Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
IN AANMERKING NEMENDE:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de vraag of de man verplicht is om maandelijks een bedrag aan de vrouw te betalen op basis van een overeenkomst die op 17 juli 2018 is gesloten. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vordering om de man te verplichten tot betaling van alimentatie werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de man bij het aangaan van de overeenkomst heeft gedwaald, wat de vrouw betwist. De man heeft vanaf december 2017 maandelijks € 400,- aan de vrouw betaald, maar stopte hiermee in december 2019. Hij heeft de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling, wat de vrouw niet accepteert. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de man inderdaad gedwaald is bij het aangaan van de overeenkomst. Het hof concludeert dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de man niet gedwaald heeft en dat zijn beroep op dwaling slaagt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, wat betekent dat de man niet verplicht is om de alimentatie te betalen zoals in de overeenkomst was vastgelegd. De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw haar vorderingen niet kan doorzetten en dat de man zijn eerdere betalingen niet hoeft te hervatten.