ECLI:NL:GHAMS:2023:1212

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
200.319.417/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van zorgregeling en vaststelling van nieuwe zorg- en vakantieschema tussen ouders na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], na de scheiding van hun ouders. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld die hem beperkte in zijn omgang met de kinderen. De moeder, verzoekster in incidenteel hoger beroep, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar met het eenhoofdig gezag te belasten. Het hof heeft de procedure bij de rechtbank in acht genomen en de eerdere beschikking vernietigd voor zover deze een zorgregeling bevatte. Het hof heeft een nieuwe zorgregeling vastgesteld die de vader meer mogelijkheden biedt om tijd door te brengen met de kinderen, inclusief overnachtingen in het weekend. De ouders zijn verplicht om samen te werken aan de opvoeding en zorg voor de kinderen, waarbij de communicatie tussen hen verbeterd dient te worden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de zorgregeling van de vader te honoreren, gezien de betrokkenheid van beide ouders bij de kinderen. De moeder's verzoek om eenhoofdig gezag is afgewezen, omdat het hof van mening is dat gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen is. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders na een scheiding en de noodzaak van goede communicatie voor het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.319.417/01
Zaaknummer rechtbank: C15/324611 / FA RK 22-385
Beschikking van de meervoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Groot te Heerhugowaard,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y. Bruin te Heerhugowaard.
Als belanghebbenden zijn (verder) aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 20 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 22 november 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 20 januari 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 16 februari 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V. Regout.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) hebben van 2016 tot medio oktober 2021 een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2018, en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2021.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hierna gezamenlijk ook ‘de kinderen’ genoemd.
De vader heeft de kinderen erkend.
3.3
Bij kortgedingvonnis van 30 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank bepaald dat de moeder de woning aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna: de woning) per 1 maart 2023 dient te verlaten. Verder zijn de ouders op de mondelinge behandeling van dat kort geding overeengekomen dat zij een ID-kaart voor [minderjarige 1] zullen aanvragen die beheerd zal worden door de moeder. Ook zijn zij overeengekomen dat de vader de bijdrage aan de moeder in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: de kinderbijdrage) pas aan de moeder hoeft te betalen vanaf het moment dat zij de woning heeft verlaten.
3.4
De vader werkt als flexwerker bij Stichting Cordaan in de verstandelijke gehandicaptenzorg. De moeder werkt op maandag en dinsdag bij een restaurant.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen te beëindigen en haar met het eenhoofdig gezag te belasten, afgewezen. Het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen is toegewezen.
Daarnaast is op verzoek van de moeder een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen bij de vader verblijven:
- iedere maandag en dinsdag van 09:00 uur tot 19:00 uur, en
- iedere vrijdag van 09:00 uur tot 14:00 uur.
De kinderbijdrage die de vader aan de moeder dient te betalen is door de rechtbank vastgesteld op € 427,- per maand, met ingang van 25 februari 2022 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
In principaal hoger beroep
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de volgende zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen bij de vader verblijven:
- de ene week van vrijdag uit school ( [minderjarige 2] )/vrijdag vanaf 14:00 uur ( [minderjarige 1] ) tot zondag 14:00 uur, en
- de andere week van zondag 16:00 uur tot dinsdag 19:00 uur.
Tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij verzoekt een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij hem verblijven:
- de ene week van vrijdag 19:00 uur tot dinsdag 19:00 uur, en
- de andere week van zondag 16:00 uur tot dinsdag 19:00 uur.
Verder heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep laten weten dat de ouders hebben afgesproken dat mocht het hof de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling uitbreiden, deze uitbreiding pas per 1 juni 2023 zal ingaan.
De vader verzoekt verder de volgende vakantieregeling en verdeling van de feestdagen vast te stellen:
- de voorjaarsvakantie en de herfstvakantie verblijven de kinderen, naast de reguliere zorgregeling, twee extra dagen inclusief een overnachting bij de vader;
- de zomervakantie wordt bij helfte verdeeld, waarbij de kinderen in de oneven jaren de eerste helft bij de vader verblijven en in de even jaren de tweede helft. De vakanties starten vrijdag uit school;
- de mei- en kerstvakantie worden bij helfte verdeeld, waarbij de kinderen in de oneven jaren de eerste helft bij de vader verblijven en in de even jaren tweede helft. De vakanties starten vrijdag uit school;
- de paasdagen, de kerstdagen en pinksterdagen worden bij helfte verdeeld, waarbij de vader in de even jaren de eerste keuze heeft en de moeder in de oneven jaren de eerste keuze;
- Moederdag zijn de kinderen altijd bij de moeder;
- Vaderdag zijn de kinderen altijd bij de vader;
- Hemelvaartsdag zijn de kinderen in de even jaren bij vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- Koningsdag zijn de kinderen in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn verzoek ten aanzien van de zomervakantie gewijzigd, in die zin dat tot [minderjarige 2] naar de basisschool gaat, de kinderen maximaal één week achter elkaar in de zomervakantie bij hem verblijven. De kinderen verblijven dan in de zomervakantie om en om de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader.
