ECLI:NL:GHAMS:2023:1374

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
200.318.400/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over executie en communicatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klager tegen meerdere gerechtsdeurwaarders. De klager was eerder veroordeeld tot betaling van een geldbedrag en had een betalingsvoorstel gedaan aan de gerechtsdeurwaarders. Echter, hij heeft niet tijdig de gevraagde documentatie over zijn financiële situatie ingediend, wat leidde tot beslaglegging op zijn onroerende zaak. Uiteindelijk werd er een betalingsregeling getroffen, maar deze werd zonder voorafgaande communicatie door de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarders opgezegd. Klager heeft de gerechtsdeurwaarders verweten dat zij niet adequaat hebben gereageerd op zijn betalingsvoorstel en dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld in hun communicatie. De kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft de klacht deels gegrond verklaard, met een berisping voor gerechtsdeurwaarder 1 en een waarschuwing voor gerechtsdeurwaarder 3. Het hof heeft de beslissing van de kamer bevestigd, maar heeft ook enkele klachtonderdelen ongegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarders zijn veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan de klager.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.318.400/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/703327 / DW RK 21/250
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 20 juni 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2],
oud-gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
3.
mr. [geïntimeerde 3],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
4.
[geïntimeerde 4],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden.
Partijen worden hierna klager en de gerechtsdeurwaarders (respectievelijk gerechtsdeurwaarder 1, gerechtsdeurwaarder 2, gerechtsdeurwaarder 3 dan wel gerechtsdeurwaarder 4) genoemd.

1.De zaak in het kort

Klager is door de rechter veroordeeld tot betaling van een geldbedrag. Klager heeft vervolgens een betalingsvoorstel gedaan aan de gerechtsdeurwaarders, maar niet tijdig de opgevraagde documentatie over zijn inkomsten en uitgaven ingediend, waarna beslag is gelegd op een onroerende zaak van klager. Uiteindelijk is met klager een door (de opdrachtgeefster van) de gerechtsdeurwaarders voorgestelde betalingsregeling afgesproken. Deze is echter na enige tijd door de opdrachtgeefster opgezegd. Daarna is beslag gelegd op door klager gehouden aandelen in een besloten vennootschap. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders onder andere dat zij niet hebben gekeken naar zijn betalingsvoorstel, dat zij zonder enige communicatie de lopende betalingsregeling hebben stopgezet en dat zij over deze privékwestie een e-mail hebben gestuurd naar zijn (algemene) zakelijke e-mailadressen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klager heeft op 4 november 2022 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 5 oktober 2022 (ECLI:NL:TGDKG:2022:143). De gerechtsdeurwaarders hebben op 12 januari 2023 een verweerschrift – met bijlage – bij het hof ingediend.
2.2.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 april 2023. Klager en gerechtsdeurwaarder 1 zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen die vaststelling geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Bij vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 29 januari 2019 is klager veroordeeld tot het betalen van een bedrag van afgerond € 15.735,- met rente en kosten.
3.2.
Bij exploot van 7 juli 2020 heeft gerechtsdeurwaarder 3 het vonnis van
29 januari 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel om binnen twee dagen aan de inhoud te voldoen, met aanzegging dat bij niet-voldoening tot verdere tenuitvoerlegging zou worden overgegaan.
3.3.
Op 13 juli 2020 heeft klager (telefonisch) een betalingsvoorstel gedaan. Daarop heeft een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders (hierna: de medewerker), klager een inkomsten- en uitgavenformulier toegezonden om te kunnen beoordelen in hoeverre het voorstel van klager redelijk was. Klager is daarbij verzocht het formulier (met bescheiden) binnen twee dagen te retourneren.
3.4.
Na een rappel op 23 juli 2020 heeft klager op 28 juli 2020 het formulier naar de medewerker gestuurd en (opnieuw) een betalingsvoorstel gedaan.
3.5.
Bij e-mail van 28 juli 2020 heeft de medewerker klager verzocht per omgaande nog de bewijsstukken van zijn inkomsten en uitgaven toe te sturen.
3.6.
Op 3 augustus 2020 heeft klager per e-mail geantwoord de bewijsstukken op 4 augustus 2020 te zullen nasturen.
