Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1] B.V.,
[geïntimeerde 2] B.V.,
[geïntimeerde 3] B.V.,
1.Waar gaat het in deze procedure om
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten en procesverloop
wordenverstuurd’, dus niet facturen die al
zijnverstuurd, en ook uit het openingsbod van [geïntimeerden] – ‘€ l.000.000,- (exclusief reeds gefactureerde vergoedingen)’ – volgt dat het de bedoeling van partijen was de factuur van € 250.000 buiten de afrekening van € 1.2 miljoen te houden, aldus [appellante] .
4.Beoordeling
wordenverstuurd in mindering strekken op het door [geïntimeerden] te betalen bedrag van € 1,2 miljoen. De vaststellingsovereenkomst bestrijkt dus niet
de reeds verstuurdefactuur van 28 december 2018. [geïntimeerden] brengen de betaling van die factuur daarom ten onrechte in mindering op het bedrag van € 1,2 miljoen dat zij volgens de vaststellingsovereenkomst aan [appellante] dienen te betalen.
moetendoen teneinde te voorkomen dat [geïntimeerden] de vaststellingsovereenkomst aangingen in de veronderstelling (art. 3:35 BW) dat zij door betaling van de in die overeenkomst vastgelegde slotbetaling volledig jegens [appellante] gekweten zouden zijn – zoals in art. 4.1 van de vaststellingsovereenkomst wordt bepaald.
enterprise valuevan [bedrijf 1] van € 41.317.333 (dus € 826.346,66), ook niet overeenstemt met de optelsom van het factuurbedrag van € 250.000 en de in het overzicht van [appellante] vermelde fee van € 629.371 (tezamen immers € 879.371).