Ook verzoekt de vader te bepalen dat hij met ingang van de datum dat de moeder de woning aan de [A-straat] te [plaats A] heeft verlaten, een kinderbijdrage van € 427,- per maand aan de moeder dient te voldoen. Verder verzoekt hij te bepalen dat de moeder de paspoorten van de kinderen aan hem dient af te geven, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat de moeder de afgifte weigert.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen wordt beëindigd en de moeder met het eenhoofdig gezag wordt belast. Voor het overige verzoekt zij de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De vader verzoekt het incidenteel appel van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn verzoek met betrekking tot de ingangsdatum van de kinderbijdrage ingetrokken, omdat de gemeente Zaanstreek akkoord is met de afspraak van de ouders dat de ingangsdatum van de kinderbijdrage zal zijn wanneer de moeder de woning heeft verlaten.
De ouders hebben ten aanzien van het beheer van de paspoorten van de kinderen ook een afspraak gemaakt. De vader heeft zijn verzoek met betrekking tot afgifte van de paspoorten daarom tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ingetrokken. Het hof hoeft over de hiervoor genoemde verzoeken dus geen beslissing meer te geven.
De standpunten van partijen
5.2
De vader stelt in principaal hoger beroep dat conform de huidige zorgregeling de kinderen alleen op doordeweekse dagen bij hem zijn. Hij kan daardoor niet in het weekend leuke activiteiten ondernemen met hen. Bovendien heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de omstandigheid dat [minderjarige 1] sinds september 2022 naar de basisschool gaat, waardoor de vader op de doordeweekse omgangsdagen niet een hele dag met haar kan doorbrengen. Ook wil de vader graag dat de kinderen bij hem blijven overnachten, zodat hij ruimte kan creëren om leuke dingen met de kinderen te doen.
In incidenteel hoger beroep voert de vader aan dat hij op een normale wijze met de moeder wil communiceren en dat hij zich hiervoor wil inzetten. De moeder weigert echter te communiceren met hem. De vader weet niet hoe hij de boosheid van de moeder kan wegnemen. Hij drinkt, in tegenstelling tot wat de moeder stelt, geen alcohol en rookt geen marihuana in het bijzijn van de kinderen, aldus de vader.
5.3
De moeder voert in principaal hoger beroep aan dat zij niet kan instemmen met een overnachting van de kinderen bij de vader. Zij stelt dat de vader regelmatig drinkt in het bijzijn van de kinderen en marihuana in huis rookt. Bovendien verloopt de huidige zorgregeling, zoals door de rechtbank vastgesteld, naar tevredenheid. Een wijziging van deze regeling is op dit moment nog te vroeg, omdat de problematiek tussen de ouders nog niet is opgelost. De communicatie tussen de ouders laat op dit moment te wensen over en daar hebben de kinderen last van. Bovendien is [minderjarige 2] , gelet op haar jonge leeftijd, nog afhankelijk van de moeder en het is daarom niet in haar belang om iedere week drie aaneengesloten dagen niet bij haar moeder te verblijven. Ook zou Altra de overdrachtsmomenten gaan begeleiden en elke vrijdag naar de moeder toe komen. Altra is echter slechts één keer langsgekomen.
Verder is het verzoek van de vader om een vakantie- en feestdagenregeling vast te stellen een nieuw verzoek in hoger beroep en daarom dient de vader op grond van artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet-ontvankelijk verklaard te worden in dit verzoek. Mocht hij wel ontvankelijk daarin zijn, dan voert de moeder aan dat de verzochte regeling te uitgebreid is.
