ECLI:NL:GHAMS:2023:1291

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
200.323.643/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren wegens vermeende partijdigheid door nevenfuncties

In deze zaak heeft verzoeker op 2 maart 2023 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren A.M.J.G. van Amsterdam, M.J. Leijdekker en J.P.R. van den Berg, in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Verzoeker stelt dat de raadsheren partijdig zijn vanwege hun nevenfuncties, waaronder functies bij de rechtbank Noord-Holland en het Register Belastingadviseurs. De raadsheren hebben op 7 maart 2023 gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven dat de enkele aanwezigheid van nevenfuncties geen grond voor wraking vormt. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 17 april 2023, waarbij verzoeker niet ter zitting verscheen maar telefonisch zijn verzoek toelichtte. De wrakingskamer heeft de nevenfuncties van de raadsheren beoordeeld en geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking is afgewezen, evenals het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer, omdat dit als evident misbruik van recht werd beschouwd. De beslissing is op 1 mei 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.323.643/01
zaaknummer hoofdzaak : 22/00242/243
beslissing van de wrakingskamer van 1 mei 2023
inzake het op 2 maart 2023 gedane verzoek namens
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna: verzoeker.

1.De gang van zaken tot nu toe

1.1
In de procedure tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst, bij het
gerechtshof Amsterdam geregistreerd onder voormeld zaaknummer, heeft verzoeker
op 2 maart 2023 een verzoek tot wraking gedaan. Het verzoek strekt tot wraking van
mrs. A.M.J.G. van Amsterdam, M.J. Leijdekker en J.P.R. van den Berg (hierna gezamenlijk te
noemen: de raadsheren).
1.2
De raadsheren hebben op 7 maart 2023 schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het
wrakingsverzoek en een gezamenlijke reactie op het verzoek gegeven. Ook hebben zij te kennen gegeven niet op de wrakingszitting te zullen verschijnen.
1.3.
Verzoeker heeft op 14 april 2023 aan het hof verzocht om digitaal deel te nemen aan de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft dit verzoek afgewezen, vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering aan de zijde van verzoeker.
1 .4 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 17 april 2023 plaats
gevonden. Verzoeker is niet ter zitting verschenen. Hij is tijdens de zitting in de gelegenheid gesteld zijn verzoek telefonisch toe te lichten.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 7 april 2022. Bij laatstgenoemde uitspraak is beslist op het door verzoeker ingestelde beroep tegen de uitspraken op bezwaar van 6 november 2020 (betreffende aan verzoeker opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor 2017 en 2018).
2.2
Verzoeker is bij aangetekende brief van 23 februari 2023 uitgenodigd voor de zitting
van 25 april 2023. Daarbij is hem de samenstelling van de kamer die de zaken
behandelt meegedeeld. Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker door een e-mailbericht van 2 maart 2023 het wrakingsverzoek ingediend, aangevuld door e-mailberichten van 3 en 8 maart 2023.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Verzoeker voert als gronden voor wraking aan dat aan de zijde van de drie raadsheren sprake is van partijdigheid vanwege nevenfuncties. Het gaat volgens hem om het volgende:
- A.M. van Amsterdam: nevenfunctie in tuchtcollege van de gezondheidszorg, welke colleges weigeren klachten over
elder maltreatmenten actieve euthanasie op familielid toe te kennen, alsook een nevenfunctie in de rechtbank Noord-Holland te Haarlem, dat is de rechtbank van de uitspraak waartegen beroep wordt ingesteld.
- M.J. Leijdekker, nevenfunctie bij het Register Belastingadviseurs en eveneens bij de rechtbank Noord-Holland te Haarlem.
- J.P.R. van den Berg, nevenfunctie bij het Register Belastingadviseurs en als docent bij Nyenrode; dit is een extreem rechtse educatieve instelling, die er economistische opvattingen op na kan houden (dit getuigt van politieke bias in het voordeel van de wederpartij).
Verzoeker heeft tevens aangevoerd dat op grond van nagenoeg voortdurend nare ervaring met de rechtspraak in Nederland verwacht kan worden dat deze raadsheren partijdig zullen blijken. In het bijzonder heeft het hof zich meermalen onbehoorlijk jegens verzoeker gedragen.
3.2
De reactie van de raadsheren van 7 maart 2023 is als volgt:
- A.M.J.G. van Amsterdam: de enkele omstandigheid dat sprake is van de nevenfunctie van
plaatsvervangend voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege Gezondheidszorg Amsterdam
(RTG), en van rechter bij de rechtbank Noord-Holland, is op zichzelf genomen geen grond
voor wraking. Indien en voor zover door het RTG op enig moment een uitspraak is gedaan
(waarbij deze raadsheer in de zetel zat) waar verzoeker het niet mee eens, is evenmin grond voor wraking.
- M.J. Leijdekker: de enkele omstandigheid dat sprake is van een nevenfunctie bij het Register
Belastingadviseurs, en van rechter bij de rechtbank Noord-Holland, is op zichzelf genomen
geen grond voor wraking.
- J.P.R. van den Berg: de enkele omstandigheid dat sprake is van een nevenfunctie bij het Register Belastingadviseurs, en bij Universiteit Nijenrode, is op zichzelf genomen geen grond voor wraking.
Voorts hebben de raadsheren zich op het standpunt gesteld dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien wat precies de grond is voor de wrakingsverzoeken. In ieder geval levert het door verzoeker gestelde geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat deze raadsheren jegens een partij vooringenomenheid koesteren, althans dat de
bij verzoeker dienaangaande (blijkbaar) bestaande vrees gerechtvaardigd is. De raadsheren stellen zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

