Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grieven I tot en met IVheeft [appellante] de juistheid en/of volledigheid van deze feiten betwist. Voor zover van belang zal het hof met deze grieven hierna rekening houden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
“(…)SituatieOP 8 april heb jij een afspraak gehad met [naam 1] teammanager om afspraken te maken om de re-integratie verder te zetten intramuraal. Dit op advies van de bedrijfsarts en in goed overleg.
3.Beoordeling
grieven V t/m VIIIbestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [appellante] . Volgens [appellante] waren de adviezen van de bedrijfsarts niet altijd duidelijk en werd niet (steeds) duidelijk vermeld wat de beperkingen van [appellante] precies waren waar Cordaan rekening mee moest houden. [appellante] stelt dat de eerste waarschuwing in januari 2021 ten onrechte is gegeven, omdat zij op 26 en 28 januari 2021 niet zomaar zonder bericht niet op haar werk is verschenen. Zij had met Cordaan afgesproken dat zij die week alleen zou komen voor zover [appellante] was hersteld van haar buikgriep en dat was niet het geval. Cordaan heeft bovendien niet aangetoond dat er heldere werkafspraken zijn gemaakt. Ook meent [appellante] dat Cordaan te snel heeft geconcludeerd dat sprake is van verwijtbaar handelen, “aangezien het vooralsnog gaat om twee dagen tijdens ziekte, met een bevestiging van afspraken op de dag dat er al gewerkt moet worden.” [appellante] betwist ook dat zij na het deskundigenoordeel elk contact uit de weg ging. Zij had veel klachten en had om een nieuwe afspraak bij de bedrijfsarts verzocht. Van ernstig verwijtbaar handelen door [appellante] is geen sprake. Daarnaast heeft [appellante] zich (ter zitting) op het standpunt gesteld dat de onder a en b van artikel 7:671b lid 5 BW genoemde criteria cumulatieve vereisten inhouden. Volgens [appellante] is aan beide vereisten niet voldaan. Ten eerste is het deskundigenoordeel van 17 augustus 2021 geen verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW. Ten tweede heeft [appellante] de brief van 20 mei 2021 met de aankondiging van de loonstop nooit ontvangen. Ook om deze reden is van een redelijke grond tot ontbinding vanwege verwijtbaar handelen geen sprake, aldus [appellante] .
In het vijfde lid wordt als eis gesteld dat de werkgever de werknemer eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van de verplichtingen, bedoeld in artikel 7:660a BW, of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt, alsmede dat de werkgever in een dergelijk geval dient te beschikken over een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW. Deze laatste eis wordt ook gesteld in het vierde lid. De deskundigenverklaring dient wel van een naar het oordeel van de geconsulteerde rechter voldoende recente datum te zijn.”
Ten slotte wordt voorgesteld aan artikel 7:671b, vijfde lid, onderdeel b, toe te voegen dat het overleggen van een deskundigenoordeel niet van de werkgever wordt verlangd, als dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als het niet mogelijk is om snel een dergelijke verklaring te verkrijgen doordat de werknemer zich onbereikbaar houdt en aldus daaraan geen medewerking verleent. Dit zal mede in het licht van de omstandigheden van het geval moeten worden afgewogen. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 7:629a, tweede lid.”
grief IXbetoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [appellante] .