ECLI:NL:GHAMS:2023:1214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
200.296.231/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot nietigverklaring van levenstestament wegens wilsonbekwaamheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nietigheid van een levenstestament. De eiser, [eiser], heeft verzocht om de nietigverklaring van het levenstestament dat op 5 juli 2018 door haar moeder is ondertekend, omdat zij ten tijde van de ondertekening wilsonbekwaam zou zijn geweest. De rechtbank Noord-Holland had eerder, op 28 april 2021, de vordering van [eiser] afgewezen. In hoger beroep heeft [eiser] aangevoerd dat haar moeder op het moment van ondertekening niet in staat was om de gevolgen van haar handelingen te overzien, en dat de notaris onvoldoende heeft gelet op de wilsbekwaamheid van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat er bij de moeder medio 2018 sprake was van cognitieve stoornissen en een gevorderd dementiebeeld, maar dat dementie niet automatisch betekent dat iemand wilsonbekwaam is. Het hof heeft geoordeeld dat [eiser] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de moeder op het moment van ondertekening wilsonbekwaam was. De grieven van [eiser] zijn verworpen en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.296.231/01
zaak- rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/306518 / HA ZA 20-545
arrest van de meervoudige familiekamer van 30 mei 2023
inzake
[eiser] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
appellante,
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
geïntimeerde,
niet verschenen,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
geïntimeerde,
advocaat mr. L. de Groot te Leusden,

3.[gedaagde sub 3] ,

wonende te [plaats C] , gemeente [gemeente 3] ,
geïntimeerde,
advocaat mr. M.A. Stammes te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna ‘ [eiser] ’ genoemd. Geïntimeerden worden hierna respectievelijk ‘de moeder’, ‘ [gedaagde sub 2] ’ en ‘ [gedaagde sub 3] ’ genoemd.
[eiser] is bij dagvaardingen van 16 juni 2021 (de moeder) en 17 juni 2021 ( [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] ) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 28 april 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [eiser] als eiseres en de moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als gedaagden.
De moeder is in het geding in hoger beroep niet verschenen. Aan haar is verstek verleend.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 3] , met producties;
- memorie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 2] , met producties;
- akte aanvullende producties van de zijde van [eiser] ;
- akte aanvullende producties van de zijde van [gedaagde sub 3] .
De mondelinge behandeling heeft op 30 november 2022 plaatsgevonden. [eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn verschenen met hun advocaten. Ieder van de advocaten heeft pleitnotities overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[eiser] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog, al dan niet na het gelasten van een deskundigenonderzoek, zal bepalen dat het door de moeder op 5 juli 2018 getekende levenstestament nietig is, althans dit levenstestament zal vernietigen, met beslissing over de proceskosten.
[gedaagde sub 3] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, althans tot niet-ontvankelijkheid verklaren van [eiser] in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep (het salaris van de advocaat daaronder begrepen), alsmede in de mogelijke nakosten.
[gedaagde sub 2] heeft geconcludeerd dat het hof [eiser] niet-ontvankelijk dient te verklaren, althans het beroep dient te verwerpen en zo nodig onder verbetering of aanvulling van gronden, het bestreden vonnis dient te bevestigen en de vorderingen van [eiser] dient af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
[eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.13. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn kinderen van de moeder en wijlen de heer [de vader] (hierna: de vader).
2.3
Mevrouw mr. A. Leenstra, kandidaat-notaris (hierna: Leenstra), heeft op 26 februari 2018 met de vader en de moeder een bespreking gehad over (het laten opstellen van) levenstestamenten en vervolgens ontwerpen daarvoor aan de ouders toegestuurd.