3.7.
Klager heeft de gevraagde bescheiden niet overgelegd, waarna gerechtsdeurwaarder 3 op 7 augustus 2020 beslag heeft gelegd op een onroerende zaak van klager.
3.8.
Bij e-mail van 10 augustus 2020 (08:00 uur) heeft klager de gevraagde bescheiden aan de medewerker gestuurd.
3.9.
Bij exploot van 10 augustus 2020 heeft gerechtsdeurwaarder 1 het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.
3.10.
Op 15 september 2020 heeft klager de medewerker telefonisch onder meer verzocht het gelegde beslag op te heffen.
3.11.
Bij e-mail van 20 oktober 2020 heeft de medewerker klager geïnformeerd dat de cliënte van het gerechtsdeurwaarderskantoor (hierna: de opdrachtgeefster) niet akkoord is gegaan met het betalingsvoorstel van klager: “
Zij kan alleen akkoord gaan met een regeling van eenmalig € 10.000,00 en vervolgens € 200,00 per maand. Uw betaling van € 10.000,00 zien wij graag uiterlijk 1 november 2020 van u tegemoet, bij gebreke waarvan wij genoodzaakt zijn de hypotheekhouder opdracht te geven om het in beslag genomen pand te verkopen.
3.12.
Op 1 november 2020 heeft klager tweemaal een bedrag van € 5.000,- overgemaakt op de derdenrekening van de gerechtsdeurwaarders.
3.13.
Bij e-mail van 11 november 2020 is door de medewerker voor het restant van de openstaande vordering een betalingsregeling van € 200,- per maand aan klager bevestigd. Daarbij is ook meegedeeld dat deze betalingsregeling op elk moment, zonder opgaaf van reden, door de opdrachtgeefster was op te zeggen.
3.14.
Bij e-mail van 17 maart 2021 is door de medewerker aan klager meegedeeld dat de betalingsregeling was komen te vervallen op verzoek van de opdrachtgeefster. Klager is toen in de gelegenheid gesteld om binnen drie dagen het op dat moment nog verschuldigde bedrag (€ 7.377,37) over te maken naar de derdenrekening van de gerechtsdeurwaarders, bij gebreke waarvan verdere maatregelen zouden worden genomen. Nog diezelfde dag heeft klager de medewerker verzocht dit bericht in te trekken omdat hij niet akkoord was gegaan met de aanvullende voorwaarde van opzegbaarheid van de betalingsregeling zonder opgave van redenen. De medewerker heeft dat verzoek afgewezen.
3.15.
Bij e-mail van 5 mei 2021 heeft klager een klacht over de medewerker ingediend bij het gerechtsdeurwaarderskantoor. Bij brief van 6 mei 2021 heeft gerechtsdeurwaarder 1 de klacht van klager afgewezen.
3.16.
Bij e-mail van 6 mei 2021 heeft klager om een andere behandelaar van zijn dossier verzocht. Dit verzoek heeft gerechtsdeurwaarder 1 bij brief van 7 mei 2021 afgewezen. Daarbij heeft gerechtsdeurwaarder 1 ook vermeld dat emails die klager vanaf zijn Gmail-account stuurt voortaan in briefvorm zouden worden beantwoord, omdat Gmail onvoldoende betrouwbaar is onder de AVG.
3.17.
Bij e-mail van 10 mei 2021 heeft klager zich beklaagd dat hij geen enkele reactie van het gerechtsdeurwaarderskantoor had ontvangen. Op 11 mei 2021 heeft gerechtsdeurwaarder 1 een e-mail gestuurd aan klager (op twee zakelijke emailadressen) dat de e-mails van klager van 6 mei 2021 per brief waren beantwoord en naar het adres zijn verzonden waarop klager staat ingeschreven.
3.18.
Op 20 mei 2021 is op verzoek van de opdrachtgeefster beslag gelegd op de aandelen die klager houdt in een besloten vennootschap.
3.19.
Op 14 juni 2021 heeft klager zijn klacht ingediend bij de kamer.
3.20.
Bij vonnis van 24 september 2021 heeft de kantonrechter te Den Haag geoordeeld dat in de gegeven omstandigheden de opdrachtgeefster in haar recht stond om de betalingsregeling te beëindigen en het vonnis voor de restantvordering ten uitvoer te leggen.

