ECLI:NL:GHAMS:2023:1210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
200.319.994/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige na langdurige uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, die sinds een week na haar geboorte in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland had op 13 september 2022 het gezag van de moeder beëindigd, een beslissing waar de ouders het niet mee eens waren. De ouders stelden dat zij nooit de kans hebben gekregen om te bewijzen dat zij in staat zijn om goed voor hun kind te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) waren van mening dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor het kind op zich te nemen, en dat het in het belang van de ontwikkeling van het kind is om in het pleeggezin te blijven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2023 werd duidelijk dat de ouders, ondanks hun inspanningen, niet in staat waren om adequaat in te spelen op de behoeften van hun kind. Het hof concludeerde dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor het kind zou zijn als zij weer bij de ouders zou wonen. De ouders hebben weliswaar veel liefde voor hun kind, maar de hulpverleners hebben geconstateerd dat zij niet goed kunnen inschatten wat het kind nodig heeft. Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De ouders zijn niet ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep, en de moeder verliest haar gezag over het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.319.994/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/329159/ FA RK 22-2834
Beschikking van de meervoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te Heiloo,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [plaats A] (hierna te noemen: de GI), en
- [pleegouders] (hierna: de pleegouders).

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over of het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd moet worden. [minderjarige] woont vanaf een week na haar geboorte niet meer bij de ouders en is inmiddels twee jaar oud.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft op 13 september 2022 het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd (hierna: de bestreden beschikking). De ouders zijn het niet eens met die beslissing. Zij vinden dat zij zelf in staat zijn om goed voor [minderjarige] te zorgen, maar dat zij nooit de kans hebben gekregen om dat te laten zien. De raad en de GI vinden dat de kinderrechter de juiste beslissing heeft genomen. Het hof beslist dat de kinderrechter terecht het gezag heeft beëindigd en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de ouders, ingekomen op 11 december 2022,
- het verweerschrift van de raad, ingekomen op 21 februari 2023, en
- het verweerschrift van de GI, ingekomen op 15 maart 2023, en
- een bericht van de zijde van de ouders van 3 mei 2023 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 mei 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R. Planting, en
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd en een collega.
De pleegouders zijn, met bericht van afmelding, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders is [minderjarige] geboren [in] 2021 te [plaats B] .
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2
[minderjarige] is op 1 juni 2021 (voorlopig) onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft op die datum ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Deze maatregelen zijn nadien telkens verlengd, de laatste keer tot 26 augustus 2023.
3.3
[minderjarige] verblijft sinds 30 juni 2021 bij de pleegouders, in het gezin van een nicht van de vader.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI als voogd(es) over [minderjarige] benoemd.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de raad strekkende tot beëindiging van het gezag van de moeder af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, en/althans het hoger beroep van de vader en de moeder ongegrond te verklaren of af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.4
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:266 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat de rechtbank het gezag van een ouder kan beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Standpunten
5.2
De ouders willen dat de moeder het gezag behoudt. De ouders hebben geen eerlijke kans gekregen om te laten zien dat ze zelf goed voor [minderjarige] kunnen zorgen. [minderjarige] heeft maar heel kort thuis gewoond. Nadat [minderjarige] uit huis was geplaatst, was er een groot deel van de tijd geen vaste gezinsvoogd. Het jaar na [minderjarige] geboorte was bovendien zwaar voor de moeder, omdat beide ouders van de moeder toen zijn overleden.
De moeder heeft een zoon, [zoon] , van inmiddels achttien jaar oud opgevoed en dat is goed gegaan. De ouders kunnen, met wat hulp voor familie, ook goed voor [minderjarige] zorgen.
Bovendien is gezagsbeëindiging voor [minderjarige] niet nodig: [minderjarige] is nog erg jong en krijgt niets mee van eventuele rechtszaken. Volgens de ouders zal het gezag van de moeder de hechting van [minderjarige] in het pleeggezin niet schaden.
