ECLI:NL:GHAMS:2023:1373

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
200.307.574/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opdrachtovereenkomst voor de vervaardiging van een innovatief product met betrekking tot kosten en meerwerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Hefcom Hydraulics + Engineering B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Hefcom heeft in opdracht van [geïntimeerde] een innovatief product, een compensator, vervaardigd. Na de oplevering heeft [geïntimeerde] een deel van de kosten die Hefcom in rekening heeft gebracht niet betaald, wat leidde tot een geschil over de vraag of deze kosten al in de aanneemsom waren inbegrepen. De rechtbank heeft Hefcom deels in het gelijk gesteld, maar ook een deel van de vordering afgewezen. Hefcom is in hoger beroep gegaan, waarbij het hof de feiten en de argumenten van beide partijen heeft beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn en dat er sprake is van meerwerk dat niet in de aanneemsom was inbegrepen. Het hof heeft Hefcom in het gelijk gesteld en de vordering van Hefcom grotendeels toegewezen, met inachtneming van de contractuele rente en incassokosten. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 70.988,50 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.307.574/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/696241/HA ZA 21-100
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 juni 2023
inzake
HEFCOM HYDRAULICS + ENGINEERING B.V.,
gevestigd te De Lier,
appellante,
advocaat: mr. F. Terpstra te Helmond,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.G.M. van der Pas te Ulvenhout.
Partijen worden hierna Hefcom en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Hefcom heeft in opdracht van [geïntimeerde] een innovatief product (een ‘compensator’) vervaardigd. [geïntimeerde] heeft een deel van de kosten die Hefcom in verband daarmee bij haar in rekening heeft gebracht niet betaald. Partijen zijn het vooral oneens of die kosten wel of niet al in de (betaalde) aanneemsom zitten. Hefcom vindt van niet en is daarom een procedure bij de rechtbank gestart om alsnog betaling te krijgen van [geïntimeerde] . De rechtbank heeft Hefcom deels gelijk gegeven, maar ook een deel van haar vordering afgewezen. Hefcom is het daarmee oneens en is daarom in hoger beroep gegaan. Het hof geeft Hefcom alsnog voor het grootste deel gelijk. Dat wordt in dit arrest toegelicht.

2.Het geding in hoger beroep

Hefcom is bij dagvaarding van 23 februari 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Hefcom als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Vordering in hoger beroep
Hefcom wil met het hoger beroep bereiken dat het vonnis wordt vernietigd en dat - uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van Hefcom alsnog worden toegewezen, met
veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties met nakosten en rente.
Hefcom heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1.
De hierna te noemen feiten zijn in hoger beroep niet in geschil.
3.2.
Hefcom heeft een overeenkomst van opdracht (hierna: de opdrachtovereenkomst) gesloten met [geïntimeerde] op 30 januari 2020 om het frame van een Passive Heave Compensator (hierna: compensator) te maken en te monteren voor [geïntimeerde] . De compensator is een demper/schokbreker voor een lierkabel die een remotely operated vehicle naar de bodem van de zee brengt.
3.3.
Op basis van de offerte van 6 januari 2020 zijn partijen voor de opdracht een prijs van € 51.000 exclusief btw overeengekomen. In de offerte staat: “Price is excluding: Classification Society Costs, Load Test, ABS Sheaves, hydric system and piping”.
3.4.
De overeenkomst van opdracht vermeldt: “Terms & Conditions: Metaalunie”.
3.5.
Artikel 10 van de Metaalunievoorwaarden 2019 (hierna: Metaalunievoorwaarden) luidt als volgt:
“10.1. Wijzigingen in het werk resulteren in ieder geval in meerwerk als:
a. er sprake is van een wijziging in het ontwerp, de specificaties of het bestek;
b. de door opdrachtgever verstrekte informatie niet overeenstemt met de werkelijkheid;
c. geschatte hoeveelheden meer dan 5% afwijken.
10.2.