2.4
Op 5 juli 2018 heeft de moeder een levenstestament in het bijzijn van Leenstra getekend. Zij heeft daarin [gedaagde sub 3] als algemeen gevolmachtigde aangewezen met de mogelijkheid een ondervolmacht te geven aan [gedaagde sub 2] en/of [eiser] . Voor geneeskundige aangelegenheden zijn [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 2] en [eiser] tezamen gevolmachtigd. [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 2] en [eiser] zijn (op grond van hetgeen is opgenomen onder V) ieder zelfstandig bevoegd, maar dienen wel met elkaar te overleggen. In het levenstestament is opgenomen dat deze volmacht erop is gericht geen bewind, mentorschap of curatele aan te hoeven vragen. Indien dat wel noodzakelijk mocht blijken te zijn, heeft de moeder de uitdrukkelijke voorkeur uitgesproken om [gedaagde sub 3] als bewindvoerder te benoemen. Indien een mentor dient te worden benoemd, dienen [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 2] en [eiser] als mentor te worden benoemd. De moeder heeft de uitdrukkelijke voorkeur uitgesproken om, indien een curator moet worden benoemd, [gedaagde sub 3] als curator te benoemen.
2.5
Op 31 juli 2018 heeft H. Hemmink (hierna: Hemmink), specialist ouderengeneeskunde van Geriant, aan de huisarts van de moeder, de heer A. Slachter, een brief gestuurd waarin als diagnose is opgenomen
‘cognitieve stoornissen, matig gevorderd, op basis van Alzheimer dementie’.
2.6
De vader is [in] 2018 overleden.
2.7
Op 10 oktober 2018 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) een indicatiebesluit genomen, waarbij aan de moeder de indicatie
‘beschermd wonen met intensieve dementiezorg’is toegekend.
2.8
In het kader van de uitvoering van het testament van de vader heeft drs. [X] (hierna: [X] ) op 12 februari 2019 een gesprek met de moeder gehad teneinde te onderzoeken of de moeder nog wilsbekwaam was. In een medische verklaring gedateerd 13 februari 2019 heeft [X] opgenomen dat hij ervan overtuigd is dat de moeder niet meer in staat is haar wensen naar behoren te bepalen en de reikwijdte van haar beslissingen te overzien, ook niet ten aanzien van het opstellen van een notariële volmacht of levenstestament. Bij het ter sprake brengen van het eventueel wijzigen van een notariële volmacht, is de moeder volgens [X] onwetend en niet in staat adequaat van gedachten te wisselen.
2.9
In een schriftelijke verklaring van 6 september 2019 verklaart [X] - kort weergegeven - nogmaals dat hij ervan overtuigd is dat de moeder in februari 2019 niet meer in staat was haar wensen naar behoren te bepalen en de reikwijdte van haar beslissingen te overzien, ook niet ten aanzien van het opstellen van een notariële volmacht of levenstestament. [X] schrijft voorts dat hij de moeder destijds (hof begrijpt: juni 2018) niet wilsbekwaam achtte, met het oog op de reikwijdte en mogelijke gevolgen van de notariële volmacht.
2.1
Op 2 december 2019 heeft de heer K.M. Kamperman (hierna: Kamperman), specialist ouderengeneeskunde, kaderarts psychogeriatrie en sociaal geriater aan [gedaagde sub 3] een e-mail gestuurd in antwoord op zijn vraag of een arts vijftien maanden terug kan gaan in de tijd om de moeder wilsonbekwaam te bevinden. In deze e-mail heeft Kamperman, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“(…) Dementie betekent niet totaal wilsonbekwaam en je kunt niet met terugwerkende kracht iets over hersenfuncties beweren (…). Er heeft geen wilsbekwaamheidsonderzoek plaatsgevonden rond het tijdstip van het opstellen en wijzigen van het testament. Dus daarvoor is het nu te laat. Een medische verklaring moet heel gericht worden opgesteld. Op 30-07-2018 heeft een dementie onderzoek plaatsgevonden, geen wilsbekwaamheidsonderzoek. (…)”
2.11
In een brief, gedateerd 24 januari 2020, heeft [X] onder andere gereageerd op de e-mail van Kamperman van 2 december 2019.