4.De klacht

De kamer heeft de klacht van klager als volgt samengevat:
de gerechtsdeurwaarders hebben niet naar de door klager toegezonden bescheiden gekeken ter vaststelling van zijn betalingscapaciteit en ter vaststelling van de beslagvrije voet, terwijl de gerechtsdeurwaarders hebben toegezegd dat wel te doen. Dit heeft ertoe geleid dat klager onder druk, ten gevolge van het betalingsvoorstel van (de opdrachtgeefster van) de gerechtsdeurwaarders, € 10.000,- ineens en € 200,- per maand moest betalen;
de gerechtsdeurwaarders hebben niet gereageerd op het betalingsvoorstel van klager en terwijl klager wachtte op antwoord, hebben de gerechtsdeurwaarders beslag gelegd op de onroerende zaak van klager. Daar was geen aanleiding toe, want klager had een betalingsvoorstel gedaan;
de gerechtsdeurwaarders hebben hem zonder enige communicatie meegedeeld dat de betalingsregeling was stopgezet, terwijl klager de regeling maandelijks was nagekomen;
e gerechtsdeurwaarders hebben privégegevens naar diverse mailadressen gestuurd;
de gerechtsdeurwaarders hebben beslag op zijn aandelen gelegd met als gevolg dat het voortbestaan van de onderneming van klager in gevaar is gekomen. Het beslag op de aandelen van klager was niet nodig, omdat de overwaarde van de woning van klager, waarop al beslag was gelegd, voldoende was om de vordering te voldoen.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen gerechtsdeurwaarder 2 en gerechtsdeurwaarder 4 op alle onderdelen ongegrond verklaard. Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 en gerechtsdeurwaarder 3 heeft de kamer klachtonderdelen c. en d. gegrond verklaard en klachtonderdelen a., b. en e. ongegrond verklaard. De kamer heeft aan zowel gerechtsdeurwaarder 1 als gerechtsdeurwaarder 3 de maatregel van berisping opgelegd. Voorts heeft de kamer gerechtsdeurwaarder 1 en gerechtsdeurwaarder 3 hoofdelijk veroordeeld in de kosten.
Door de kamer niet behandelde klachtonderdelen
5.2.
In zijn beroepschrift heeft klager aangevoerd dat de kamer niet alle onderdelen van zijn klacht heeft behandeld. Het hof constateert dat de kamer inderdaad niet alle klachtonderdelen heeft besproken in de bestreden beslissing. Bovendien heeft klager zijn klachten verduidelijkt in de door hem aangevoerde beroepsgronden. Bij de beoordeling van de klacht van klager zal het hof daarom ook stilstaan bij de volgende klachtonderdelen:
het heeft twee maanden en tien dagen geduurd voordat de gerechtsdeurwaarders hebben gereageerd op de door klager overgelegde stukken terwijl de gerechtsdeurwaarders bij klager de indruk wekten dat zij haast hadden met deze stukken;
omdat de gerechtsdeurwaarders verplicht zijn rekening te houden met de belangen van klager, hadden zij bij het treffen van de betalingsregeling de consequenties daarvan met klager dienen te bespreken;
de gerechtsdeurwaarders hadden allereerst de financiële situatie van klager moeten onderzoeken aan de hand van de aangeleverde stukken en klager daarna eventueel moeten doorsturen naar schuldhulpverlening en de incasso moeten staken;
de gerechtsdeurwaarders hadden de stelling van klager dat er een overeenkomst (van betalingsregeling) was gesloten, deugdelijk moeten onderzoeken. Dit hebben zij niet gedaan doordat zij klager op 17 maart 2021 binnen een half uur een juridisch niet correct antwoord hebben gestuurd;
de gerechtsdeurwaarders hebben geprobeerd klager te intimideren door hem als niet-deskundige te doen geloven dat het indienen van een klacht zinloos zou zijn;
de gerechtsdeurwaarders hebben zich – in strijd met de beroeps- en gedragsregels – niet professioneel gedragen door in de email van 17 maart 2021 geen inhoudelijk antwoord te geven op de juridische bezwaren van klager;
