ECLI:NL:GHAMS:2023:1211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
200.319.781/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige in hoger beroep met betrekking tot ouderschap en gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 4 oktober 2023. De vader stelde dat de verlenging ongefundeerd was en dat er geen bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige] was. De moeder en de gecertificeerde instelling, Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI), steunden de beslissing van de kinderrechter en verzochten om bekrachtiging van de beschikking.

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de geschiedenis van huiselijk geweld en de angst van [minderjarige] voor de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te beschermen, gezien de onvoorspelbare en soms dreigende gedragingen van de vader. De vader had eerder contact met [minderjarige] maar dit contact is problematisch gebleken, wat heeft geleid tot de huidige situatie.

De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, en het hof heeft dit advies gevolgd. Het hof oordeelde dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.319.781/01
zaaknummer rechtbank: C/15/330941/ JU RK 22-1257
beschikking van de meervoudige kamer van 30 mei 2023 inzake
[de vader],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Brouwer te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), bijgestaan door haar advocaat mr. A.W. Hoogland,
- de minderjarige [minderjarige ] (hierna te noemen: [minderjarige ] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter), van 19 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 7 december 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 3 februari 2023, met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vader van 17 februari 2023, met bijlagen.
2.3
De voorzitter heeft kort voor de zitting met [minderjarige ] gesproken, in het bijzijn van de griffier. De inhoud van dit gesprek is kort samengevat meegedeeld door de voorzitter tijdens de mondelinge behandeling.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 februari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. J. Brouwer,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door een jeugdbeschermer,
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops.
Door de GI zijn pleitnotities aan het hof overgelegd.
2.5
De vader heeft op 1 maart 2023 per e-mailbericht de leden van de meervoudige kamer, die met de behandeling van deze zaak zijn belast, gewraakt. De wrakingskamer van dit hof heeft de vader bij beschikking van 5 april 2023 in zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het niet door een advocaat was ingediend.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader (hierna samen te noemen: de ouders) zijn tot 31 maart 2021 met elkaar gehuwd geweest. Tijdens dit huwelijk is [in] 2007 [minderjarige ] geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige ] . [minderjarige ] woont, samen met zijn halfbroer [halfbroer ] , bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 4 oktober 2019 is [minderjarige ] door de kinderrechter onder toezicht van de GI gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 4 oktober 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [minderjarige ] verlengd tot 4 oktober 2023.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder en de GI hebben verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) in verband met artikel 1:255, eerste lid, BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Standpunt belanghebbenden
5.2
De vader is van mening dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige ] ten onrechte heeft verlengd. Deze beslissing is ongefundeerd, ongegrond en in strijd met de wet. Er is sprake is van een ongerechtvaardigde inmenging van de GI in het familie- en gezinsleven en strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) juncto artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De ondertoezichtstelling is niet in het belang van [minderjarige ] . Hij wordt niet in zijn ontwikkeling bedreigd, maar ontwikkelt zich juist leeftijdsadequaat. Er is nooit sprake geweest van misbruik of verwaarlozing van [minderjarige ] , ook niet in het verleden. De contactbreuk tussen [minderjarige ] en zijn vader is schadelijk voor [minderjarige ] , temeer nu de vader [minderjarige ] begrijpt en kan begeleiden in verband met zijn PDD-NOS diagnose. De vader heeft zelf een stoornis in het autisme spectrum en weet daardoor als geen ander wat [minderjarige ] doormaakt. De vader is teleurgesteld in de aangeboden hulpverlening en ervaart geen meerwaarde van het gedwongen kader. Hij heeft de samenwerking met de in het verleden betrokken gezinsvoogden als problematisch ervaren en voelt zich niet gesteund door de betrokken instanties. Alternatieve en lichtere maatregelen dan een ondertoezichtstelling zijn toereikend en ook meer passend, aldus de vader.
5.3
De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling juist in het belang van de vader en [minderjarige ] is, aangezien de nieuwe gezinsmanager van de GI ervoor kan zorgen dat hulp bij contactherstel tussen hen kan doorgaan. Als uit onderzoek blijkt dat er mogelijkheden zijn tot contactherstel en [minderjarige ] staat daar ook achter, zal de moeder dat stimuleren. De vader kan dan weer een rol spelen in het leven van [minderjarige ] . Een ondertoezichtstelling met gerichte hulpverlening die nu ingezet zal worden, is de juiste maatregel, aldus de moeder.
5.4
De GI is van mening dat een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige ] nodig is, zodat er individuele hulp voor zijn traumaverwerking van de grond kan komen en van daaruit kan worden gekeken naar het contactherstel met de vader. Omdat [minderjarige ] nu met zijn eindexamen bezig is, is nog even gewacht met het inzetten van hulpverlening. Beide ouders staan open voor hulpverlening. De samenwerking tussen de GI en de moeder en [minderjarige ] verloopt goed. De samenwerking tussen de GI en de vader verliep moeizaam in het verleden – ook door miscommunicatie vanuit de GI - maar met de huidige gezinsmanager verloopt het contact goed. De kaders van de ondertoezichtstelling zijn noodzakelijk zodat de vader niet weer de grenzen van [minderjarige ] verlegt. Het handelen van de vader naar eigen inzicht zorgt er juist voor dat [minderjarige ] meer afstand van hem neemt, aldus de GI.