2.12
Bij beschikking van 18 februari 2020 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar ) (hierna: de kantonrechter) het verzoek van [eiser] om een onafhankelijke bewindvoerder voor de moeder te benoemen, afgewezen. De kantonrechter heeft [gedaagde sub 3] tot mentor benoemd.
2.13
[eiser] is van genoemde beschikking van de kantonrechter in hoger beroep gekomen. Dit hof heeft ter zitting van 7 december 2020 de behandeling van die zaak pro forma aangehouden tot (uiterlijk) 1 september 2021, in afwachting van de uitspraak van de rechtbank in deze procedure. Na de bestreden beschikking van 28 april 2021 heeft het hof bij beschikking van 26 oktober 2021 de onder 2.12 genoemde beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.
2.14
Op 4 juli 2020 heeft prof. dr. [Y] (hierna: [Y] ), neuroloog, in een schriftelijke verklaring met betrekking tot de moeder geconcludeerd: “
(…) Al met al, kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat betrokkene op 5-7-2018 niet in staat was te overzien en in te zien wat het levenstestament zou inhouden, op basis van de reeds aanwezige forse cognitieve stoornissen en gebrek aan ziekte-inzicht, in combinatie met de afhankelijke positie richting haar partner en zoon.”

3.Beoordeling

Akte aanvullende producties
3.1
De advocaat van [eiser] heeft bij e-mailbericht van 23 november 2022 bezwaar gemaakt tegen overlegging van de aanvullende producties bij akte van de advocaat van [gedaagde sub 3] , die op 21 november 2022 bij het hof is binnengekomen, omdat deze producties buiten de termijn zijn ingediend. Bij de mondelinge behandeling ter zitting heeft de advocaat van [eiser] laten weten dat het bezwaar niet ziet op productie 9, te weten de beslissing van de Kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam van 26 oktober 2021, omdat dit een openbaar stuk betreft.
Het hof heeft daarop, na schorsing, ter zitting beslist dat op genoemde stukken (producties 6 tot en met 8) geen acht wordt geslagen, omdat deze zonder noodzaak na de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof en [eiser] en haar advocaat onvoldoende gelegenheid hebben gehad hiervan deugdelijk kennis te nemen en hierop te reageren. Op productie 9 zal, nu daartegen geen bezwaar is gemaakt, wel acht worden geslagen.
Vordering eerste aanleg en beslissing rechtbank
3.2
[eiser] heeft in eerste aanleg gevorderd te verklaren voor recht dat het door de moeder op 5 juli 2018 ondertekende levenstestament nietig is, althans gevorderd dit levenstestament te vernietigen. Aan haar vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat de moeder op het moment van ondertekening van het levenstestament wilsonbekwaam was, omdat bij haar, kort samengevat, op dat moment al sprake was van dementie. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [eiser] zich met name beroepen op verklaringen van [X] en [Y] van respectievelijk 6 september 2019 en 4 juli 2020, die hiervoor zijn weergegeven onder respectievelijk 2.9 en 2.14.
3.3
In het bestreden vonnis van 28 april 2021 heeft de rechtbank de vordering van [eiser] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [eiser] met drie grieven op.
3.4.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben gemotiveerd verweer gevoerd
Ontvankelijkheid
3.5
[gedaagde sub 3] heeft als meest verstrekkende betoog aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen, omdat partijen - kort gezegd - in de hoger beroepsprocedure met betrekking tot het bewind en mentorschap ter zitting van 7 december 2020 hebben afgesproken dat zij zouden uitgaan van de juistheid van de beslissing van de rechterbank met betrekking tot het levenstestament. [eiser] is, tegen deze afspraak in, toch in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank van 28 april 2021 (het bestreden vonnis), hetgeen heeft geleid tot de onderhavige procedure. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bij beschikking van 26 oktober 2021 bekrachtigd. Nu [eiser] van deze beslissing geen cassatie heeft ingesteld, is komen vast te staan dat [gedaagde sub 3] mentor van de moeder is (en blijft). [eiser] heeft mede daarom geen belang bij de onderhavige procedure, aldus [gedaagde sub 3] . Ook [gedaagde sub 2] heeft het belang van [eiser] bij de onderhavige hoger beroepsprocedure aan de orde gesteld. Zij heeft in dat kader, net als [gedaagde sub 3] , betoogd dat door de bekrachtiging van de beschikking van de kantonrechter met betrekking tot het mentorschap, [gedaagde sub 3] mentor van de moeder blijft. De onderhavige procedure kan daarin in beginsel geen verandering brengen, zodat [eiser] thans geen belang heeft bij haar vorderingen, aldus [gedaagde sub 2] .
