ECLI:NL:GHAMS:2023:1341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
200.313.950/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders inzake onzorgvuldig handelen bij ontruiming van woning

In deze zaak hebben klagers een klacht ingediend tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder en een oud-gerechtsdeurwaarder naar aanleiding van een gerechtelijke ontruiming van hun woning. De klagers waren eerder door de rechter veroordeeld om alle duiven en de volière uit hun gehuurde woning te verwijderen, met de aanzegging dat een dwangsom zou worden verbeurd bij niet-naleving. De ontruiming vond plaats op 17 juni 2020, maar klagers betwisten de rechtmatigheid hiervan en verwijten de gerechtsdeurwaarders dat zij de regels voor binnentreden niet hebben nageleefd en niet adequaat hebben gereageerd op hun communicatie. Het hof heeft de klacht van klagers gedeeltelijk gegrond verklaard, met name omdat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder het proces-verbaal van de ontruiming te laat heeft opgesteld en verzonden. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Het hof heeft de maatregel van waarschuwing opgelegd aan de toegevoegd gerechtsdeurwaarder en bepaald dat hij het griffierecht aan klagers moet vergoeden. De klacht tegen de oud-gerechtsdeurwaarder is volledig ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.313.950/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/700638 / DW RK 21/145
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 20 juni 2023
inzake

1.[appellant 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[appellante 2],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
tegen

1.mr. [geïntimeerde 1] ,

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
2.
mr. [geïntimeerde 2],
oud-gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. M. Getkate.
Partijen worden hierna klagers (respectievelijk klager dan wel klaagster) en de gerechtsdeurwaarders (respectievelijk gerechtsdeurwaarder 1 dan wel gerechtsdeurwaarder 2) genoemd.

1.De zaak in het kort

Klagers zijn door de rechter veroordeeld om alle duiven en de volière uit de tuin van de door hen gehuurde woning te verwijderen met aanzegging dat een dwangsom zou worden verbeurd bij nietvoldoening. Op de grond dat klagers niet volledig tot verwijdering waren overgegaan is hun woning ontruimd door gerechtsdeurwaarder 1. Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarders onder andere dat hun woning ten onrechte is ontruimd, dat de regels voor binnentreden niet zijn nageleefd (waaronder een verzoek tot toezending van het proces-verbaal van de ontruiming) en dat de gerechtsdeurwaarders niet reageren op e-mailberichten.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klagers hebben op 21 juli 2022 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 22 juni 2022 (ECLI:NL:TGDKG:2022:119). De gerechtsdeurwaarders hebben op 23 december 2022 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.2.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 april 2023. Klagers en gerechtsdeurwaarder 1, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen. Zij hebben allen het woord gevoerd; klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Bij vonnis van 24 augustus 2016 van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, locatie Leiden, zijn klagers – samengevat – veroordeeld om binnen zeven dagen alle duiven en de volière uit de door hen van Stichting [A.] (hierna: [A.] ) gehuurde woning met tuin (hierna ook: het gehuurde) te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag tot een maximum van € 7.500,-. Ook zijn klagers veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen te ontruimen zodra € 7.500,- aan dwangsommen zou zijn verbeurd. Tot slot zijn klagers veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [A.] .
3.2.
Op 16 september 2016 is de grosse van het vonnis van 24 augustus 2016 aan klagers betekend, waarbij alleen bevel is gedaan om de duiven uit het gehuurde te verwijderen.
3.3.
Bij vonnis van 15 februari 2017 van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, locatie Leiden, zijn de vorderingen van klagers (dat zij de duiven en de volière alsnog mochten houden) afgewezen en zijn klagers veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [A.] .
3.4.
Bij arrest van 30 april 2019 van het gerechtshof Den Haag is het vonnis van 15 februari 2017 in hoger beroep bekrachtigd en zijn klagers veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [A.] .
3.5.
Op 31 juli 2019 heeft een aan gerechtsdeurwaarder 2 toegevoegd gerechtsdeurwaarder de gerechtelijke ontruiming van het gehuurde op 7 augustus 2019 aan klagers aangezegd.
3.6.
Bij mondelinge uitspraak van 19 november 2019 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag is de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 augustus 2016 door [A.] opgeschort totdat klagers op basis van dat vonnis een bedrag van € 7.500,- aan dwangsommen zouden hebben verbeurd.
3.7.
Bij exploot van 6 december 2019 heeft een collega-toegevoegd gerechtsdeurwaarder van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders aan klagers de uitspraak van 19 november 2019, het arrest van 30 april 2019, het vonnis van 15 februari 2017 en het vonnis van 24 augustus 2016 betekend met bevel om binnen zeven dagen alle duiven en de volière uit het gehuurde te verwijderen met aanzegging dat bij het niet voldoen aan het bevel een dwangsom zou worden verbeurd van € 250,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.
3.8.
Bij exploot van 28 april 2020 heeft een collega-toegevoegd gerechtsdeurwaarder van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders aan klagers bevel gedaan om binnen twee dagen € 7.500,- aan verbeurde dwangsommen te voldoen, met aanzegging dat bij het niet voldoen aan het bevel het gehuurde zou worden ontruimd.
3.9.
Bij exploot van 18 mei 2020 heeft een collega-toegevoegd gerechtsdeurwaarder van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders aan klagers bevel gedaan om binnen veertien dagen aan de inhoud van de op 6 december 2019 betekende titels te voldoen, met aanzegging dat bij het niet voldoen aan het bevel zou worden overgegaan tot ontruiming van het gehuurde.
3.10.
Op 9 juni 2020 heeft een collega-toegevoegd gerechtsdeurwaarder van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders de gerechtelijke ontruiming van het gehuurde op 17 juni 2020 aan klagers aangezegd.
3.11.
Op 11 juni 2020 is door een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders een informatiebrief over de ontruiming aan klagers gestuurd.
3.12.
Op 17 juni 2020 is het gehuurde door gerechtsdeurwaarder 1 ontruimd.
3.13.
Bij e-mail van 19 juni 2020 hebben klagers aan het gerechtsdeurwaarderskantoor laten weten dat gerechtsdeurwaarder 1 aan klagers het proces-verbaal van de ontruiming had toegezegd.
3.14.
Bij e-mail van 29 juni 2020 hebben klagers aan het gerechtsdeurwaarderskantoor medegedeeld dat zij nog geen proces-verbaal hadden ontvangen.
3.15.
Bij e-mail van 20 juli 2020 hebben klagers het gerechtsdeurwaarderskantoor een herinnering gestuurd over het proces-verbaal en hebben zij verzocht om teruggave van vier voorwerpen.
3.16.
Op 22 juli 2020 is het proces-verbaal van ontruiming per post aan klagers gestuurd.
3.17.
Bij e-mail van 10 augustus 2020 hebben klagers een herinnering gestuurd dat de gerechtsdeurwaarders nog niet hadden gereageerd op het teruggaveverzoek van 20 juli 2020. Hierop is bij e-mail van 13 augustus 2020 door de gerechtsdeurwaarders gereageerd.
3.18.
Op 25 maart 2021 heeft een maatschappelijk werker namens klagers contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarders en heeft zij verzocht om een specificatie van de vordering. Deze specificatie is aan haar gestuurd.