de gerechtsdeurwaarders hebben bij het treffen van de betalingsregeling de beslagvrije voet niet in acht genomen en hebben klager hierover verkeerde informatie verstrekt;
de gerechtsdeurwaarders hebben de voorschriften met betrekking tot een coördinerende gerechtsdeurwaarder niet correct gevolgd;
de gerechtsdeurwaarders hebben geprobeerd klager af te houden van het indienen van een klacht door te dreigen klager aansprakelijk te stellen voor de te maken kosten;
de gerechtsdeurwaarders hebben zich onprofessioneel gedragen door (1) klager zonder enig bewijs valselijk en onterecht te beschuldigen van theater, (2) in een email te schrijven dat klager zijn schade slechts veinst en (3) zich negatief uit te laten over de bedrijfsvoering van klager;
de gerechtsdeurwaarders liegen op schrift dat het de opdrachtgeefster is geweest die om het beslag op de aandelen van klager heeft gevraagd. De gerechtsdeurwaarders zijn zelf degenen geweest die het initiatief tot beslaglegging op de aandelen hebben genomen;
er mag geen beslag worden gelegd op zaken die de verdiencapaciteit aantasten. De gerechtsdeurwaarders hebben door beslaglegging op de aandelen het voortbestaan van het bedrijf van klager in gevaar gebracht en hebben geen rekening gehouden met zijn belangen;
nadat het beslag op de aandelen was gelegd hebben de gerechtsdeurwaarders het beslag niet verder uitgevoerd, waardoor het beslag is verlopen. De gerechtsdeurwaarders hebben daarmee niet aan hun verplichting voldaan en hebben totaal geen verstand van hoe een beslag op aandelen werkt;
de gerechtsdeurwaarders doen exact wat de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) uitdrukkelijk heeft verboden, namelijk het executeren en het leggen van aanvullende beslagen terwijl klager stipt betaalde. De gerechtsdeurwaarders leven hun eigen beroeps- en gedragsregels niet na.
De rol van gerechtsdeurwaarder 2 en gerechtsdeurwaarder 4
5.3.
Het hof sluit zich aan bij de overweging van de kamer dat niet is gebleken dat gerechtsdeurwaarder 2 en gerechtsdeurwaarder 4 enige rol hebben (gehad) bij de door klager gewraakte feiten en handelingen, zodat ook het hof de klacht jegens hen ongegrond zal verklaren. Voor zover het hierna gaat over ‘de gerechtsdeurwaarders’ worden daarmee gerechtsdeurwaarder 1 en gerechtsdeurwaarder 3 bedoeld.
Het handelen van de gerechtsdeurwaarders met betrekking tot het betalingsvoorstel van klager (klachtonderdelen a. en b.)
5.4.
De kamer heeft klachtonderdelen a. en b. ongegrond verklaard en heeft daarbij het volgende overwogen;
  • het enkel doen van een betalingsvoorstel verplicht (de opdrachtgeefster van) de gerechtsdeurwaarders (wettelijk) tot niets, dus ook niet tot het aanhouden van executiemaatregelen. Die maatregelen mogen aanstonds getroffen worden als een schuldenaar het nalaat – na daartoe te zijn aangeschreven – aan de inhoud van een executoriale titel te voldoen;
  • de gerechtsdeurwaarders hebben klager meerdere keren in de gelegenheid gesteld om, in aanvulling op zijn betalingsvoorstel, bescheiden te overleggen waaruit zijn betalingscapaciteit blijkt. Niet gezegd kan daarmee worden dat de gerechtsdeurwaarders niet hebben gereageerd op het betalingsvoorstel van klager;
  • na ommekomst van de aan klager gegeven termijn, hebben de gerechtsdeurwaarders beslag gelegd op de onroerende zaak van klager. Daarbij is een beslagvrije voet helemaal niet aan de orde.
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de kamer en maakt deze tot de zijne. Hier voegt het hof nog aan toe dat in het algemeen geldt dat een schuldeiser niet verplicht is met zijn schuldenaar een betalingsregeling te treffen (zie artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Een gerechtsdeurwaarder hoeft bovendien niet strenger te zijn dan een executierechter. Ook het hof is daarom van oordeel dat klachtonderdelen a. en b. ongegrond zijn.