Het hof overweegt dat uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep van 7 december 2020 in de zaak betreffende het bewind en mentorschap volgt dat partijen destijds hebben afgesproken om de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de (mogelijke) nietigheid van het levenstestament tot uitgangspunt te nemen. Daaruit volgt echter niet dat partijen zouden hebben afgesproken dat zij van die beslissing geen hoger beroep zouden instellen. Voor zover [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] hebben aangevoerd dat [eiser] geen belang meer heeft bij haar vordering, omdat door de bekrachtiging van de beschikking van de kantonrechter is komen vast te staan dat [gedaagde sub 3] mentor is van de moeder, overweegt het hof dat het de klachten van [eiser] in hoger beroep aldus begrijpt, dat zij van mening is dat moeder wilsonbekwaam was ten tijde van het ondertekenen van het levenstestament, reden waarom dit volgens haar moet worden vernietigd. Het hof zal dit in het navolgende beoordelen. Het hof volgt [gedaagde sub 3] in zoverre dan ook niet in zijn betoog.
Bespreking grieven
3.6
De grieven van [eiser] komen in de kern erop neer dat de moeder op het moment van ondertekening van het levenstestament wilsonbekwaam was, omdat zij toen leed aan een geestelijke stoornis, die een redelijke waardering van de bij het levenstestament betrokken belangen belette en omdat de wilsverklaring onder invloed van de geestelijke stoornis is voldaan. Om die reden is het levenstestament nietig dan wel dient het te worden vernietigd. Het hof zal de grieven, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken. Alvorens daartoe over te gaan, wijst het hof op het volgende. Voor zover [eiser] in haar eerste grief aanvoert dat de rechtbank ten onrechte terughoudendheid heeft betracht bij haar oordeel over de wils(on)bekwaamheid van de moeder op 5 juli 2018 en de nietigheid / vernietigbaarheid van het levenstestament en dus - zo begrijpt het hof de stelling van [eiser] - met terughoudendheid heeft getoetst aan de vereisten van artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (BW), heeft [eiser] bij deze grief geen zelfstandig belang. Met haar tweede en derde grief legt zij de kwestie met betrekking tot de wils(on)bekwaamheid van de moeder ten tijde van ondertekening van het levenstestament immers in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal dan ook zelfstandig toetsen of is voldaan aan de vereisten van artikel 3:34 BW.