4.De klacht

Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarders – samengevat – dat zij:
ten onrechte hun woning hebben ontruimd;
het bepaalde in de Algemene wet op het binnentreden niet hebben nageleefd;
voor een tweede maal een onterechte en reeds betaalde vordering trachten te innen;
niet hebben gereageerd op e-mailberichten;
geen inzicht geven in de opbouw van de vordering en een onjuiste vorderingsspecificatie hebben toegestuurd.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing onderdeel d. van de klacht van klagers tegen gerechtsdeurwaarder 1 gegrond verklaard en die klacht voor het overige ongegrond verklaard. De klacht van klagers tegen gerechtsdeurwaarder 2 is door de kamer geheel ongegrond verklaard. De kamer heeft aan gerechtsdeurwaarder 1 de maatregel van waarschuwing opgelegd en hem veroordeeld in de kosten van klagers.
Klachtonderdelen c. en e.
5.2.
Het hof zal de onderdelen c. en e. van de klacht van klagers niet opnieuw inhoudelijk bespreken. De kamer heeft zijn beslissing uitvoerig gemotiveerd. Het beroepschrift van klagers, het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarders en de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep hebben geen ander licht op de zaak geworpen en geven het hof geen aanleiding tot een andere beoordeling dan die van de kamer of tot een nadere motivering. Het hof herhaalt hier nog kort de overwegingen van de kamer.
-
Klachtonderdeel c. (opnieuw innen van een vordering)
De vordering in dossier 141905721 en de geldsom van € 7.500,- aan verbeurde dwangsommen waren nog niet voldaan. Dat de gerechtsdeurwaarders deze wilden innen, is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klagers op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met hun hele vermogen hiervoor instaan. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op verschillende vermogensobjecten van klagers.
-
Klachtonderdeel e. (geen inzicht in opbouw vordering)
De gerechtsdeurwaarders hebben wel inzicht gegeven in de opbouw
van de vordering in dossier 141905721 en zij hebben geen onjuiste specificatie verstrekt.
Klachtonderdeel a. (onterechte ontruiming)
5.3.
Ter zitting in hoger beroep hebben klagers een emailwisseling tussen de advocaat van klagers en de advocaat van [A.] van januari 2020 voorgelezen, waaruit volgens klagers blijkt dat [A.] ten tijde van de ontruiming wel ervan op de hoogte was dat klagers de volière reeds hadden verwijderd en dat de ontruiming op 17 juni 2020 dus onterecht was. Het is het hof echter niet gebleken dat deze e-mailwisseling (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarders heeft bereikt. De gerechtsdeurwaarders hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij deze e-mailwisseling niet hebben ontvangen. Het hof neemt daarom aan dat deze informatie de gerechtsdeurwaarders niet heeft bereikt. De gerechtsdeurwaarders moesten daarom ervan uitgaan dat de dwangsommen waren verbeurd tot een bedrag van € 7.500,-, waardoor klagers op grond van het vonnis van 24 augustus 2016 het gehuurde moesten ontruimen. Het hof sluit zich daarom aan bij het oordeel van de kamer dat de aanzegging van de gerechtelijke ontruiming van 9 juni 2020 niet onterecht was en de woningontruiming op 17 juni 2020 evenmin. Ook sluit het hof zich aan bij het oordeel van de kamer dat de gerechtsdeurwaarders niet kan worden verweten dat klagers de exploten en brieven niet hebben gezien. De exploten zijn aan klagers op de juiste wijze betekend en ook de aanzegging van de gerechtelijke ontruiming is naar het BRP-adres van klagers verzonden. De exploten en brieven mochten op dit adres worden achtergelaten, ook al stellen klagers dat zij feitelijk al enige tijd niet meer op dat adres woonden. Het hof acht daarom dit klachtonderdeel, net als de kamer, ongegrond.
Klachtonderdeel b. (niet-naleving Algemene wet op het binnentreden)
5.4.