Het stopzetten van de betalingsregeling met klager (klachtonderdeel c.)
5.5.
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de kamer dat de betalingsregeling – waaraan klager voldeed – niet zonder enige mededeling had mogen worden beëindigd en dat klager vooraf had moeten worden gewaarschuwd over het stopzetten van de betalingsregeling. Aan dit oordeel doet niet af dat de kantonrechter te Den Haag later heeft geoordeeld dat de opdrachtgeefster in haar recht stond om de betalingsregeling te beëindigen. Van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder had mogen worden verwacht dat deze klager van het voornemen tot beëindiging van de betalingsregeling in kennis zou stellen en dus niet pas op het moment dat de regeling per direct ook werd beëindigd. Het hof acht klachtonderdeel c. daarom, net als de kamer, gegrond ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 3, die als kantoordirecteur verantwoordelijk is voor het handelen van de medewerker. Het hof is niet gebleken dat gerechtsdeurwaarder 1 met het stopzetten van de betalingsregeling bemoeienis heeft gehad, dus dit klachtonderdeel is ten aanzien van hem ongegrond.
Versturen van e-mail aan zakelijke e-mailadressen van klager (klachtonderdeel d.)
5.6.
Ook met betrekking tot dit klachtonderdeel sluit het hof zich aan bij de gegrondverklaring door de kamer. De kamer heeft dit oordeel als volgt gemotiveerd:
  • het is onzorgvuldig van de gerechtsdeurwaarders om aan te nemen dat in een onderneming alleen personeel werkzaam is als dat als zodanig staat ingeschreven in het Handelsregister;
  • de gerechtsdeurwaarders hebben de verkeerde beslissing genomen door klager te mailen op een bedrijfsaccount, terwijl de vordering hem persoonlijk betreft;
  • de gerechtsdeurwaarders hadden klager (telefonisch en/of per gewone post) kunnen vragen of er wellicht een ander e-mailadres beschikbaar was waarop hij persoonlijk te bereiken was;
  • de gerechtsdeurwaarders hebben het aanmerkelijke risico genomen dat de informatie anderen zou bereiken dan klager zelf.
Het hof acht dit klachtonderdeel uitsluitend gegrond ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1, nu dit klachtonderdeel alleen hem betreft. Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 3 acht het hof dit klachtonderdeel dus ongegrond.
Het onnodig beslag leggen op de aandelen van klager (klachtonderdeel e.)
5.7.
De kamer overweegt terecht dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. Op grond van artikel 3:276 BW staat een schuldenaar met zijn hele vermogen in voor betaling van de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder in beginsel vrij om op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen van de schuldenaar. Dit betekent echter niet dat er geen beperkingen zijn aan het leggen van beslag. De gerechtsdeurwaarder dient zich terughoudend op te stellen ten aanzien van het leggen van meer dan één beslag, aangezien dat extra kosten voor een schuldenaar met zich meebrengt. Dat is een verplichting die ook volgt uit de voor een gerechtsdeurwaarder geldende beroeps- en gedragsregels. Voor het leggen van meer beslagen zal daarom een goede reden moeten bestaan, wat van geval tot geval dient te worden beoordeeld. De gerechtsdeurwaarders hebben in dit geval geconstateerd, zoals ook door de kamer overwogen, dat er zes beslagen op de onroerende zaak van klager waren gelegd en dat een executoriale verkoop (dus) minder zou opleveren dan de door klager opgevoerde waarde. Naar het oordeel van het hof mochten de gerechtsdeurwaarders in dat geval ervoor kiezen om beslag te leggen op de aandelen van klager, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Lang wachten op reactie op ingediende stukken (klachtonderdeel f.)
5.8.
Het hof acht het voor langere tijd uitblijven van een reactie op de door klager bij de gerechtsdeurwaarders ingediende stukken niet tuchtrechtelijk laakbaar, omdat in de tussentijd geen handelingen hebben plaatsgevonden in het dossier van klager. Hierdoor zijn de belangen van klager niet geschaad. Bovendien hebben de gerechtsdeurwaarders verklaard dat een reactie uitbleef omdat zij in afwachting waren van een reactie van de opdrachtgeefster op de door klager ingediende stukken. Het hof acht dit klachtonderdeel daarom ongegrond.