3.7
Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [eiser] onder andere naar de door haar in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde en onder de feiten weergegeven verklaringen van [X] en [Y] , alsmede naar een verslag van Geriant van 31 juli 2018, de brief van Geriant aan de huisarts van de moeder en het indicatiebesluit van CIZ van 10 oktober 2018. [eiser] stelt, samengevat, dat de moeder al vanaf 2017 dementerend is, waarbij haar geestelijke gezondheidssituatie in de loop van 2018 steeds slechter werd. Dit volgt onder andere uit de opmerkingen van de huisarts in het patiëntendossier van de vader, (een gedeelte van) het dossier van Evean (van eind januari 2018 tot medio september 2018) en het bericht van [gedaagde sub 3] van begin 2018 over de noodzaak om Geriant in te schakelen. [eiser] stelt dat zij door middel van genoemde verklaringen de wilsonbekwaamheid van de moeder op 5 juli 2018 heeft bewezen en dat zij tevens heeft bewezen dat de stoornis waaraan de moeder leed een redelijke waardering van de bij het levenstestament betrokken belangen belette. [eiser] betwist in dat kader dat een wilsbekwaamheidsonderzoek niet met terugwerkende kracht kan worden uitgevoerd en baseert zich daarbij (wederom) op wat [X] hieromtrent heeft verklaard. Volgens [X] is dit wel degelijk mogelijk indien objectieve medische informatie beschikbaar is die voldoende basis biedt voor een zekere mate van overtuiging, waarbij [X] de aan hem toegezonden stukken als zodanig beschouwt. [X] heeft daarbij niet beweerd dat bij de moeder sprake was van algehele wilsonbekwaamheid; zijn oordeel ziet zuiver op de wilsonbekwaamheid met betrekking tot het levenstestament. Ten aanzien van de wijze waarop het levenstestament tot stand is gekomen, stelt [eiser] dat de notaris alerter had moeten zijn op de wilsonbekwaamheid van de moeder en in haar beoordeling daarvan autonomer had moeten handelen. Ook had de notaris in een één op één gesprek met de moeder moeten nagaan of de moeder een en ander wel begreep, wat niet het geval was. Voorts zijn niet alle kinderen betrokken geweest bij de totstandkoming van het levenstestament en heeft [gedaagde sub 3] [eiser] ’s verzoek om in het levenstestament op te nemen dat een toezichthouder zou worden aangesteld, niet aan de notaris doorgegeven. Gelet op dit alles dient het bestreden vonnis te worden vernietigd en dienen de vorderingen van [eiser] (alsnog) te worden toegewezen, aldus [eiser] .
3.8
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] hebben hiertegen, ieder afzonderlijk, verweer gevoerd. Zij blijven, samengevat, bij hun standpunt dat de moeder ten tijde van de ondertekening van het levenstestament wilsbekwaam was en betwisten dat van de verklaringen van [X] en [Y] kan worden uitgegaan. Zij verwijzen hiertoe naar de verklaring van Kamperman.
[gedaagde sub 3] heeft in dit verband betoogd dat de ouders hem reeds op 28 februari 2018 een volmacht hebben verleend om hun bankzaken te regelen. Omdat de Rabobank wenste dat een en ander werd vastgelegd in een levenstestament hebben de ouders dit laten opstellen en op 5 juli 2018 ondertekend. Het levenstestament is in de kern niet meer dan een simpele, algemene volmacht. Zowel op 28 februari 2018 als op 5 juli 2018 was de moeder wilsbekwaam. Ook [eiser] was deze mening destijds toegedaan. Uit de beslissing van de Kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam van 26 oktober 2021 waarbij de tuchtklacht van [eiser] tegen notaris Leenstra ongegrond is verklaard, volgt ook dat [eiser] (en haar echtgenoot) de moeder op 7 januari 2019 (hof: voor het bezoek van [X] aan de moeder) nog wilsbekwaam vond(en). Uit de beslissing van de Kamer volgt verder dat de notaris voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de moeder (en de vader) bij het opmaken en passeren van de akte. Voorts volgt uit deze beslissing dat het door middel van een levenstestament geven van een algemene volmacht aan een kind, dat al een deel van de administratie verzorgde, en het verlenen van een gezamenlijke zorgvolmacht aan alle kinderen, wordt gezien als een eenvoudige, begrijpelijke en niet-ingrijpende beslissing. Gronden voor nietigheid, althans voor nietig verklaring van het levenstestament zijn dan ook niet aanwezig, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, aldus [gedaagde sub 3] .
