Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
“Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank uit van het scenario dat tussen [naam01] en
- de gebruikte bewijsmiddelen zal vervangen door de bewijsmiddelen die, na het eventueel instellen van beroep in cassatie, zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest;
- de kwalificatie van het bewezenverklaarde ten aanzien van feit 2 zal vervangen;
- de elfde alinea van paragraaf 6, op pagina 8 van het vonnis, onder het (sub)kopje “
- de verwerping van het beroep op noodweer(exces) in die zin aanvult dat hieronder nog wordt ingegaan op de in hoger beroep gevoerde verweren die in eerste aanleg niet zijn gevoerd;
- de laatste zin van paragraaf 7 “Motivering van de straffen en maatregelen”, op pagina 15 van het vonnis, inhoudende “
- een beslissing neemt ten aanzien van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Kwalificatie ten aanzien van feit 2
Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren
als eersteheeft geschoten. Niet alleen vinden deze consistente en eensluidende verklaringen van [naam01] steun in andere bewijsmiddelen, ook heeft hij in zijn eigen strafzaak bij de raadkamer van de rechtbank Amsterdam op 17 februari 2021 nogmaals verklaard dat de persoon die met zijn broer mee was (de verdachte), als eerste schoot. Hierbij komt nog dat [naam02] , die zich in eerste aanleg in al zijn verhoren op zijn zwijgrecht heeft beroepen, in hoger beroep eveneens als getuige is gehoord door de raadsheer-commissaris. Hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte een schot loste en [naam03] daarbij in zijn hoofd raakte, dat hij meerdere schoten heeft gehoord, maar enkel het eerste schot heeft gezien en dat hij niet heeft gezien of zijn vriend (het hof begrijpt: [naam03] ) ook heeft geschoten.
Aanvullende overwegingen ten aanzien van de opgelegde PIJ-maatregel
- de evaluatie van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) van 18 oktober 2022 en de aanvulling daarop van 1 november 2022 en de evaluatie van 6 december 2022;
- een aanvullend rapport Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 1 november 2022;
- het Zesde Perspectiefplan betreffende de verdachte van 15 december 2022.
moethij gedragsverandering laten zien om voor bijvoorbeeld verlof in aanmerking te komen. Als hij dat niet laat zien, mag hij niet met verlof. Bij een voorwaardelijk kader wordt er juist naar vrijheden toegewerkt. De vraag is dan of aan het einde van zo’n behandeling in een voorwaardelijk kader genoegzaam kan worden vastgesteld of de behandeling wel voldoende is aangeslagen om te kunnen zeggen dat het recidiverisico verlaagd is. Daarbij moet de verdachte zich in een voorwaardelijk kader houden aan voorwaarden. De verdachte heeft de onderhavige feiten gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep, hij was aldus een gewaarschuwd mens. De Raad denkt daarom dat een voorwaardelijk ambulant kader met een proeftijd van twee jaren onvoldoende is om het recidiverisico te beperken. Daarbij baren de recente positieve urinecontroles zorgen.
moetengaan’ om stappen te kunnen maken richting een terugkeer in de maatschappij. Die terugkeer is ook wat het hof de verdachte gunt, maar dan wel op het moment dat hij daar echt klaar voor is en het recidiverisico significant is afgenomen. De keuze voor een onvoorwaardelijke PIJ voorkomt dat de verdachte zonder de benodigde gedragsverandering terugkeert in de maatschappij en daar is naar ’s hofs oordeel zowel de maatschappij als – na verloop van tijd – de verdachte bij gebaat. Het hof heeft er geen vertrouwen in dat genoemde doelen binnen een voorwaardelijk kader met een proeftijd van twee jaren bereikt kunnen worden, mede omdat de tijd voor een effectieve behandeling van de bij de verdachte spelende problematiek daartoe ontoereikend is. Het hof spreekt de hoop uit dat de verdachte dit – op termijn – ook zal inzien en spoedig wel de stappen zal maken die nodig zijn voor een succesvolle en veilige terugkeer in de maatschappij.
BESLISSING
€ 12.608,98 (twaalfduizend zeshonderdacht euro en achtennegentig cent)bestaande uit
€ 3.858,98 (drieduizend achthonderdachtenvijftig euro en achtennegentig cent)materiële schade en
€ 8.750,00 (achtduizend zevenhonderdvijftig euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
€ 12.608,98 (twaalfduizend zeshonderdacht euro en achtennegentig cent) bestaande
uit € 3.858,98 (drieduizend achthonderdachtenvijftig euro en achtennegentig cent) materiële schade en
€ 8.750,00 (achtduizend zevenhonderdvijftig euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
0 (nul)dagen.
op 2 februari 2021.