5.3
De raad stelt dat de ouders niet goed genoeg voor [minderjarige] kunnen zorgen. De ouders hebben al jarenlang hulpverlening om hun eigen huishouden in goede banen te leiden. Ook in de omgang met [minderjarige] hebben de ouders veel aansturing van hulpverleners nodig. Het zal voor de ouders lastig worden om zich aan te passen aan de veranderende behoeften van een jong kind. De ouders zouden dag en nacht ondersteuning nodig hebben om voor [minderjarige] te zorgen en zelfs dan is het onzeker of het hen zou lukken. De ouders kunnen [minderjarige] niet de veiligheid, stabiliteit en continuïteit geven die [minderjarige] nodig heeft en kunnen dit naar verwachting ook niet voldoende leren. De raad acht de moeder ook niet in staat om beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] , omdat zij niet goed kan inschatten wat [minderjarige] nodig heeft.
In het pleeggezin krijgt [minderjarige] wat ze nodig heeft en daardoor gaat het goed met haar. Als de moeder het gezag behoudt, blijft de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin ter discussie staan. Dat is niet goed voor [minderjarige] , omdat zij baat heeft bij rust en duidelijkheid.
5.4
Volgens de GI kan [minderjarige] het beste in het pleeggezin opgroeien. Daar woont zij nu al twee jaar, en het zou voor [minderjarige] ontregelend zijn om daar weg te moeten. De ouders houden veel van [minderjarige] en hebben veel voor haar over, maar het lukt hen niet goed om de belangen van [minderjarige] centraal te stellen.
Beoordeling door het hof
Ontvankelijkheid
5.5
Deze procedure gaat over het gezag van de moeder. De vader is niet met het gezag belast. Deze zaak heeft daarom niet rechtstreeks betrekking op de rechten of verplichtingen van de vader. De vader is daarmee geen belanghebbende zoals bedoeld in artikel 798, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De vader is daarom niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Op de zitting is gebleken dat de ouders zich daar ook bewust van zijn. De advocaat van de ouders heeft toegelicht dat, hoewel het juridisch gezien niet mogelijk is dat de vader hoger beroep instelt, de ouders toch hebben besloten om samen hoger beroep in te stellen, omdat de vader zich ook betrokken voelt bij deze zaak en wil dat [minderjarige] weer thuis komt wonen.
Gezag
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen.
Kort na de geboorte van [minderjarige] ging het niet goed met de moeder en met [minderjarige] . De verloskundige maakte zich zorgen over of de moeder [minderjarige] nog wel voedde en of zij wel adequaat reageerde op de signalen van [minderjarige] . De moeder liet de huisarts en de GGZ-crisisdienst niet binnen. Nadat Veilig Thuis bij de ouders thuis de meldingen wilde bespreken, had de moeder zichzelf met [minderjarige] opgesloten in de slaapkamer. De huisarts, de verloskundige en hulpverleners van de moeder schatten toen in dat er acuut gevaar was voor [minderjarige] . Er was ook sprake van ondervoeding. De moeder werd als onberekenbaar ingeschat. Zij kon van complete hysterie snel schakelen naar sociaal wenselijk rustig gedrag. [minderjarige] is toen uit huis geplaatst.
Nadien is tijdens de omgangsmomenten niet gebleken dat de moeder en/of de vader voldoende konden aansluiten bij de signalen van [minderjarige] , waardoor er aanleiding zou zijn geweest om toe te kunnen werken naar een thuisplaatsing. Hoewel er sinds de uithuisplaatsing lange periodes geen vaste gezinsvoogd was, hebben de ouders wel steeds hulpverlening gehad, zowel bij de omgang met [minderjarige] als in hun thuissituatie. De ouders hebben zich enorm ingezet om [minderjarige] veel te zien en goed samen te werken met de pleegouders en de hulpverleners. De ouders hebben veel voor [minderjarige] over: zij zijn vaak in totaal zes uur aan het reizen om één uur omgang met [minderjarige] te hebben. Aanvankelijk hadden de ouders twee keer per week omgang met [minderjarige] . De begeleiders van de omgang hebben daarom vaak kunnen zien hoe het contact tussen de ouders en [minderjarige] verliep. Uit het verslag van de omgangsbegeleiding blijkt dat [minderjarige] vrolijk reageert als zij de ouders ziet en dat de ouders liefdevol met [minderjarige] omgaan. De begeleiders zagen echter ook dat de ouders de signalen van [minderjarige] niet altijd herkennen en niet altijd op haar reageren. Het lukt de ouders niet te leren van tips en adviezen: ze volgen een advies soms wel op tijdens een bezoek, maar de volgende bezoeken niet meer.