3.9
[gedaagde sub 2] heeft betoogd dat op enig moment tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] anderzijds een verschil van inzicht is ontstaan over hoe de zorg voor de moeder moet worden vormgegeven. Het gesprek dat [X] op 12 februari 2019 met de moeder heeft gevoerd, was bedoeld om te beoordelen of de moeder op dat moment - en niet op 5 juli 2018 - wilsbekwaam was. Het aanvullende bericht van [X] van 6 september 2019, waarin hij verklaart dat de moeder ook op 5 juli 2018 wilsonbekwaam was, is gegeven in opdracht van [eiser] en niet in opdracht van de notaris, zoals [eiser] stelt. Daarbij is het, en helemaal in het onderhavige geval, niet mogelijk om met terugwerkende kracht te beoordelen of iemand destijds wilsbekwaam was. Met betrekking tot de verklaring van [Y] betoogt [gedaagde sub 2] dat hij geen enkel eigen onderzoek heeft gedaan naar de moeder en zich enkel heeft gebaseerd op de verklaringen van [X] en de stukken die hem namens [eiser] zijn toegestuurd. Er waren en zijn dan ook geen relevante objectieve medische stukken, waaruit blijkt dat de moeder op 5 juli 2018 wilsonbekwaam was. Het overlijden van de vader in september 2018 heeft grote invloed gehad op het welbevinden van de moeder. Ook de notaris was deze mening toegedaan. De notaris heeft destijds geen reden gezien om het levenstestament niet te passeren en uit de beslissing van de Kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam van 26 oktober 2021 volgt ook dat de notaris juist heeft gehandeld. Daarbij komt dat [eiser] zelf de moeder eind 2018/begin 2019 (kennelijk) wilsbekwaam achtte, nu zij haar in die periode onder andere de aanvraag voor een Persoonsgebonden budget (PGB) liet ondertekenen. Het bestreden vonnis moet gelet op dit alles worden bekrachtigd, aldus [gedaagde sub 2] .
Oordeel hof
3.1
Het hof overweegt als volgt. Het gaat in dit geding om de vraag of de moeder ten tijde van het tekenen van het levenstestament op 5 juli 2018 wilsonbekwaam was. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis vastgesteld dat uit diverse stukken in het dossier blijkt dat er bij de moeder medio 2018 sprake was van cognitieve stoornissen en een gevorderd dementiebeeld en dat voor de rechtbank op basis van die gegevens vaststaat dat de moeder ten tijde van het tekenen van het levenstestament op 5 juli 2018 leed aan dementie. Nu tegen dit oordeel van de rechtbank geen grief is gericht, zal ook het hof hiervan uitgaan. Daarbij heeft te gelden dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dementie niet is gelijk te stellen aan wilsonbekwaamheid ten opzichte van alle rechtshandelingen. Anders dan de rechtbank in rechtsoverweging 4.3.1 van het bestreden vonnis heeft overwogen, zijn ook [X] en [Y] deze mening toegedaan.
3.11
De vraag of de moeder ten tijde van het tekenen van het levenstestament wilsonbekwaam was, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van art. 3:34 lid 1 BW. Art. 3:34 lid 1 BW volgt op art. 3:33 BW, dat bepaalt dat een rechtshandeling een met de verklaring overeenstemmende wil vereist. Art. 3:34 lid 1 BW luidt als volgt:
“Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.”Uit de tweede zin van lid 2 van artikel 3:34 BW volgt dat het ontbreken van wil een eenzijdige rechtshandeling, die niet tot een of meer bepaalde personen was gericht - zoals uiterste wilsbeschikkingen -, nietig maakt.