Meerwerk wordt berekend op basis van de prijsbepalende factoren die gelden op het moment dat het meerwerk wordt verricht. Opdrachtgever is gehouden de prijs van het meerwerk op eerste verzoek van opdrachtnemer te voldoen.”
Artikel 17.6 van de Metaalunievoorwaarden luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Opdrachtgever is in geval van vertraging in de voldoening van een geldsom rente over die geldsom aan opdrachtnemer verschuldigd met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als uiterste dag van betaling tot en met de dag waarop opdrachtgever de geldsom heeft voldaan. (..) De rente bedraagt 12% per jaar (..). Bij de renteberekening wordt een gedeelte van de maand gezien als een volle maand. Telkens na afloop van een jaar wordt het bedrag waarover de rente wordt berekend vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.”
Artikel 17.8 van de Metaalunievoorwaarden luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Indien betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden is opdrachtgever aan opdrachtnemer alle buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd (..). Deze kosten worden berekend op basis van de volgende tabel (hoofdsom inclusief rente):
Over de eerste € 3.000,- 15%
Over het meerdere tot € 6.000,- 10%
Over het meerdere tot € 15.000,- 8%
Over het meerdere tot € 60.000,- 5%”
3.6.
Hefcom heeft, naast het bedrag van € 51.000, nog facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 98.265,72 inclusief btw.
3.7.
[geïntimeerde] heeft op 19 juni 2021 € 25.000 betaald.

4.De eerste aanleg

Vordering bij de rechtbank
4.1.
Hefcom heeft in eerste aanleg gevorderd - samengevat - veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 73.265,72, vermeerderd met contractuele rente, alsmede buitengerechtelijke incasso- en proceskosten vermeerderd met wettelijke rente.
Beslissing van de rechtbank
4.2.
De rechtbank heeft in het vonnis – samengevat – € 35.635,27 aan hoofdsom toegewezen, vermeerderd met de overeengekomen rente volgens artikel 17.6 van de Metaalunievoorwaarden vanaf 1 juni 2020, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten volgens artikel 17.8 van de Metaalunievoorwaarden, berekend over de toegewezen hoofdsom vermeerderd met de overeengekomen rente.
4.3.
De rechtbank heeft de proceskosten gedeeld, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.Beoordeling

5.1.
Hefcom heeft drie grieven aangevoerd tegen het vonnis.
Grief 1
Factuurnr. 5200063
5.2.
Grief 1 heeft betrekking op de factuur met nummer 5200063 van 12 mei 2020 (hierna: factuur 63). De slotzin van rechtsoverweging (r.o.) 4.5. van het vonnis luidt: “
Factuur 63 zal, voor het niet betaalde gedeelte worden toegewezen: € 18.474,94 verminderd met € 13.980,34 (€ 3.354,- + € 8.200,- + 21% btw daarover) = € 4.494,60 inclusief btw.”
Volgens Hefcom had die slotzin moeten luiden: “Factuur 63 zal, voor het niet betaalde gedeelte worden toegewezen:
€ 21.014,13verminderd met € 13.980,34 (€ 3.354,- + € 8.200,- + 21% btw daarover) = € 7.033,79 inclusief btw.”
[geïntimeerde] is het daarmee eens. Deze grief slaagt dus. Het verschil van
€ 2.539,19(€ 7.033,79 minus € 4.494,60) zal alsnog in hoger beroep worden toegewezen.
Grief 2
Factuurnr. 5200061
5.3.
Grief 2 heeft allereerst betrekking op de factuur met nummer 520061 (hierna: factuur 61) ad € 28.379,39 inc BTW. De rechtbank heeft dit deel van de vordering afgewezen (r.o. 4.4). Hefcom is het hiermee oneens.
Hefcom licht het factuurbedrag als volgt toe:
€ 12.226,50 meerwerk [bedrijf 1]
8.475,50 meerwerk [bedrijf 1]
2.752,04werk buiten scope
23.454,04 + 21% BTW = € 28.379,39
Deze specificatie wordt hieronder besproken.
I. Meerwerk [bedrijf 1]
5.4.
