ECLI:NL:GHAMS:2023:1350

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
23-002737-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor overtredingen van de Wet dieren. De betrokkene was eerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 63.301,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 343.115,- zou betalen aan de Staat. Echter, het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de betrokkene te laat was ingesteld, waardoor zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep.

Tijdens de zitting op 17 mei 2023 heeft het hof kennisgenomen van procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging, waarbij zij overeenstemming hebben bereikt over de afdoening van de zaak. De betrokkene heeft ingestemd met een betalingsverplichting van € 100.000,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft deze afspraken als redelijk beoordeeld en heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 100.000,-.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van € 100.000,-. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1095 dagen. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof van 31 mei 2023.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002737-21
datum uitspraak: 31 mei 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-846008-18 tegen de betrokkene
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1962,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 343.115,-.
De betrokkene is bij vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2020 veroordeeld ter zake van verschillende overtredingen van voorschriften gesteld bij en krachtens de Wet dieren.
Voorts heeft de economische kamer van de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 17 september 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 63.301,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (hoofdelijk).
Het openbaar ministerie en de betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene en de officier van justitie zijn bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard in het door hen in de strafzaak ingestelde hoger beroep.

Ontvankelijkheid van de betrokkene in het hoger beroep

In de onderhavige ontnemingszaak is namens de betrokkene hoger beroep ingesteld op 6 oktober 2021, waarvan op 7 oktober 2021 een akte is opgemaakt. Omdat het bestreden vonnis dateert van 17 september 2021 betekent het voorgaande dat het hoger beroep te laat is ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 511g, tweede lid, in samenhang met artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zal de betrokkene niet-ontvankelijk worden verklaard in het namens haar ingestelde hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2023.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Op 16 mei 2023 heeft het hof een e-mailbericht ontvangen van het openbaar ministerie (hierna: OM) waarin wordt aangegeven dat het OM met de verdediging in de onderhavige zaak overeenstemming heeft bereikt over de afdoening ervan. De gemaakte procesafspraken houden in dat het OM en de verdediging in de strafzaak beiden niet langer zullen persisteren in het ingestelde hoger beroep en dat in de van de strafzaak afgeleide ontnemingszaak de verdachte akkoord gaat met de oplegging van een betalingsverplichting van € 100.000,-. Deze afspraken zijn ter terechtzitting door de raadsman en de advocaat-generaal bevestigd.
Gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen de verdediging en het OM aan de gemaakte procesafspraken ten grondslag hebben gelegd, komen de afspraken het hof niet onredelijk voor. Het hof komt tot de volgende beslissingen.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 100.000,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de tussen het OM en de verdediging gemaakte procesafspraken en de beoordeling daarvan door het hof, wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 100.000,-.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100.000,-.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
100.000,00 (honderdduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1095 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M. Lolkema en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 mei 2023.
Mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]