Standpunt van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er is al veel hulpverlening ingezet om contactherstel tussen de vader en [minderjarige ] te bewerkstelligen. Dat laatste is tot op heden niet gelukt. [minderjarige ] zit klem tussen de ouders. Contactherstel in het kader van een ondertoezichtstelling met behulp van de GI is nog de enige kans voor de vader. [minderjarige ] is daarin ook duidelijk, aldus de raad.
Oordeel van het hof
5.6
Uit de stukken en ter zitting is het volgende gebleken. Tijdens het huwelijk van de ouders heeft huiselijk geweld plaatsgevonden waarvan [minderjarige ] halfbroer, de moeder en [minderjarige ] slachtoffer zijn geweest. Nadat de moeder in augustus 2019 met de halfbroer van [minderjarige ] bij de vader was weggegaan, is [minderjarige ] nog een aantal weken bij de vader gebleven. In die periode heeft een aantal incidenten plaatsgevonden (bijvoorbeeld: de vader dreigde met suïcide en heeft de moeder met de auto klem gereden) die [minderjarige ] angst hebben aangejaagd. Tijdens de echtscheidingsprocedure is [minderjarige ] vervolgens aan de moeder toevertrouwd. Hij wil geen contact meer met de vader. De vader kan onvoorspelbaar zijn in zijn acties en emoties en hij heeft [minderjarige ] de afgelopen jaren meermaals thuis opgezocht of hem zonder toestemming meegenomen als hij [minderjarige ] buitenshuis tegenkwam. Tevens laat de vader zich geregeld dreigend uit richting de moeder op Facebook, welke berichten [minderjarige ] ook onder ogen krijgt. Door zijn ervaringen voelt [minderjarige ] aanhoudende angst/spanning om de vader tegen te komen als hij buiten is. [minderjarige ] staat hierdoor nog niet open om te werken aan contactherstel met de vader. De vader kan moeilijk accepteren dat [minderjarige ] zelf geen contact wil en verwijt de GI en de moeder dat zij het contact tegenhouden.
Vanaf januari 2021 is [minderjarige ] enige tijd begeleid door kindbehartiger Dorine Dokter. Zij heeft, naast individuele hulp voor [minderjarige ] en de ouders, vervolghulp geadviseerd voor het gezinssysteem bij de moeder thuis door praktijk Eigenwijzer. Dit traject is in januari 2022 gestart. De therapeuten hebben gesprekken gevoerd met [minderjarige ] , de moeder en de halfbroer van [minderjarige ] gezamenlijk, en afzonderlijk met [minderjarige ] en de vader. In april 2022 werd aangestuurd op een afspraak met [minderjarige ] en de vader samen onder begeleiding van de therapeuten, omdat [minderjarige ] nieuwsgierig zou zijn naar contact met de vader. Het is echter niet gelukt om deze stap ten uitvoer te brengen, omdat [minderjarige ] bij de GI vertelde niet nieuwsgierig te zijn naar de vader en ook geen contact met hem te willen. Uiteindelijk is, door verschillende visies van de GI en Eigenwijzer, de hulpverlening vanuit Eigenwijzer in december 2022 stopgezet. Het plan van de GI is nu om na de examens van [minderjarige ] met zijn traumabehandeling bij Parlan te starten. [minderjarige ] heeft in het gesprek met de voorzitter naar voren gebracht dat hij op dit moment niet klaar is voor contact met zijn vader, omdat hij nog steeds bang voor hem is en rust wil om zich op zijn examens te kunnen concentreren.
5.7
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat [minderjarige ] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreigingen bestaan uit de nog steeds aanwezige angst van [minderjarige ] voor de vader door het onvoorspelbare gedrag en de dreigende houding die de vader kan hebben. Door zijn PDD-NOS en het uitblijven van contactherstel is het spannend voor [minderjarige ] om aan contactherstel te beginnen. Bovendien willen de moeder en halfbroer absoluut niet in contact met de vader komen, wat bij [minderjarige ] loyaliteitsproblemen veroorzaakt. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard zijn boosheid en frustraties over deze situatie wel eens te uiten op Facebook om zich af te reageren. Hij erkent dat dat bedreigend kan overkomen. Het hof wil wel aannemen dat de vader hiermee geen slechte bedoelingen heeft en alleen contact wil met zijn zoon. De vader ziet echter niet in dat dit averechts werkt en de afstand tussen hem en [minderjarige ] zo alleen maar groter wordt. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige ] belangrijk dat zijn angsten worden weggenomen zodat hij zich vrijer voelt en niet steeds op zijn hoede hoeft te zijn voor de vader. Daarom acht het hof het noodzakelijk dat eerst de behandeling van [minderjarige ] op gang komt om vervolgens te kijken naar de mogelijkheid voor contactherstel. Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.8
Voor zover de vader zich beroept op het bepaalde in artikel 8 EVRM, verwerpt het hof dat beroep. Een inbreuk op het bij dat artikel beschermde recht op eerbiediging van ‘family life’ is, gelet op het voorgaande, gerechtvaardigd, want noodzakelijk en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige ] . Om dezelfde reden faalt het beroep van de vader op artikel 9 IVRK.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier, en is op 30 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.