In incidenteel hoger beroep wijst de moeder erop dat voor gezamenlijk gezag vereist is dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot behoorlijk overleg. Hier is bij de ouders geen sprake van, waardoor een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem- of verloren zullen raken tussen de ouders. Ook de hulpverleningstrajecten die de ouders hebben doorlopen hebben niet tot voldoende verbetering geleid, aldus de moeder. Tot slot vermeldt de moeder dat zij intussen een nieuwe procedure bij de rechtbank is gestart om doorhaling van het gezamenlijk gezag te bewerkstellingen, omdat zij stelt nooit toestemming te hebben gegeven voor het aantekenen van gezamenlijk gezag.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting verklaard over drie maanden een beschermingsonderzoek ten behoeve van het gezin te starten. Dit onderzoek zal zijn gericht op de vraag of er voldoende veiligheid is binnen het gezin en of er een gezinsvoogd betrokken zou moeten zijn. Het is geen onderzoek naar de omgang. In de tussentijd heeft de raad geadviseerd om Altra de overdrachtsmomenten te laten begeleiden. Dit is echter niet van de grond gekomen. De ouders kunnen hier ook zelf actief achteraan gaan, door bijvoorbeeld naar Altra te bellen.
Verder heeft de raad zorgen over de interactie tussen de ouders en over de overdrachtsmomenten. De weerstand van de moeder is groot en zij heeft geen vertrouwen in de opvoedvaardigheden van de vader. Ook maakt zij zich zorgen omdat de vader volgens haar alcohol en drugs gebruikt. De betrokken hulpverlening heeft echter geconstateerd dat er geen sprake is van alcohol- en drugsgebruik van de vader wanneer de kinderen bij hem zijn. De ouders zijn liefdevol en betrokken bij de kinderen. De raad acht daarom gelijkwaardig ouderschap in het belang van de kinderen. De door de vader voorgestelde zorgregeling klinkt logisch, maar dan moet de moeder de vader gaan leren vertrouwen. De raad heeft bij de beschermingstafel ook aangegeven dat de moeder hulp moet gaan zoeken, zodat zij kan praten over haar verdriet na de scheiding.
De raad adviseert het hof in principaal hoger beroep om de door de vader verzochte zorgregeling en vakantie- en feestdagenregeling vast te stellen. Wanneer een ouder twee weken op vakantie wil gaan met de kinderen, dienen de ouders daarover met elkaar te kunnen overleggen. Bovendien is [minderjarige 2] geen baby meer en zal zij geen hechtingsproblemen ondervinden wanneer zij langer dan één week bij de vader zal verblijven.
In incidenteel hoger beroep adviseert de raad het hof om de bestreden beschikking op dit punt te bekrachtigen. Gezamenlijk gezag is het uitgangspunt. De kinderen komen nu niet in de knel en er zijn geen gronden waarom gezamenlijk gezag niet mogelijk is, aldus de raad.
De beoordeling van het incidenteel hoger beroep
Het gezag
5.5
Het hof ziet aanleiding allereerst het incidenteel hoger beroep te beoordelen, nu daarin aan de orde is of het gezamenlijk gezag van de ouders in stand moet blijven.
Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, BW daarbij van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over de kinderen kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
5.6
De moeder heeft aangevoerd dat zij bij de rechtbank een procedure is gestart om doorhaling van de registratie van het gezamenlijk gezag in het gezagsregister te bewerkstellingen, omdat zij stelt nooit toestemming te hebben gegeven voor het aantekenen van gezamenlijk gezag. Wat daar ook van zij, in dit hoger beroep verzoekt zij die doorhaling niet, maar verzoekt zij beëindiging van het gezamenlijk gezag. Die doorhaling is in dit hoger beroep dus niet aan de orde.
5.7
Het uitgangspunt van de wetgever is dat beide ouders gezamenlijk het gezag hebben over hun kinderen. Voor gezamenlijk gezag is echter wel vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen dan wel in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. Hieruit volgt dat een gebrekkige communicatie tussen de ouders op zichzelf geen beletsel hoeft te vormen voor een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, zolang dit maar niet ten koste gaan van, of schadelijk is voor de kinderen.
