Het hof is in het onderhavige geschil van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep genoegzaam is komen vast te staan dat de ouders niet in staat zijn dan wel zullen zijn om [minderjarige] een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden, en daarmee de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen, binnen een voor haar persoon en ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn. De feiten en omstandigheden waarop de deskundige de door het hof in zijn beschikking van 18 mei 2021 gevolgde conclusie heeft gebaseerd, zijn nog steeds aan de orde.
Aan de gronden van artikel 266, eerste lid onder a, BW om tot gezagsbeëindiging te komen is voldaan en er zijn geen gronden om van die gezagsbeëindiging af te zien, waartoe het navolgende redengevend is.
De samenwerking tussen de ouders en de GI is onverminderd moeizaam en zij verschillen van mening over wat in het belang van [minderjarige] nodig is. Zo blijkt dat de ouders geregeld hun toestemming voor zaken die in het belang van [minderjarige] noodzakelijk zijn, niet (tijdig) geven. Dit zorgt ervoor dat gezagsbeslissingen niet met de vereiste spoed kunnen worden genomen. [minderjarige] ’s inschrijving op middelbare school liep vertraging op, omdat de ouders hun toestemming onthielden voor het overdragen van informatie vanuit de basisschool, die nodig was voor het complementeren van de inschrijving. Ook stemden de ouders niet in met een kappersbezoek van [minderjarige] , waardoor zij niet naar de kapper kon gaan. Tevens verliepen de aanvraag van een identiteitskaart en de aanmelding voor logopedie voor [minderjarige] moeizaam. Deze niet meewerkende en niet meedenkende houding van de ouders staat een verdere ontwikkeling van [minderjarige] in de weg en belast haar ontwikkeling. De ouders zijn hierin onvoldoende leerbaar gebleken en duidelijk is dat het hen niet lukt de belangen van [minderjarige] voorop te stellen en in haar belang de juiste keuzes te maken, hoezeer ook de opstelling van de ouders mogelijk voortkomt uit hun diepgaande wens om zelf weer voor [minderjarige] te kunnen zorgen en/of hun onvrede over de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders.
Tevens is sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders en de pleegouders - de vier voor [minderjarige] meest belangrijke personen – waardoor [minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict bevindt. Door het gebrek aan onderling vertrouwen is er al gedurende lange tijd geen contact tussen de ouders en de pleegouders en is samenwerking tussen hen onmogelijk. Vanuit de Opvoedpoli is de onderlinge communicatie tussen de ouders en de pleegouders onderzocht, waaruit naar voren is gekomen dat zij verschillende visies hebben op wat [minderjarige] nodig heeft in haar opvoeding, welke visies niet nader tot elkaar konden worden gebracht. Het verbeteren van de communicatie is evenmin haalbaar gebleken. Ter zitting in hoger beroep hebben de ouders verklaard dat het wat hen betreft klaar is omdat zij er alles aan hebben gedaan om het contact te verbeteren. De ouders kunnen daarnaast het perspectiefbesluit dat [minderjarige] bij de pleegouders zal opgroeien, niet accepteren, met als gevolg dat [minderjarige] van de ouders ook geen emotionele toestemming krijgt om het bij de pleegouders goed te doen en het daar naar haar zin te hebben. Doordat de ouders aldus aan [minderjarige] blijven trekken en willen dat zij thuis komt wonen, zit [minderjarige] als gevolg van haar loyaliteit naar zowel haar ouders als naar haar pleegouders klem in de huidige situatie.
Om zich te kunnen ontwikkelen tot een evenwichtige volwassene heeft [minderjarige] , mede gelet op haar belaste voorgeschiedenis, nu en in de nabije toekomst meer dan gemiddeld behoefte aan een stabiel opvoedklimaat, waarbinnen zij structureel kan rekenen op pedagogisch geschikte en beschikbare opvoeders. De pleegouders sluiten aan bij deze opvoedingsbehoefte, zodat [minderjarige] daar de rust en de ruimte heeft om te kunnen toekomen aan haar eigen ontwikkelingstaken.
Het is in het belang van [minderjarige] dat er duidelijkheid komt over waar zij zal opgroeien, zodat zij zich binnen haar huidige opvoedomgeving verder kan hechten en ontwikkelen. Bij een voortzetting en daarmee een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zal de onzekerheid over haar toekomstperspectief voortduren. Bovendien zijn deze maatregelen niet langer passend nu het opvoedperspectief niet meer bij de ouders ligt. Beëindiging van het gezag van de ouders zal [minderjarige] duidelijkheid verschaffen, hetgeen in het belang is van haar ontwikkeling.
Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [minderjarige] dat de stabiliteit in de huidige opvoedsituatie behouden blijft, dat onzekerheid over haar toekomstperspectief wordt weggenomen en dat duidelijk wordt wie de opvoedbeslissingen over haar neemt. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de ouders om betrokken te blijven bij de gezagsbeslissingen over [minderjarige] .