De belangen van klager bij het treffen van de betalingsregeling (klachtonderdelen g. en l.)
5.9.
Het hof stelt vast dat de gerechtsdeurwaarders namens de opdrachtgeefster een betalingsregeling hebben voorgesteld aan klager. Klager is met deze betalingsregeling akkoord gegaan. Van enige dwang door de gerechtsdeurwaarders tot het akkoord gaan met deze betalingsregeling, is het hof niet gebleken. Verder is het hof van oordeel dat de beslagvrije voet in dit geval geen rol speelt, omdat het gaat om een beslag op een onroerende zaak. De wetgever heeft alleen aan vorderingen tot periodieke betaling van onder meer loon en uitkeringen een beslagvrije voet verbonden. De klachtonderdelen g. en l. acht het hof dan ook ongegrond.
Onderzoek naar financiële situatie klager (klachtonderdeel h.)
5.10.
Voor de gerechtsdeurwaarders bestond geen verplichting om de financiële situatie van klager te onderzoeken voordat zij het vonnis verder ten uitvoer zouden leggen. Klager heeft ook niet onderbouwd op grond waarvan deze verplichting voor de gerechtsdeurwaarders zou bestaan. Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Onderzoek naar stelling van klager dat hij een overeenkomst had (betalingsregeling) (klachtonderdelen i. en k.)
5.11.
Naar het oordeel van het hof konden de gerechtsdeurwaarders zich – in de gegeven omstandigheden – op het standpunt stellen dat tussen partijen was overeengekomen dat de betalingsregeling zonder opgaaf van reden kon worden opgezegd. Er is dus ook geen juridisch incorrect antwoord gegeven. Ook de klachtonderdelen i. en k. acht het hof ongegrond.
Onprofessioneel gedrag gerechtsdeurwaarders jegens klager (klachtonderdelen j. en o.)
5.12.
Gezien de context waarin de gerechtsdeurwaarders de diverse uitlatingen hebben gedaan en de toonzetting van de e-mails van klager, acht het hof het handelen van de gerechtsdeurwaarders in deze omstandigheden niet tuchtrechtelijk laakbaar, zodat de klachtonderdelen j. en o. ongegrond zijn.
De regeling van de coördinerende gerechtsdeurwaarder (klachtonderdeel m.)
5.13.
De regeling van de coördinerende gerechtsdeurwaarder is in dit geval niet van toepassing. Er was immers geen beslag gelegd op (periodieke) inkomsten, maar op een onroerende zaak van klager. Het hof acht klachtonderdeel m. ongegrond.
Klager proberen af te houden van het indienen van een klacht (klachtonderdeel n.)
5.14.
Het hof acht het tuchtrechtelijk laakbaar dat gerechtsdeurwaarder 1 in zijn brief van 7 mei 2021 heeft geprobeerd om klager af te houden van het indienen van een klacht door klager op voorhand aansprakelijk te stellen voor de te maken kosten. Het tuchtrecht is van openbare orde. Een ieder moet zich vrij kunnen voelen om een klacht in te dienen tegen een gerechtsdeurwaarder. Door te dreigen met een aansprakelijkstelling heeft gerechtsdeurwaarder 1 een drempel opgeworpen die tot gevolg had kunnen hebben dat klager zich beperkt voelde in zijn klachtrecht. Het hof acht daarom klachtonderdeel n. gegrond ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 en ongegrond ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 3.
Initiatiefnemer tot beslaglegging op aandelen klager (klachtonderdeel p.)
5.15.
De opdrachtgeefster heeft aan de gerechtsdeurwaarders de opdracht gegeven om het vonnis uit te voeren. Op grond van artikel 435 Rv mochten de gerechtsdeurwaarders – met deze executoriale titel in de hand – beslag leggen op alle voor beslag vatbare goederen van klager. De gerechtsdeurwaarders hebben dus de executieopdracht van de opdrachtgeefster uitgevoerd door beslag te leggen op de aandelen van klager. De tekst “
Ten verzoeke van [de opdrachtgeefster]” is in dat geval een gebruikelijke bepaling om op te nemen in een exploot, omdat de gerechtsdeurwaarder in het exploot moet vermelden wie de executant is. Klachtonderdeel p. acht het hof dan ook ongegrond.