5.8
Uit de stukken en uit hetgeen tijdens de zitting in hoger beroep is besproken is gebleken dat tussen de ouders al lange tijd een moeizame verstandhouding bestaat. De ouders zijn in 2021 uit elkaar gegaan en sindsdien zijn tussen hen spanningen en conflicten ontstaan, waardoor zij op dit moment (bijna) niet meer met elkaar communiceren. Ondanks deze communicatieproblemen, die tot op heden nog niet zijn opgelost, is volgens het hof niet gebleken van één van de uitzonderingsgronden van artikel 1:251a BW. Het is weliswaar belemmerend dat de ouders niet rechtstreeks met elkaar kunnen of willen communiceren, maar dat heeft er niet toe geleid dat er geen beslissingen over de kinderen genomen kunnen worden. Zo zijn de ouders in staat gebleken over verschillende geschilpunten in hoger beroep afspraken te maken. Ook is niet gebleken dat de vader zijn gezagspositie heeft gebruikt om noodzakelijke beslissingen over de kinderen te frustreren. De moeder wordt in die zin niet belemmerd in haar taak als verzorgende ouder. Bovendien geeft de vader aan mee te willen werken aan een traject bij Altra, om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Het hof neemt verder in aanmerking dat de vader in het kader van de hierna nog vast te stellen regeling een substantieel aandeel zal hebben in de zorg voor de kinderen. Hierbij is gezamenlijk gezag passend. Het hof zal het verzoek van de moeder in incidenteel hoger beroep dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
De beoordeling van het principaal hoger beroep
5.9
Aan de orde is vervolgens welke zorgregeling en vakantie- en feestdagenregeling in het belang van de kinderen is. Wat de ouders verdeeld houdt, is de zorgregeling, de feestdagen- en vakantieregeling.
5.1
Uit artikel 1:253a, tweede lid, onder a, BW volgt dat de rechter in geval van gezamenlijk gezag op verzoek van de ouders of één van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, onder meer over de zorgregeling. De rechter neemt daarbij een zodanige beslissing als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
De reguliere zorgregeling
5.11
Ten aanzien van de door de vader verzochte zorgregeling ligt voor de moeder het grootste bezwaar bij een overnachting van de kinderen bij hun vader. Het hof is van oordeel dat de moeder echter onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom het niet in het belang van de kinderen is om bij de vader te overnachten. De moeder stelt dat de vader alcohol drinkt en marihuana rookt in het bijzijn van de kinderen. De vader heeft deze stellingen echter betwist en ook de raad heeft geen zorgen over de veiligheid van de kinderen wanneer zij bij de vader verblijven. Bovendien heeft de - in het verleden bij het gezin betrokken - hulpverlening geconstateerd dat er geen sprake is van alcohol- en drugsgebruik door de vader wanneer de kinderen bij hem verblijven. Ook door Altra is tijdens het spoedhulptraject voor de ouders in 2022 geconstateerd dat er geen zorgen zijn over de directe kind-veiligheid bij de ouders. Voor een overnachting van de kinderen bij de vader ziet het hof dan ook, ondanks hetgeen de moeder heeft aangevoerd, onvoldoende contra-indicaties. Bovendien acht het hof het van belang dat de vader en de kinderen de gelegenheid krijgen om in het weekend leuke activiteiten met elkaar te kunnen ondernemen. Rekening houdend met de werkdagen van de moeder, op maandag en dinsdag, en de wens van de vader om ook in het weekend vrije tijd met de kinderen door te brengen, is het hof van oordeel dat de volgende zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is. Met ingang van de dag na deze beschikking zullen de kinderen bij de vader verblijven:
- de ene week van vrijdag 19:00 uur tot dinsdag 19:00 uur, en
- de andere week van zondag 16:00 uur tot dinsdag 19:00 uur.
Het hof neemt bij het vaststellen van deze zorgregeling in aanmerking dat de vader ter zitting in hoger beroep heeft toegezegd dat hij de kinderen terug naar de moeder zal brengen als blijkt dat zij, gelet op hun nog jonge leeftijden, daar behoefte aan hebben. Het hof gaat er vanuit dat de vader deze toezegging zal nakomen.
De feestdagen- en vakantieregeling
5.12
Ten aanzien van de feestdagen- en vakantieregeling oordeelt het hof als volgt. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van dit verzoek van de vader overweegt het hof dat, anders dan de moeder stelt, het verzoek niet in strijd is met het verbod in artikel 362 Rv, dat behelst dat de oorspronkelijke verweerder niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek mag doen als hij dat in eerste aanleg niet gedaan heeft. De vader heeft in eerste aanleg verzoeken gedaan die hij in hoger beroep als uitgangspunt mag veranderen of vermeerderen en naar oordeel van het hof is sprake van voldoende samenhang tussen het verzoek tot het vaststellen van een feestdagen- en vakantieregeling en de overige onderwerpen die in hoger beroep aan de orde zijn. De vader is dan ook ontvankelijk in dit verzoek.
