bij het achteruitrijden uiterste voorzichtigheid mogen worden verwacht, zeker nu zijn zicht belemmerd werd door de stalen afvalcontainer. Hij heeft bij het achteruitrijden zich er onvoldoende van vergewist dat de weg achter hem daadwerkelijk vrij was. De verdachte heeft de achter hem rijdende bromfietser niet gezien en heeft hem aangereden. Het slachtoffer is ten val gekomen, door de vrachtauto overreden en onmiddellijk overleden. Deze manier van rijden heeft het slachtoffer, een jonge man, gehuwd en in verwachting van zijn eerste kind, zijn leven gekost. De verdachte heeft het slachtoffer niet gezien, hoewel hij hem wel had kunnen en moeten zien. Het hof is van oordeel dat de verdachte door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige, onoplettende en onachtzame rijgedrag schuld heeft aan het ongeval.
Het leed dat verdachte de nabestaanden heeft aangedaan is onbeschrijflijk groot en hun verlies is zeer ingrijpend. De echtgenote van het slachtoffer beviel op de dag van het ongeval van hun zoon. De jongen heeft zijn vader nooit gekend. Uit het dossier en een e-mail van de advocaat van de echtgenote van het slachtoffer blijkt dat de zeer plotselinge dood van haar man haar nog dagelijks bezighoudt en dat zij grote moeite heeft met het verwerken van dit verlies. Zij heeft zich niet in staat gevoeld om de terechtzitting in hoger beroep bij te wonen.
Naast de ernst van het feit en de dramatische gevolgen daarvan voor het slachtoffer en zijn nabestaanden, heeft het hof ter terechtzitting geconstateerd dat verdachte het, ruim drie jaar later, ook nog altijd zeer moeilijk heeft. Het ongeval heeft voor de verdachte zowel in zijn persoonlijk leven, als in zijn werkende leven ook nog dagelijks een enorme impact.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de geldende LOVS-oriëntatiepunten. Het LOVS geeft voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld, als oriëntatiepunt een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van één jaar.
Het hof ziet in hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht geen reden om van voornoemd oriëntatiepunt af te wijken.
Het afzien van oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de raadsman bepleit, doet naar het oordeel van het hof in het geheel geen recht aan de ernst en de aard van het bewezenverklaarde feit.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal met de aan de verdachte op te leggen straf een lichtere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd en eerder aan de verdachte door de rechtbank is opgelegd. De reden daarvan is dat schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties. Namelijk van aanmerkelijk onvoorzichtig, naar zeer onvoorzichtig tot roekeloos. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, is het hof tot een lichtere vorm van schuld gekomen, daarbij past ook het opleggen van een lichtere straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. R.A.E. van Noort en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. T.M.A.D. de Lanoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2023.
Mr. Van Noort en mr. A.W.T. Klappe zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
.