Een gerechtsdeurwaarder die beschikt over een executoriale titel heeft op grond van artikel 444 lid 1 Rv ter inbeslagname toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Op grond van artikel 444 lid 3 Rv zijn bij het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner de artikelen 10 en 11 van de Algemene wet op het binnentreden van toepassing. Niet is gebleken van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in dit opzicht, behoudens het door gerechtsdeurwaarder 1 in hoger beroep (opnieuw) erkende feit dat het proces-verbaal van de ontruiming door hem niet binnen de wettelijke termijn is opgesteld en aan klagers is gezonden, hoewel klagers daar wel diverse malen per e-mail om hadden verzocht. In zoverre acht het hof dit klachtonderdeel gegrond met betrekking tot gerechtsdeurwaarder 1.
Klachtonderdeel d. (niet reageren op e-mailberichten)
5.5.
Dat de gerechtsdeurwaarders voor het overige niet hebben gereageerd op de emailberichten van klagers is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan. Regelmatig ging het ook om e-mailberichten van klagers die voor [A.] waren bestemd en waarvan de gerechtsdeurwaarders alleen een kopie kregen. Dit klachtonderdeel is dus niet gegrond.
Maatregel
5.6.
Gerechtsdeurwaarder 1 heeft onzorgvuldig gehandeld, omdat hij het procesverbaal te laat heeft opgesteld en aan klagers heeft verzonden. Het hof ziet daarin aanleiding gerechtsdeurwaarder 1 een maatregel op te leggen. In aanmerking nemende de betrekkelijk geringe ernst van het tuchtrechtelijk laakbaar handelen acht het hof, net als de kamer, de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
Kostenveroordeling
5.7.
Omdat het hof de klacht tegen gerechtsdeurwaarder 1 gedeeltelijk gegrond verklaart, dient gerechtsdeurwaarder 1 het door klagers betaalde griffierecht in hoger beroep van € 50,- aan hen te vergoeden. Gerechtsdeurwaarder 1 dient het griffierecht in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klagers te voldoen. Klagers geven hiervoor een rekeningnummer op aan gerechtsdeurwaarder 1.
5.8.
Nu het hoger beroep leidt tot oplegging van dezelfde maatregel als de kamer heeft opgelegd, ziet het hof – overeenkomstig de door het hof gehanteerde richtlijn ‘Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof) – af van een kostenveroordeling in hoger beroep. De door de kamer uitgesproken proceskostenveroordeling blijft echter wel in stand.
Verzoek tot schadevergoeding
5.9.
De Gerechtsdeurwaarderswet voorziet niet in de mogelijkheid om aan klagers een schadevergoeding toe te kennen, zo daartoe al aanleiding zou zijn.
Conclusie
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen gerechtsdeurwaarder 1 gegrond is voor zover het gaat over het niet binnen de wettelijke termijn opstellen en toezenden van het proces-verbaal van ontruiming aan klagers (waarvoor aan gerechtsdeurwaarder 1 de maatregel van waarschuwing zal worden opgelegd) en voor het overige ongegrond. De klacht tegen gerechtsdeurwaarder 2 acht het hof, net als de kamer, ongegrond. Doordat het hof het gegrond verklaarde deel van de klacht tegen gerechtsdeurwaarder 1 schaart onder klachtonderdeel b. en niet onder klachtonderdeel d., zal het hof de beslissing van de kamer ten aanzien van deze twee klachtonderdelen vernietigen en voor het overige bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover het betreft de ongegrondheid van klachtonderdeel b. en de gegrondheid van klachtonderdeel d.;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel b. gegrond ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1, voor zover het gaat over het niet binnen de wettelijke termijn opstellen en toezenden van het proces-verbaal van ontruiming aan klagers;
- verklaart klachtonderdeel d. ongegrond;
- veroordeelt gerechtsdeurwaarder 1 tot betaling aan klagers van € 50,- aan griffierecht binnen vier weken na vandaag;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023 door de rolraadsheer.