Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[gedaagde sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
3.[gedaagde sub 3] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
‘cognitieve stoornissen, matig gevorderd, op basis van Alzheimer dementie’.
‘beschermd wonen met intensieve dementiezorg’is toegekend.
(…) Al met al, kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat betrokkene op 5-7-2018 niet in staat was te overzien en in te zien wat het levenstestament zou inhouden, op basis van de reeds aanwezige forse cognitieve stoornissen en gebrek aan ziekte-inzicht, in combinatie met de afhankelijke positie richting haar partner en zoon.”
3.Beoordeling
“Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.”Uit de tweede zin van lid 2 van artikel 3:34 BW volgt dat het ontbreken van wil een eenzijdige rechtshandeling, die niet tot een of meer bepaalde personen was gericht - zoals uiterste wilsbeschikkingen -, nietig maakt.
cognitieve stoornissen, matig gevorderd, op basis van Alzheimer dementieen de indicatie
beschermd wonen met intensieve dementiezorg, niet dat de moeder op 5 juli 2018 niet meer de gevolgen van het levenstestament kon hebben overzien. Deze brief maakt immers niet duidelijk welke invloed de bij de moeder gestelde diagnose had op haar wilsbekwaamheid inzake het opmaken van het levenstestament. [eiser] verwijst daarnaast ook naar de op 10 oktober 2018 afgegeven CIZ-indicatie als een bewijsstuk waaruit de wilsonbekwaamheid van de moeder op 5 juli 2018 zou blijken. In het indicatiebesluit van 10 oktober 2018 staat wat de zorgbehoefte van de moeder was op dat moment en welke zorg zij kon ontvangen (24-uurszorg). Daarin wordt echter niet ingegaan op de mogelijke invloed hiervan op de wilsbekwaamheid van de moeder ten tijde van het tekenen van het levenstestament. Het door [eiser] overgelegde stappenplan van CIZ met betrekking tot een aanvraag voor langdurige zorg ziet hierop ook niet en maakt dit oordeel dus in zoverre niet anders. Daarbij komt dat uit het indicatiebesluit van 10 oktober 2018 volgt dat de indicatie was aangevraagd op 19 september 2018, te weten zeer kort na het overlijden van de vader [in] 2018. Niet valt uit te sluiten dat het overlijden van de vader een negatief effect heeft gehad op de geestelijke gezondheid van de moeder op dat moment, zoals [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] ook hebben aangevoerd. Op basis hiervan kan dan ook niet met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat de moeder in juli 2018 wilsonbekwaam was.