Hefcom stelt dat factuur 61 allereerst ziet op meerwerk, verricht door leverancier [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) ten behoeve van [geïntimeerde] , ten bedrage van € 20.702 ex BTW. Dit aan [geïntimeerde] gefactureerde meerwerk valt volgens Hefcom uiteen in twee deelposten (ex BTW), te weten:
€ 12.226,50
“Div. aanpassingen koker naar 12 mm ent plates etc, mail 8-3-20 6:36”,
volgens productie 7 van Hefcom, regel 4, die een aanpassing behelst van de met factuur 61 aan [geïntimeerde] meegestuurde bijlage met specificatie van het meerwerk (overgelegd als productie 6 van Hefcom) )
€ 8.475,50
“Meerwerk lassen constructie montage platen/verbouwen hekwerk”,
volgens productie 7, regel 10, ‘Revisie J’ genoemd
€ 20.702,00
totaal, ex BTW
5.5.
[geïntimeerde] voert aan dat Hefcom pas voor het eerst in hoger beroep deze bijlage 7 heeft overgelegd en vindt dat in strijd met een goede procesorde. Het hof volgt haar daarin niet. Het hoger beroep heeft immers een herstelfunctie. Dat betekent dat (binnen de grenzen van het hoger beroep) sprake is van een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak. Partijen krijgen dus een herkansing. Daarbij mogen zij dan ook opnieuw bewijs aanbieden en afwijkende standpunten innemen. In beginsel hoeven zij daarvoor geen verklaring of rechtvaardiging te geven. Dat [geïntimeerde] door deze gang van zaken in haar verdedigingsbelangen is geschaad, is niet gesteld of gebleken.
5.6.
[geïntimeerde] betoogt verder dat de overeengekomen aanneemsom van € 51.000 een vaste prijs betrof. Hefcom heeft niets gezegd over eventuele meerkosten en er is in de offerte niets afgesproken over eventueel meerwerk. Aangezien het een innovatief project betrof, mocht van beide partijen flexibiliteit worden verwacht, was het logisch dat er later nog aanpassingen gedaan werden en horen die daarom onder de aanneemsom te vallen, aldus steeds [geïntimeerde] .
Dit betoog faalt. Hefcom beroept zich op artikel 10.1 en 10.2 van de Metaalunievoorwaarden inzake meerwerk dat op basis van prijsbepalende facturen wordt berekend en op eerste verzoek moet worden voldaan door de opdrachtgever. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat de Metaalunievoorwaarden letterlijk deel uitmaken van de opdrachtovereenkomst. Dat deze algemene voorwaarden in het offertestadium niet expliciet aan de orde zijn gekomen en [geïntimeerde] deze ‘gedachteloos’ zou hebben besproken met Hefcom bij de vastlegging van de afspraken doet - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - aan haar binding aan die voorwaarden niet af. [geïntimeerde] betwist niet dat er na het aangaan van de opdrachtovereenkomst in zekere mate revisies nodig zijn geweest door Hefcom doordat [geïntimeerde] haar tekeningen een aantal keren aanpaste. Zij erkent bovendien dat meerwerk inherent was aan de innovatieve aard van dit project. In de gegeven situatie heeft [geïntimeerde] dan ook onvoldoende toegelicht dat het meerwerk in de aanneemsom zat. De stelling van Hefcom dat het in factuur 61 gefactureerde meerwerk onder de meerwerk-definitie van dit artikel valt en dus niet in de aanneemsom zat, heeft [geïntimeerde] in de gegeven situatie dan ook onvoldoende concreet betwist.
5.7.
Daarmee komt het hof toe aan de beoordeling van de twee gestelde deelposten voor meerwerk.
a. deelpost € 12.226,50
5.8.
De deelpost van € 12.226,50 bestaat uit:
-€ 11.115 ex BTW factuur [bedrijf 1] aan Hefcom van 5 maart 2020;
-plus 10% winstmarge (hierna: de toeslag) = € 12.226,50 ex BTW.