3.12
[eiser] heeft haar stelling dat de moeder ten tijde van het ondertekenen van het levenstestament op 5 juli 2018 wilsonbekwaam was, zoals gezegd, ook in hoger beroep met name gebaseerd op de verklaringen van [X] en [Y] van respectievelijk 6 september 2019 en 4 juli 2020. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3.2 overwogen dat [X] en [Y] de moeder ten tijde van het tekenen van het levenstestament niet zelf hebben onderzocht, waarbij [Y] in het geheel geen eigen onderzoek heeft gedaan maar zich enkel heeft gebaseerd op de verklaringen van [X] en de stukken die aan hem zijn gezonden. [X] heeft op 12 februari 2019 met de moeder gesproken, ruim zeven maanden nadat de moeder het levenstestament had getekend. Dit gesprek was bedoeld om te beoordelen of de moeder op dat moment wilsbekwaam was en niet om een oordeel te geven over de wilsbekwaamheid van de moeder op 5 juli 2018, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft voorts in rechtsoverweging 4.3.4 opgesomd welke informatie [X] destijds aan zijn oordeel over de wilsonbekwaamheid van de moeder op 5 juli 2018 ten grondslag heeft gelegd.
3.13
Het hof stelt vast dat [eiser] in hoger beroep geen andere bevindingen van deskundigen heeft ingebracht dan bij de procedure in eerste aanleg. Zij beroept zich in hoger beroep derhalve op dezelfde stukken (te weten de informatie die [X] tot zijn beschikking had blijkens zijn verklaring van 6 september 2019) en heeft in dat kader geen relevante nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Uit de stukken waarop [eiser] zich beroept, kan worden afgeleid dat de moeder medio 2018 leed aan dementie. Daarover bestaat tussen partijen, zoals gezegd, ook geen discussie. Of dat ertoe heeft geleid dat de moeder daardoor ten tijde van het ondertekenen van het levenstestament in juli 2018 niet in staat was haar wil te verklaren, heeft [eiser] naar het oordeel van het hof ook in hoger beroep onvoldoende aangetoond. Daartoe is het navolgende van belang.
3.14
Alle [X] ter beschikking staande stukken, op het levenstestament na, zijn gedateerd na 5 juli 2018. Zoals gezegd, dient echter beoordeeld te worden of de moeder wilsonbekwaam was tot het opmaken van het levenstestament op 5 juli 2018. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat in beginsel niet met terugwerkende kracht kan worden beoordeeld of iemand wilsbekwaam is. Dit zou anders kunnen zijn wanneer sprake is van relevante objectieve medische informatie die op de voorliggende periode ziet, maar daarvan is geen sprake. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3.5 van het bestreden vonnis terecht overwogen dat bij de moeder geen neurologisch of neuropsychologisch onderzoek en geen aanvullend (medisch) onderzoek, zoals een MRI-scan heeft plaatsgevonden. Dit maakt dat - anders dan [eiser] betoogt - geen sprake is van relevante objectieve medische informatie op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de moeder destijds in juli 2018 wilsonbekwaam was. In genoemde stukken wordt ook niet als zodanig ingegaan op de wilsbekwaamheid van de moeder ten tijde van het ondertekenen van het levenstestament. Zo volgt, in tegenstelling tot wat [eiser] betoogt, uit de hiervoor onder 2.5 genoemde brief van 31 juli 2018 van Hemmink aan de huisarts van de moeder, waarin de diagnose is opgenomen
cognitieve stoornissen, matig gevorderd, op basis van Alzheimer dementieen de indicatie
beschermd wonen met intensieve dementiezorg, niet dat de moeder op 5 juli 2018 niet meer de gevolgen van het levenstestament kon hebben overzien. Deze brief maakt immers niet duidelijk welke invloed de bij de moeder gestelde diagnose had op haar wilsbekwaamheid inzake het opmaken van het levenstestament. [eiser] verwijst daarnaast ook naar de op 10 oktober 2018 afgegeven CIZ-indicatie als een bewijsstuk waaruit de wilsonbekwaamheid van de moeder op 5 juli 2018 zou blijken. In het indicatiebesluit van 10 oktober 2018 staat wat de zorgbehoefte van de moeder was op dat moment en welke zorg zij kon ontvangen (24-uurszorg). Daarin wordt echter niet ingegaan op de mogelijke invloed hiervan op de wilsbekwaamheid van de moeder ten tijde van het tekenen van het levenstestament. Het door [eiser] overgelegde stappenplan van CIZ met betrekking tot een aanvraag voor langdurige zorg ziet hierop ook niet en maakt dit oordeel dus in zoverre niet anders. Daarbij komt dat uit het indicatiebesluit van 10 oktober 2018 volgt dat de indicatie was aangevraagd op 19 september 2018, te weten zeer kort na het overlijden van de vader [in] 2018. Niet valt uit te sluiten dat het overlijden van de vader een negatief effect heeft gehad op de geestelijke gezondheid van de moeder op dat moment, zoals [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] ook hebben aangevoerd. Op basis hiervan kan dan ook niet met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat de moeder in juli 2018 wilsonbekwaam was.