Beslagverbod op roerende zaken (klachtonderdeel q.)
5.16.
Bij de laatste herziening van het beslag- en executierecht is het beslagverbod op roerende zaken uitgebreid, maar dit verbod ziet niet op een beslag op aandelen. Klachtonderdeel q. treft dan ook geen doel, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Laten verlopen beslag op aandelen (klachtonderdeel r.)
5.17.
Er bestaat voor een gerechtsdeurwaarder geen verplichting om een gelegd beslag op aandelen door te zetten. Door dat in dit geval niet te doen, hebben de gerechtsdeurwaarders niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, zodat ook klachtonderdeel r. ongegrond is.
Niet naleven van het verbod van de KBvG (klachtonderdeel s.)
5.18.
Hetgeen de KBvG heeft laten weten aan klager over het leggen van aanvullende beslagen op het moment dat iemand een betalingsregeling nakomt, is correct. De betalingsregeling was echter komen te vervallen, waardoor het de gerechtsdeurwaarders was toegestaan om de executie verder uit te voeren. Het hof acht klachtonderdeel s. ongegrond.
Maatregel
5.19.
Gerechtsdeurwaarder 1 heeft – kort gezegd – onzorgvuldig gehandeld in de communicatie richting klager. Het hof ziet daarin aanleiding gerechtsdeurwaarder 1 een maatregel op te leggen. In aanmerking nemende de ernst van het tuchtrechtelijk laakbaar handelen acht het hof, net als de kamer, de maatregel van berisping passend en geboden.
Gerechtsdeurwaarder 3 is verantwoordelijk voor het zonder waarschuwing vooraf per direct opzeggen van de betalingsregeling door de medewerker. Hiervoor is een waarschuwing de gepaste maatregel.
Kostenveroordeling
5.20.
Omdat het hof de klacht tegen de gerechtsdeurwaarders 1 en 3 gedeeltelijk gegrond verklaart, dienen zij het door klager betaalde griffierecht in hoger beroep van € 50,- aan hem te vergoeden. Zij dienen het griffierecht in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klager te voldoen. Klager geeft hiervoor een rekeningnummer op aan de gerechtsdeurwaarders 1 en 3.
5.21.
Het hoger beroep leidt ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 tot oplegging van dezelfde maatregel als de kamer heeft opgelegd en ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 3 tot oplegging van een lagere maatregel. Daarom ziet het hof – overeenkomstig de door het hof gehanteerde richtlijn ‘Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof) – af van een kostenveroordeling in hoger beroep. De door de kamer uitgesproken proceskostenveroordeling blijft echter wel in stand.
Conclusie
5.22.
Uit het voorgaande volgt dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen gerechtsdeurwaarders 2 en 4 ongegrond is. Anders dan de kamer acht het hof de klacht tegen gerechtsdeurwaarder 3 enkel wat betreft klachtonderdeel c. gegrond. Van de klacht tegen gerechtsdeurwaarder 1 acht het hof klachtonderdelen d. en n. gegrond en voor het overige ongegrond. Aan gerechtsdeurwaarder 1 zal de maatregel van berisping worden opgelegd en aan gerechtsdeurwaarder 3 de maatregel van waarschuwing. Ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof de beslissing van de kamer in het geheel vernietigen, met uitzondering van de kostenveroordeling.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, met uitzondering van de kostenveroordeling;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 2 en gerechtsdeurwaarder 4 ongegrond;
- verklaart ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 de klachtonderdelen d. en n. gegrond en verklaart de klacht ten aanzien van hem voor het overige ongegrond;
- verklaart ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 3 klachtonderdeel c. gegrond en verklaart de klacht ten aanzien van hem voor het overige ongegrond;
- legt aan gerechtsdeurwaarder 1 de maatregel van berisping op;
- legt aan gerechtsdeurwaarder 3 de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarders 1 en 3 tot betaling aan klager van € 50,- aan griffierecht binnen vier weken na vandaag;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023 door de rolraadsheer.