ECLI:NL:GHAMS:2023:1330

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
23-001557-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis inzake medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1967, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne. De advocaat-generaal had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden geëist, gelijk aan de straf die in eerste aanleg was opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, na het bespreken van de verweren van de verdachte en haar raadsman.

De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding nietig was, omdat de tenlastelegging niet duidelijk zou zijn. Het hof oordeelde echter dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte zich daartegen had kunnen verdedigen. Het verweer werd verworpen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte zich tijdig had teruggetrokken uit het transport van cocaïne, maar het hof oordeelde dat uit het bewijs niet bleek dat de verdachte niet betrokken was bij de invoer. De Whatsapp-berichten die de verdachte had overgelegd, gaven geen steun aan haar stelling dat zij zich had teruggetrokken.

Uiteindelijk heeft het hof, na het horen van getuigen en het bestuderen van het bewijs, geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en legde de verdachte dezelfde straf op als eerder was opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001557-20
datum uitspraak: 28 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-005732-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1967,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de door de raadsman en de verdachte gevoerde verweren zal bespreken.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

Geldigheid dagvaarding
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de nietigheid van de dagvaarding bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier volgt dat er twee hoeveelheden cocaïne door twee verschillende koeriers zijn ingevoerd, terwijl in de tenlastelegging wordt gesproken over ‘een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne’ waardoor voor de verdachte niet duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren.
Het hof oordeelt als volgt.
Bij de beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding gaat het om de vraag of het gemaakte verwijt voor de verdachte te begrijpen is, hetgeen hier naar het oordeel van het hof het geval is. De tekst van de tenlastelegging heeft in combinatie met het onderliggende dossier voldoende duidelijk gemaakt waartegen de verdachte zich heeft moeten verdedigen.
Daarbij komt bij dat de verdediging dit verweer in eerste aanleg niet heeft gevoerd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het de verdachte toen duidelijk was waartegen zij zich diende te verweren. Voorts heeft de verdachte er ook ter terechtzitting in hoger beroep blijk van gegeven de tenlastelegging te hebben begrepen en heeft zij zich in hoger beroep daartegen kunnen verdedigen, hetgeen zij ook daadwerkelijk heeft gedaan. Het verweer wordt daarom verworpen.
Bespreking bewijsverweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – net als in eerste aanleg - op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van zowel het primair ten laste gelegde medeplegen van de invoer van cocaïne, alsook van de subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen daartoe, omdat de verdachte zich tijdig heeft teruggetrokken. Toen bleek dat de koerier [medeverdachte01] ziek werd heeft zij tegen haar medeverdachte [medeverdachte02] laten weten dat ze niet meer mee wilde doen. Bij de daaropvolgende invoer van cocaïne door de twee koeriers, was zij aldus niet betrokken. De enkele wetenschap van de invoer en de door haar geuite nieuwsgierigheid daarnaar, maken dit niet anders.
Het hof oordeelt als volgt.
Ook in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij zich heeft teruggetrokken uit het transport toen zij hoorde dat één van de koeriers, de medeverdachte [medeverdachte01] , moest overgeven na het slikken van een aantal bollen. Dit zou volgens de verdachte blijken uit meerdere Whatsapp-berichten, maar met name vindt de verdachte een app-bericht van de medeverdachte [medeverdachte02] aan haar met de tekst: “
Jij hebt niks”relevant. In hoger beroep zijn de Whatsappgesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte02] op verzoek van de verdediging opnieuw en in het geheel vertaald. Het hof stelt vast dat genoemd bericht in het Whatsapp-verkeer niet voorkomt en tevens dat de verdachte dat bericht ook niet heeft kunnen aanwijzen. Ook heeft de verdachte geen andere berichten kunnen aanwijzen waaruit het hof concreet zou kunnen opmaken dat zij zich heeft teruggetrokken uit het transport. Alhoewel het hof in het berichtenverkeer wel leest dat de verdachte de medeverdachte [medeverdachte02] meermaals waarschuwde de koerier niet te dwingen om te vertrekken, wanneer hij zich daartoe niet in staat voelde, ontbreken berichten waaruit blijkt dat zij zich daadwerkelijk heeft teruggetrokken. Uit het geheel van het berichtenverkeer komt het beeld naar voren dat de verdachte, ook na het ziek worden van de koerier [medeverdachte01] , intensief betrokken is geweest bij de gang van zaken rondom het voltooien van een geslaagd cocaïnetransport en alle problemen en spanningen die daarbij zijn komen kijken.
Voorts zijn in hoger beroep op verzoek van de verdediging een viertal getuigen gehoord door de raadsheer-commissaris. De inhoud van de door getuigen [medeverdachte02] , [getuige01] en [getuige02] afgelegde verklaringen hebben de verdachte niet kunnen ontlasten.
Kortom, met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de Whatsappgesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte02] niet volgt dat de verdachte bij de invoer is afgehaakt en uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman wordt verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. D. Radder en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 april 2023.
De voorzitter, de jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]