4.Het oordeel van de wrakingskamer

4.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep in belastingzaken.
4.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
Het verzoek jegens de raadsheren
4.3
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de nevenfuncties van de gewraakte raadsheren, zoals gepubliceerd op de website van de Rechtspraak. Voor zover de stelling van verzoeker zo moet worden begrepen dat mr. Van Amsterdam en mr. Leijdekker een nevenfunctie vervullen bij de rechtbank Noord-Holland berust die stelling op een verkeerde lezing van de in het register ‘Beroepsgegevens en nevenfuncties van rechters’ vermelde gegevens. Daar staat vermeld dat de beide raadsheren sinds 1 oktober 2015 rechter- plaatsvervanger zijn in de rechtbank Noord-Nederland. Voor zover de stelling van verzoeker zo moet worden begrepen dat een vrees voor partijdigheid van de beide raadsheren bestaat omdat zij in het verleden rechter in de rechtbank Haarlem (thans rechtbank Noord-Holland) zijn geweest kan die enkele omstandigheid niet gelden als een uitzonderlijke omstandigheid als hiervoor onder 4.2 bedoeld.
Met betrekking tot de nevenbetrekking van mr. Van Amsterdam als plaatsvervangend voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg, de nevenbetrekking van mr. Leijdekker als lid van het examencollege van het Register belastingadviseurs, en de nevenbetrekkingen van mr. J.P.R. van den Berg als plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Beroep van het Register Belastingadviseurs en als docent aan de Universiteit Nyenrode overweegt de wrakingskamer als volgt. Zoals hiervoor overwogen dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dat de raadsheren genoemde nevenbetrekkingen, die zien op tuchtrechtspraak en onderwijs, vervullen is op zichzelf onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat zij bij behandeling van de hoger beroepszaak jegens verzoeker een vooringenomenheid (zullen) koesteren, of dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft verder geen concrete, op de raadsheren toegesneden feiten of omstandigheden gesteld die maken dat gesproken kan worden van uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor onder 4.2 bedoeld. De – verder niet onderbouwde – aannames van verzoeker bieden geen grond om partijdigheid van de betrokken raadsheren op te baseren.
4.4
Hetgeen overigens nog door verzoeker is aangevoerd kan evenmin leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek, omdat deze bezwaren zich onvoldoende concreet tegen een van de gewraakte raadsheren richten. Daarnaast heeft verzoeker in zijn wrakingsverzoek nog een aantal bezwaren tegen de Belastingdienst en de personele samenstelling daarvan gericht. Die bezwaren gaan het bereik van deze wrakingsprocedure te buiten, en worden dan ook buiten bespreking gelaten.
Het verzoek jegens de leden van de wrakingskamer
4.5
Verzoeker heeft op 14 april 2023 een e-mail naar de wrakingskamer gestuurd met – onder meer – de volgende tekst:

Van rechters van wrakingskamer kunnen evenzeer Vd Voet en Vd Beek gewraakt worden--vanwege voorgaande ervaring in rechtbanken, rechtbank Amsterdam, rechtbank Noord-Holland, zijn deze rechters mogelijk niet genegen om om deze reden andere rechters van hof Amsterdam te wraken.”
Bij gelegenheid van de zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker nog verklaard dat mr. Van der Voet en mr. Van de Beek kennelijk geen andere ervaring hebben dan bij – respectievelijk – de rechtbank Noord-Holland en de rechtbank Amsterdam. Hadden zij die andere ervaring wel, dan zou dat een onafhankelijke en onpartijdige behandeling van zijn zaak zeer ten goede zijn gekomen, aldus verzoeker.
Voor zover verzoeker hiermee heeft bedoeld een wrakingsverzoek in te dienen tegen genoemde leden van de wrakingskamer, laat de wrakingskamer dat verzoek buiten behandeling. Als sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de raadsheren in de hoofdzaak en vervolgens leden van de wrakingskamer worden gewraakt, kan de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht het verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling laten. Dat is hier aan de orde. Dat mr. Van der Voet (wrakingskamer: tot 30 september 2015) rechter-plaatsvervanger was in de rechtbank Noord-Holland en mr. Van de Beek (wrakingskamer: tot 22 maart 2002) rechter was in de rechtbank Amsterdam en dat zij daarom mogelijk niet genegen zullen zijn een jegens andere raadsheren in het hof gedaan verzoek tot wraking toe te wijzen is – nu het tot de taak van het hof hoort om te oordelen over zaken waarover reeds een rechtbank heeft geoordeeld en het verzoek verder geen enkel feit en geen enkele omstandigheid vermeldt waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de desbetreffende raadsheren schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat – zo ongerijmd dat gesproken kan worden van een verzoek dat “immediately appear(s) to be manifestly devoid of merit” (vgl. EHRM 23 april 1996, 16839/90).

5.De beslissing

Het hof:
- stelt het verzoek tot wraking, zoals gedaan ten aanzien van de leden van de wrakingskamer mr. Van der Voet en mr. Van de Beek buiten behandeling;
- wijst het verzoek tot wraking van de mrs. A.M.J.G. van Amsterdam, M.J. Leijdekker en J.P.R. van den Berg af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.L.M. van der Voet, A.N. van de Beek en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten in tegenwoordigheid van mr. P. Stubbe als griffier, en is door de oudste raadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2023.