[geïntimeerde] erkent haar akkoord met de factuur van [bedrijf 1] per e-mail van 10 maart 2020. Zij betwist niet dat het in die factuur vermelde werk correspondeert met het door Hefcom gestelde gefactureerde werk van [bedrijf 1] (5.4).
5.9.
[geïntimeerde] bestrijdt echter dat zij met Hefcom de toeslag is overeengekomen. Zij verwijst daartoe naar een e-mail van Hefcom aan haar van 6 april 2020 (12:56u), met als kop “
FW: Testopstelling PHC”. Daarin staat: “
Zie hier de aanbieding van [bedrijf 1] . 1:1. Ik ziet hier niet tussen.” Daaraan toegevoegd is een eerdere e-mail van [bedrijf 1] aan Hefcom van dezelfde datum (12:02u) met dezelfde kop. Daarin staat: “
Hierbij de prijzen, gebaseerd op vervaardigen en leveren van zwart materiaal, plaat en kokers (…) Prijs € 8.200,00
(..) Exclusief laswerk”.
Niet in geschil is dat deze e-mail van [bedrijf 1] ziet op -een deel van- het in factuur 61 aan [geïntimeerde] gefactureerde meerwerk. Het hof begrijpt het standpunt van Hefcom als een beroep op redelijk loon als bedoeld in artikel 7:405 BW. In zijn algemeenheid kan het gebruikelijk en redelijk worden geacht om in dergelijke opdrachtverhoudingen bij werk door derden een winstmarge in rekening te brengen bij de uiteindelijke opdrachtgever. Maar in dit specifieke geval heeft [geïntimeerde] uit de e-mail van 6 april 2020 mogen begrijpen dat Hefcom wat betreft het meerwerk van [bedrijf 1] er tussenuit ging (“1:1”) en dus geen eigen toeslag zou rekenen aan [geïntimeerde] . Zij mocht er redelijkerwijs ook van uitgaan dat dit niet alleen gold voor het in de e-mail gespecificeerde meerwerk van € 8.200 maar ook voor het verder verrichte meerwerk door [bedrijf 1] . Immers, als Hefcom voor de rest wél de toeslag had willen hebben van [geïntimeerde] , had zij dat, gezien het door de e-mail gewekte verwachtingspatroon, kenbaar moeten maken aan [geïntimeerde] . Dat dit is gebeurd, heeft Hefcom echter niet gesteld. Concluderend hoeft [geïntimeerde] over dit meerwerk de toeslag van 10% niet te betalen aan Hefcom.
5.10.
Deze deelpost is overigens niet weersproken door [geïntimeerde] . Dus is alsnog toewijsbaar in hoger beroep:
€ 13.449,15(€ 11.115 + 21% BTW).
b. deelpost € 8.475,50
5.11.
De deelpost van € 8.475,50 bestaat uit:
-€ 7.705 ex BTW factuur [bedrijf 1] aan Hefcom van 5 mei 2020;
-plus de toeslag (10%) = € 8.475,50 ex BTW.
5.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze deelpost ziet op ‘revisie J’. Hefcom verwijst naar de e-mail van [geïntimeerde] aan haar van 10 maart 2020 (5.8). Daarin deelt [geïntimeerde] haar mee: “
Akkoord alle meerwerk-kosten”, in reactie op een e-mail van Hefcom aan haar van 5 maart 2020 met daarin een lijst van diverse meerwerkposten met vermelding van prijs en aan het eind daarvan de vermelding: “
Revisie J, nog niet gekwantificeerd” en wat betreft prijs: “
volgt later”. Die prijs is daarna bepaald door [bedrijf 1] in haar factuur aan Hefcom van 5 mei 2020 en daarna doorberekend door Hefcom aan [geïntimeerde] in factuur 61.
[geïntimeerde] betwist dat zij akkoord is gegaan met dit meerwerk in haar e-mail van 10 maart 2020 omdat de prijs toen nog niet gekwantificeerd was. Dit verweer faalt. Niet in geschil is immers dat ook dit meerwerk is uitgevoerd ten behoeve van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat zij dit werk niet heeft geaccepteerd, dat het werk niet naar behoren was of dat de later doorgekregen prijs onjuist was. Uit deze gang van zaken mocht Hefcom er redelijkerwijs van uitgaan dat [geïntimeerde] wel akkoord was met dit werk en de prijs.