De moeder heeft sinds 2017 hulpverlening (van een andere organisatie) bij de opvoeding van [zoon] en bij het huishouden. De inschatting van die hulpverleners is dat de ouders het moeilijk vinden om sociaal-emotioneel aan te sluiten bij een kind en te zien wat het kind nodig heeft. Op basis van wat de hulpverleners hebben gezien, concludeert het hof dat de ouders – waaronder de moeder – niet goed genoeg voor [minderjarige] zullen kunnen zorgen als [minderjarige] weer bij de ouders zou gaan wonen. Voor [minderjarige] is er daarom een ernstige ontwikkelingsbedreiging als zij weer bij de moeder zou wonen.
[minderjarige] ontwikkelt zich in het pleeggezin goed. De pleegmoeder kan goed zien wat [minderjarige] nodig heeft en daar passend op reageren. Inmiddels woont [minderjarige] al bijna twee jaar in het pleeggezin. De onzekerheid over de plek waar [minderjarige] mag wonen (de aanvaardbare termijn) kan niet langer duren, omdat zij als jong kind zich moet kunnen hechten aan de pleegouders. Ook is het voor pleegouders en hun gezin van belang om te weten of [minderjarige] bij hen blijft of dat zij slechts tijdelijk in hun gezin kan opgroeien.
Aan de wettelijke gronden voor de beëindiging van het gezag is daarom voldaan: de moeder is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor haar aanvaardbaar te achten termijn te dragen. Het belang van [minderjarige] bij een ongestoorde hechting aan de pleegouders weegt zwaarder dan het belang van de moeder bij behoud van het gezag.
5.7
Het hof begrijpt dat het voor de moeder lastig te accepteren is dat [zoon] wel, maar [minderjarige] niet bij haar mag wonen. [zoon] zit echter in een andere situatie dan [minderjarige] . Vanwege de crisissituatie na [minderjarige] geboorte woont zij al bijna haar hele leven in het pleeggezin. Ook waren de omstandigheden waarin de moeder [zoon] als jong kind heeft verzorgd anders. Toen [zoon] geboren werd, woonde de moeder bij de ouders van de moeder, zodat de moeder de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding, maar ook over het huishouden, met haar ouders kon delen. Toen [zoon] ouder was en de moeder niet meer met hem bij haar ouders woonde, waren er bovendien ook over [zoon] zorgen die tot een ondertoezichtstelling hebben geleid.
5.8
De moeder heeft een bijzonder zware tijd achter de rug, waarbij zij niet alleen de dagelijkse zorg over [minderjarige] verloor door de uithuisplaatsing, maar ook haar beide ouders heeft verloren. Het is bewonderenswaardig dat het de moeder, en ook de vader, is gelukt om desondanks de omgangsafspraken steeds na te komen. Het hof begrijpt dat de beslissing om het gezag te beëindigen voor de moeder als een grote tegenslag zal voelen. Hopelijk lukt het de ouders desondanks om de samenwerking met de pleegouders en hulpverlening op een positieve manier voort te zetten, zoals zij dat ook de afgelopen periode hebben gedaan. De omgangscontacten hoeven dan minder in het licht te staan van een beoordeling van voldoende ouderschap, waardoor er wellicht meer ruimte zal ontstaan voor het samen kunnen genieten van uitjes en gezelligheid. Het contact met de ouders en [zoon] blijft voor [minderjarige] heel belangrijk, ook nu zij in het pleeggezin zal opgroeien.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 30 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.