ECLI:NL:GHAMS:2023:1265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
23-000390-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door een minderjarige in Beverwijk met getuigenverklaringen als bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2005, was beschuldigd van openlijke geweldpleging op 13 maart 2022 in Beverwijk. De tenlastelegging betrof het slaan van de aangever, dhr. [aangever01], in de tuin van zijn woning tijdens een verjaardagsfeest. De verdachte ontkende aanwezig te zijn geweest, maar het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen van [getuige01] en [getuige02], die de verdachte herkenden, betrouwbaar waren. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging, maar het hof sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De straf die werd opgelegd bestond uit een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 225,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, dhr. [aangever01]. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als first offender werd beschouwd, en de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000390-23
datum uitspraak: 30 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 1 februari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-115141-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2005,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2022 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, in de tuin van de woning: [adres02] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten dhr. [aangever01] door die [aangever01] - (met de vuist) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of - te duwen waarna [aangever01] viel;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverweging

Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan overtuiging. De verdachte ontkent betrokkenheid bij de openlijke geweldpleging en verklaart niet aanwezig te zijn geweest in de tuin van de aangever.
Het hof stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op zaterdagavond 12 maart 2022 hield de zoon van aangever [aangever01] zijn verjaardagsfeest in de woning op de [adres02] in Beverwijk. Rond 20:00 uur kwam er een groepje jongens langs dat niet uitgenodigd was, maar wel naar binnen wilde. Deze jongens bleken te zijn [verdachte01] (de verdachte), [medeverdachte01] en [medeverdachte02] . Aangever heeft deze jongens weggestuurd. Op 13 maart 2022, rond 00:50 uur stonden de jongens die eerder op de avond waren weggestuurd in de tuin. Opnieuw is hen verzocht weg te gaan. De jongens verklaarden dat zij dat niet zouden doen, maar juist naar binnen wilden. Naar aanleiding hiervan is een woordenwisseling ontstaan tussen aangever en het groepje jongens dat uitmondde in een fysieke confrontatie. De verdachte heeft aangever een vuistslag op de linkerkant van zijn gezicht gegeven. Ook [medeverdachte02] heeft aangever een klap gegeven. Uit de letselverklaring blijkt dat aangever als gevolg van het geweld meerdere schaafwonden en een hematoom heeft opgelopen.
De getuigen [getuige01] en [getuige02] hebben gezien dat de verdachte op de bewuste avond aangever een klap in het gezicht heeft gegeven. Zij hebben verklaard de verdachte te kennen. [getuige01] heeft verklaard dat hij samen met hem in hetzelfde voetbalteam heeft gevoetbald. Ook [getuige02] heeft verklaard dat hij de verdachte kent van voetbal. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door deze getuigen.
Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte samen met een ander openlijk geweld tegen aangever heeft gepleegd. De stellige ontkenning van de verdachte dat hij aanwezig was bij de openlijke geweldpleging brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 maart 2022 te Beverwijk openlijk, te weten in de tuin van de woning [adres02] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever01] , door die [aangever01] met de vuist in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2022048323-2 van 13 maart 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant01] , doorgenummerde pagina’s 4 tot en met 6.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 maart 2022 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangever:
Op zaterdagavond 12 maart 2022 vierde mijn zoon zijn verjaardag in mijn woning op de [adres02] te Beverwijk. Omstreeks 20:00 uur liepen er drie jongens langs mijn woning. Deze jongens waren genaamd [verdachte01] , [medeverdachte01] en [medeverdachte02] . Wij hebben deze jongens weggestuurd. Op zondag 13 maart 2022, omstreeks 00:50 uur, zag ik diezelfde jongens van eerder op de avond in de tuin van mijn woning staan. Zij wilden niet weggaan. Er ontstond een woordenwisseling tussen mij en de jongens die uitmondde in een schermutseling. Ik zag dat [verdachte01] zijn rechterhand tot een vuist balde, naar achteren bewoog en toen snel naar voren tegen mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat hij met die vuist met kracht de linkerkant van mijn gezicht raakte. Ik voelde pijnscheuten in mijn gezicht. Ik kreeg daarna van [medeverdachte02] een klap in mijn gezicht.
2.
Een letselverklaring van 14 maart 2022, opgemaakt door [naam01] , huisarts van aangever.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Hierbij verklaar ik dat [aangever01] mij op 14 maart 2022 consulteerde in verband met het volgende:
(…)
Lichamelijk onderzoek:
Aangezicht: lateraal en onder linkeroog hematoom van ongeveer 5x5 cm. Linkerkaak bij mandibulla iets zwelling. Meerdere schaafwonden li-gezicht. (…)
3.
Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1100-2022048323-10 van 4 april 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant02] , doorgenummerde pagina’s 34 tot en met 38.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 april 2022 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige01] :
(…)
[medeverdachte02] heeft bij mij op school gezeten en [verdachte01] heeft bij mij op voetbal gezeten in mijn team. Ze stormden de tuin in en begonnen in te slaan op de vader van [naam02] . Ik heb gezien dat [verdachte01] hem in zijn gezicht sloeg.
4.
Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1100-2022048323-11 van 4 april 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant02] , doorgenummerde pagina’s 39 tot en met 43.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 april 2022 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [getuige02] :
(…)
[verdachte01] is een buitenlander, getint, zwart haar. Ik weet dat hij lang heeft gevoetbald bij [club01] . Hij zit op de [opleiding01] .
[medeverdachte02] en [verdachte01] hebben allebei de vader van [naam02] geslagen.
Het hiervoor vermelde bewijsmiddel onder 2, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren in de vorm van een werkstraf te vervangen door twintig dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de op te leggen straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door de aangever in het gezicht te slaan. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer pijn en letsel ondervonden. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het geweld heeft bovendien plaatsgevonden in een tuin waar ten tijde van het incident een verjaardagsfeest gaande was en waar het voor de overige aanwezigen waarneembaar was. Dergelijk geweld brengt gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij slachtoffers in het bijzonder, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op het over de verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 22 november 2022, alsmede op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken, onder meer verwoord door [naam03] , zittingsvertegenwoordiger van de Raad. Daaruit is naar voren gekomen dat er geen grote zorgen zijn op de verschillende leefgebieden en dat de kans op herhaling gering is nu de verdachte een zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding heeft. Ook ziet de Raad een beschermende factor met betrekking tot herhaling in de hechte band die [verdachte01] met zijn moeder heeft, hetgeen moeder heeft bevestigd ter terechtzitting. De Raad ziet in de huidige situatie onvoldoende aanleiding voor verplichte begeleiding van de jeugdreclassering. De verdachte is bovendien een first offender. De Raad heeft daarom geadviseerd een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 april 2023 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof heeft daarom gekeken naar de straf die bij openlijke geweldpleging tegen personen pleegt te worden opgelegd bij zogenaamde ‘first offenders’ in jeugdzaken, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor openlijke geweldpleging tegen personen een werkstraf van 40 uren genoemd. Het hof ziet, mede gelet op het advies van de Raad, geen aanleiding daarvan af te wijken en zal, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [aangever01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.169,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 225,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot immateriële schade.
De raadsman heeft het hof verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen en daarmee sprake is van een in de wet (art. 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek) aangewezen geval waarin op vergoeding van immateriële schade aanspraak kan worden gemaakt. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof concludeert dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 225,00, aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [aangever01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 maart 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. P.A.M. Mevis, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 mei 2023.
mr. P.A.M. Mevis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.