In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor overtredingen van de Wet dieren. De betrokkene was eerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 63.301,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie heeft in hoger beroep gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 343.115,- zou betalen aan de Staat. Echter, het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de betrokkene te laat was ingesteld, waardoor zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep.
Tijdens de zitting op 17 mei 2023 heeft het hof kennisgenomen van procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging, waarbij zij overeenstemming hebben bereikt over de afdoening van de zaak. De betrokkene heeft ingestemd met een betalingsverplichting van € 100.000,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft deze afspraken als redelijk beoordeeld en heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 100.000,-.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van € 100.000,-. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1095 dagen. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof van 31 mei 2023.