5.13.
[geïntimeerde] voert ook hier het toeslagverweer. Dit verweer slaagt op de gronden zoals hiervoor uiteengezet in 5.9.
5.14.
Voor het overige is deze deelpost niet weersproken door [geïntimeerde] . Dat betekent dat alsnog toewijsbaar is in hoger beroep:
€ 9.323,05(€ 7.705 + 21% BTW).
II. Werk buiten scope
5.15.
Hefcom stelt dat factuur 61 bovendien ziet op een bedrag van € 2.752,04 ex BTW voor verricht ‘werk buiten scope’, dat wil zeggen werk dat expliciet is uitgesloten in de opdrachtovereenkomst. Zij beroept zich op de bij e-mail van 5 november 2019 aan [geïntimeerde] verstuurde offerte voor de opdrachtovereenkomst, waarin staat: “
Price is excluding Classification Society Costs, Load Test, ABS Sheaves en hydric system and piping”.
5.16.
Hefcom verwijst ook naar de met factuur 61 aan [geïntimeerde] meegestuurde bijlage met specificatie van dit werk (overgelegd als productie 6 van Hefcom), in het bijzonder:
Bijlage regels 2, 3, 5, 6:
Volgens Hefcom werk inzake ‘load test’:
2.Moving sheave spindle Dummy
€ 653,40
3.Fixed sheave spindle Dummy
1.084,60
5.Transport [bedrijf 2] tbv naslijpen
88,94
6.Naslijpen Moving sheave Spindle
220,00
7.Naslijpen Fixed sheave Spindle
220,00
Bijlage regels 8, 9:
Volgens Hefcom werk inzake ‘hydralic system and piping’:
8.Aanpassen trekoog cilinder
126,50
9.Div brackets RVS
358,60 +
totaal
€ 2.752,04 (ex BTW)
5.17.
Hefcom stelt dat derden de in 5.16 genoemde werkzaamheden hebben verricht en deze op hun beurt bij Hefcom in rekening hebben gebracht. Hefcom heeft daarmee corresponderende facturen van derden (niet zijnde [bedrijf 1] ) overgelegd (akte, productie 9), met prijzen die 10% onder de aan [geïntimeerde] gefactureerde prijzen liggen. Het door Hefcom aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte bedrag van € 2.752,04 is dus inclusief een opslag (winstmarge) van 10%.
5.18.
Hefcom heeft zich ter onderbouwing van haar stelling dat hier sprake is van werk inzake ‘load test’ en ‘hydralic system and piping’ verder beroepen op correspondentie tussen partijen die volgens haar gerelateerd is aan dit specifieke werk (producties 10-16):
-een testplan en correspondentie over het testen,
-correspondentie over aanpassen dwarsbalk, extra onderdelen en versteviging profielen.
5.19.
[geïntimeerde] voert aan dat deze gefactureerde werkzaamheden onderdeel vormen van de overeengekomen aanneemsom. Zij heeft dit echter onvoldoende toegelicht, afgezet tegen de gemotiveerde stelling van Hefcom.
Dat Hefcom in haar e-mail van 6 januari 2020 [geïntimeerde] heeft bericht dat zij de compensator kan maken voor € 51.000 “
zonder hydrauliek systeem en complete sheave wielen” biedt hiervoor geen onderbouwing. Die e-mail bevat immers ook de offerte voor de opdrachtovereenkomst van 5 november 2019, waarin staat: “
Price is excluding Classification Society Costs, Load Test, ABS Sheaves en hydric system and piping”. In de opdrachtovereenkomst van 30 januari 2020 wordt verwezen naar de e-mail van 6 januari 2020. [geïntimeerde] moest redelijkerwijs hieruit begrijpen dat deze werkzaamheden ‘buiten scope’ waren. Dat zij dit ook daadwerkelijk heeft begrepen, volgt uit haar vrijwillige betaling voor werk inzake ‘Hydrauliek inmeten + materiaal + montage’ ad € 6.667,40 (factuur 62) en inzake ‘Uren testen’ ad € 3.354 (factuur 63) “
aangezien deze posten waren uitgesloten in de tussen partijen gesloten overeenkomst” (conclusie van antwoord pagina 2).
