In deze zaak, die voortvloeit uit een hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad, staat de loonvordering van een werknemer centraal. De werknemer, aangeduid als [geïntimeerde], heeft van december 2007 tot begin 2021 gewerkt als schoonmaker bij een vleesverwerkingsbedrijf, in dienst van [appellante]. De werknemer heeft in 2017 een rechtszaak aangespannen tegen [appellante] om betaling van achterstallig loon, gebaseerd op zijn inschaling volgens de cao voor de schoonmaakbranche. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de werknemer in een lagere loongroep was ingedeeld dan hij claimde. Het gerechtshof Den Haag heeft in 2020 het eerdere vonnis vernietigd en [appellante] veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, maar [appellante] heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen over de berekening van de loonvordering van de werknemer, aangezien er onduidelijkheid bestaat over de bedragen die door [appellante] zijn erkend en de bedragen die de werknemer vordert. De partijen zijn verzocht om een berekening over te leggen en er wordt een mogelijkheid tot schikking overwogen. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.