5.13
Het hof ziet aanleiding om de door de vader verzochte regeling vast te leggen, nu van contra-indicaties niet is gebleken en het hof die regeling in het belang van de kinderen wenselijk acht. Het hof stelt daarom de volgende feestdagen- en vakantieregeling vast:
- de voorjaarsvakantie en de herfstvakantie verblijven de kinderen, naast de reguliere zorgregeling, twee extra dagen inclusief een overnachting bij de vader;
- de zomervakantie wordt bij helfte verdeeld, waarbij de kinderen na één week wisselen van ouder. De vakanties starten vrijdag uit school;
- de mei- en kerstvakantie worden bij helfte verdeeld, waarbij de kinderen in de oneven jaren de eerste helft bij de vader verblijven en in de even jaren tweede helft. De vakanties starten vrijdag uit school;
- De paasdagen, de kerstdagen en pinksterdagen worden bij helfte verdeeld, waarbij de vader in de even jaren de eerste keuze heeft en de moeder in de oneven jaren de eerste keuze;
- Moederdag zijn de kinderen altijd bij de moeder;
- Vaderdag zijn de kinderen altijd bij de vader;
- Hemelvaartsdag zijn de kinderen in de even jaren bij vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- Koningsdag zijn de kinderen in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder.
In principaal en incidenteel hoger beroep
5.14
Het voorgaande laat onverlet dat de communicatie tussen de ouders verbetering behoeft. Het is in de eerste plaats in het belang van de kinderen dat de ouders zich inzetten voor verbetering van hun onderlinge communicatie en herstel van respect voor elkaar. Het is gebleken dat de hulpverlening voor het gezin om verschillende redenen nog niet van de grond is gekomen. Het hof acht het van belang, in overeenstemming met het advies van de raad, dat de ouders zo spoedig mogelijk een hulpverleningstraject zullen starten om hun onderlinge communicatie wat betreft de kinderen te verbeteren. Bovendien is het voor de kinderen belangrijk dat zij ervaren dat de moeder hun emotionele toestemming geeft om bij hun vader te overnachten. De hulpverleners die aanwezig waren bij de beschermingstafel hebben in dit kader aanbevolen dat de moeder psychische hulp voor zichzelf gaat zoeken. Het hof gaat ervan uit dat de ouders aan de slag zullen gaan met deze aanbevelingen.
5.15
Dit alles leidt tot de conclusie dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen in stand zal blijven en de zorgregeling en de vakantie- en feestdagenregeling zullen worden vastgesteld zoals hierna in het dictum is opgenomen.

6.De beslissing

Het hof,
In principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin een zorgregeling tussen de ouders is vastgesteld, en opnieuw rechtdoende;
stelt de volgende zorgregeling tussen de ouders vast, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader verblijven:
- de ene week van vrijdag 19:00 uur tot dinsdag 19:00 uur, en
- de andere week van zondag 16:00 uur tot dinsdag 19:00 uur;
stelt de volgende vakantie- en feestdagenregeling vast:
- de voorjaarsvakantie en de herfstvakantie verblijven de kinderen, naast de reguliere zorgregeling, twee extra dagen inclusief een overnachting bij de vader;
- de zomervakantie wordt bij helfte verdeeld, waarbij de kinderen na één week wisselen van ouder. De vakanties starten vrijdag uit school;
- de mei- en kerstvakantie worden bij helfte verdeeld, waarbij de kinderen in de oneven jaren de eerste helft bij de vader verblijven en in de even jaren tweede helft. De vakanties starten vrijdag uit school;
- de paasdagen, de kerstdagen en pinksterdagen worden bij helfte verdeeld, waarbij de vader in de even jaren de eerste keuze heeft en de moeder in de oneven jaren de eerste keuze;
- Moederdag zijn de kinderen altijd bij de moeder;
- Vaderdag zijn de kinderen altijd bij de vader;
- Hemelvaartsdag zijn de kinderen in de even jaren bij vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- Koningsdag zijn de kinderen in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten, is afgewezen;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, A.V.T. de Bie en M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh, als griffier en is op 30 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.