[geïntimeerde] betwist verder het gemotiveerde beroep van Hefcom op producties 10-16 van Hefcom, maar concretiseert dit niet.
Het verweer van [geïntimeerde] dat zij geen opdracht heeft gegeven voor dit gefactureerde werk snijdt evenmin hout. Net als overwogen is in 5.12, geldt ook hier dat niet in geschil is dat het werk is uitgevoerd ten behoeve van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat zij dit werk niet heeft geaccepteerd, dat het werk niet naar behoren was of dat de later doorgekregen prijs onjuist was. Bij deze gang van zaken mocht Hefcom er redelijkerwijs van uitgaan dat [geïntimeerde] wel opdracht had gegeven voor dit werk.
5.20.
De betwisting door [geïntimeerde] van de gerekende toeslag van 10% faalt ten aanzien van dit deel van de factuur, dat – anders dan overwogen in 5.9 – ziet op werk van derden niet zijnde [bedrijf 1] . [geïntimeerde] voert aan dat deze opslag niet concreet is besproken, maar zij heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het in rekening brengen van een toeslag van 10% voor deze ‘buiten scope’ werkzaamheden in de gegeven situatie geen redelijk loon als bedoeld in artikel 7:405 BW zou zijn. Naar het oordeel van het hof ziet ‘meerwerk’ op extra of onvoorziene werkzaamheden ten aanzien van de opgedragen taken waarvoor de prijsopgave is gedaan (zie 5.9). ‘Buiten scope’ gaat over taken die in de offerte/opdracht al wel door partijen als ‘te verrichten’ zaken waren geïdentificeerd en daarmee ook opgedragen, maar waarvoor de prijsopgave niet gold. Niet gesteld of gebleken is dat hierover nadere afspraken zijn gemaakt. [geïntimeerde] moest ook hier dus redelijkerwijs rekening houden met een opslag. Het percentage van 10% heeft zij verder niet weersproken. [geïntimeerde] is dus gehouden tot betaling van deze toeslag aan Hefcom.
5.21.
Op grond van het voorgaande is alsnog toewijsbaar in hoger beroep:
€ 3.329, 97€ 2.752,04 + 21% BTW).
Factuurnr. 5200064
5.22.
Grief 2 heeft bovendien betrekking op de factuur met nummer 520064 van 12 mei 2020 (hierna: factuur 64) ad € 6.711,87 inc BTW. De rechtbank heeft dit deel van de vordering afgewezen (r.o. 4.7). Hefcom maakt ook hiertegen bezwaar.
5.23.
Hefcom stelt dat deze factuur ziet op werkzaamheden ‘buiten scope’, te weten “hydric system and piping” en ‘Load test’. Dat de werkzaamheden daarop zien, volgt volgens Hefcom uit de factuur, waarop een werkbelasting van 86 uur staat vermeld met bijgevoegd een urenspecificatie, en (in hoger beroep overgelegd) de urenstaten die zijn bijgehouden in dit project. Deze werkzaamheden zien niet op materialen en montage van leidingwerk, adapters en hydrauliekslangen, zoals reeds gefactureerd in factuur 62 en onweersproken. Het gaat hier om werkzaamheden om montage beugels te maken en gaten te boren voor bevestiging hydrauliek componenten, geleverd door Hydrautonic. Daarnaast betreft het werk voor demontage en aanpassing aan het frame om een hydrauliek cilinder passend te krijgen. Het gaat hier om werk dat noodzakelijk was vanwege de revisies na het sluiten van de opdrachtovereenkomst. Dit werk valt dus buiten de aanneemsom, aldus nog steeds Hefcom.