3.15
Ten aanzien van de wijze waarop het levenstestament tot stand is gekomen en de stelling van [eiser] dat de notaris alerter had moeten zijn op de wilsonbekwaamheid van de moeder en in haar beoordeling daarvan autonomer had moeten handelen, overweegt het hof het volgende. In de beslissing van de Kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam van 26 oktober 2021 zijn de klachten van [eiser] ten aanzien van het handelen van de kandidaat-notaris ongegrond verklaard. Uit die beslissing volgt dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kandidaat-notaris zich niet met voldoende zorgvuldigheid zekerheid heeft verschaft over de wilsbekwaamheid van de moeder voor en op 5 juli 2018. Voor het toepassen van het Stappenplan was geen indicatie en de kandidaat-notaris heeft - kort samengevat - door middel van een gesprek met de ouders voldoende tijd genomen om zich een indruk te verschaffen over de wilsbekwaamheid van de ouders met betrekking tot de ondertekening van het levenstestament.
Overigens volgt uit de beslissing van de Kamer voor het notariaat ook dat het in het onderhavige geval ging om een eenvoudige, begrijpelijke en niet-ingrijpende beslissing die de moeder in het levenstestament wilde vastleggen: het geven van een algemene volmacht aan [gedaagde sub 3] , die al een deel van de administratie verzorgde, en het verlenen van een gezamenlijke zorgvolmacht aan de drie kinderen. Het hof overweegt dat dit oordeel aansluit bij de stelling van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] dat het levenstestament voortbouwde op de afspraken die in het verleden reeds waren gemaakt (te weten onder andere de volmacht die de ouders [gedaagde sub 3] op 28 februari 2018 hadden verleend ten aanzien van alle bankzaken). Dat de algehele volmacht voortbouwde op afspraken uit het verleden heeft de moeder overigens later ook verklaard in het kader van haar gesprek met [X] in februari 2019, alsmede in haar gesprek met de kantonrechter en haar gesprek met de voorzitter in het kader van de hoger beroepsprocedure met betrekking tot het bewind en mentorschap. [eiser] heeft haar stellingen op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd.
3.16
Gelet op het voorgaande acht het hof de conclusie van de rechtbank inzichtelijk en voldoende gemotiveerd onderbouwd en zal het deze conclusie daarom volgen, in die zin dat niet is komen vast te staan dat de cognitieve stoornissen van de moeder een redelijke waardering van de bij het levenstestament van 5 juli 2018 betrokken belangen hebben belet. Het hof ziet daarbij net als de rechtbank geen aanleiding om [eiser] toe te staan nader bewijs te leveren, nu zij onvoldoende heeft gesteld dat de door haar genoemde getuigen (naast [X] en [Y] ) zijn aan te merken als gespecialiseerde artsen / deskundigen die de eventuele wilsonbekwaamheid van de moeder destijds zouden moeten kunnen vaststellen. Het hof zal het door [eiser] gedane bewijsaanbod dan ook passeren.
3.17
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3.18
Het hof ziet in de familierelatie van partijen voldoende aanleiding voor compensatie van de proceskosten in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten in hoger beroep draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C. Schenkeveld, A.R. Sturhoofd en R.M. Troost en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.