5.24.
[geïntimeerde] voert hier hetzelfde verweer als hiervoor is weergegeven en beoordeeld in 5.19. Ook wat factuur 64 betreft, is deze betwisting niet nader onderbouwd. Dat had echter ook hier wel verwacht mogen worden, gelet op de motivering van de stelling van Hefcom. Deze verweren kunnen dan ook niet slagen. Het toeslagverweer, voor zover van toepassing, treft het in 5.20. gegeven oordeel.
5.25.
Hieruit volgt dat in hoger beroep alsnog toewijsbaar is:
€ 6.711,87.
Conclusie hoofdsom, rente, incassokosten en proceskosten (grief 3)
5.26.
De slotsom is dat grief 1 slaagt en dat grief 2 grotendeels slaagt. In zoverre wordt het vonnis vernietigd.
De rechtbank heeft al € 35.635,27 aan hoofdsom toegewezen. Tegen die toewijzing is niet gegriefd. Concreet wordt in hoger beroep bovendien aan hoofdsom alsnog toegewezen:
€ 2.539,19 5.2
€ 13.449,15 5.10
€ 9.323,05 5.14
€ 3.329,97 5.21
€ 6.711,87+ 5.25
€ 35.353,23
Van de gevorderde hoofdsom van € 73.265,72 wordt dus per saldo toegewezen:
€ 35.635,27 al toegewezen in eerste aanleg
€ 35.353,23+ alsnog toegewezen in hoger beroep
€ 70.988,50
5.27.
Tegen de toepassing door de rechtbank van de artikelen 17.6 (rente) en 17.8 (incassokosten) van de Metaalunievoorwaarden, uitgaande van de
toegewezenhoofdsom, is niet afzonderlijk (incidenteel) gegriefd. Dit oordeel van de rechtbank wordt dus bekrachtigd.
5.28.
Bij deze uitkomst slaagt grief 3, gericht tegen de proceskostencompensatie in eerste aanleg. [geïntimeerde] zal als overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.
De gevorderde nakostenveroordeling in eerste instantie wordt afgewezen. Nakosten zien op na de uitspraak vallende kosten. In dit geval is Hefcom in hoger beroep gekomen van het vonnis, resulterend in dit arrest waarin deels het vonnis wordt bekrachtigd en deels nog meer wordt toegewezen. Alleen de na dit arrest te ontstane nakosten zullen worden toegewezen.
De in beide instanties gevorderde rente over de toe te wijzen kosten is toewijsbaar. Verwezen wordt naar de specificatie in de beslissing.
5.29.
Ter wille van de leesbaarheid zal het vonnis worden vernietigd om het dictum opnieuw te kunnen vaststellen. Deze vernietiging heeft dus niet tot gevolg dat de uitgesproken veroordelingen ten laste van [geïntimeerde] met terugwerkende kracht hun kracht verliezen, maar slechts dat bij dit arrest het meerdere wordt toegewezen en de veroordelingen voor het overige in stand blijven.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan Hefcom te betalen een bedrag van € 70.988,50 aan hoofdsom, vermeerderd met de rente volgens artikel 17.6 van de Metaalunievoorwaarden over dat bedrag met ingang van 1 juni 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan Hefcom te betalen de buitengerechtelijke incassokosten volgens artikel 17.8 van de Metaalunievoorwaarden, berekend over het hiervoor toegewezen bedrag aan hoofdsom inclusief rente;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van Hefcom begroot op (peildatum 1 december 2021):
€ 2.076,00 griffiegeld
€ 87,89 dagvaarding
€ 2.228,00 salaris (2 punten, tarief IV = € 1.114) voor salaris;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van Hefcom begroot op:
€ 2.135,00 griffiegeld
€ 108,41 appeldagvaarding
€ 2.157,00 salaris (1 punt, tarief IV)
€ 173,00 nasalaris, te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en de
kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit
arrest plaatsvindt,
te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. P.J. van Eekeren, mr. J.M. van den Berg en mr. M.C. Bosch, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.