ECLI:NL:GHAMS:2023:1197

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
23-002438-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis openlijke geweldpleging en diefstal met vernietiging van de geldboete

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1949, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en diefstal. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de opgelegde geldboete, die werd vernietigd. Het hof voegde een nadere overweging toe met betrekking tot de diefstal. De advocaat-generaal stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. Het hof oordeelde dat de verdachte de tas van de aangeefster had weggenomen, wat de diefstal voltooide, en verwierp het verweer van de raadsvrouw. De verdachte had zich samen met haar dochters schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, wat leidde tot ernstige inbreuken op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gezondheidsproblemen, en besloot tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair tien dagen hechtenis. Het hof vernietigde de geldboete uit het vonnis van de politierechter en legde opnieuw een geldboete op, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002438-22
datum uitspraak: 25 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 september 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-169058-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1949,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw, mr. Y. Karga, naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde geldboete – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof het vonnis aanvult met een nadere overweging ten aanzien van feit 2 en de gebezigde bewijsmiddelen alsnog zal uitwerken indien cassatie wordt ingesteld.

Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe met betrekking tot feit 2, de diefstal, - kort weergegeven - aangevoerd dat hoewel op de camerabeelden te zien is dat de verdachte een tas oppakt, daarmee het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening van de tas niet is bewezen. De verdachte had geen oogmerk om zich de tas wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte had geen bril op en haar neus was – naar later bleek – gebroken. Daarbij heeft de politie na het misdrijf geen tas aangetroffen bij de verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de politierechter en voegt daar, ten aanzien van feit 2, het volgende aan toe.
Vast staat dat de verdachte - nadat zij ten val was gekomen - de tas van de aangeefster heeft opgepakt en ermee is weggelopen. Haar eigen tas droeg zij op dat moment ook bij zich. Op de zich in het dossier bevindende camerabeelden is dit moment te zien.
De verdachte heeft – door de tas op te pakken en zich met de tas te verplaatsen – deze tas aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken. Het handelen van de verdachte kan, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm daarvan niet anders worden opgevat dan te zijn verricht met het oogmerk om als heer en meester over de tas te beschikken. Gelet op het voorgaande en de aangifte van de diefstal van deze tas, is het niet aannemelijk geworden dat de verdachte op dat moment slechts een vergissing beging, zoals door de raadsvrouw wordt gesteld. Anders dan die enkele stelling, zijn daarvoor geen aanwijzingen. De diefstal was met de omschreven wegnemingshandelingen reeds voltooid. Dat de tas vervolgens niet onder de verdachte is aangetroffen, doet daar niet aan af.
Het hof is derhalve, met de politierechter, van oordeel dat de tenlastegelegde diefstal bewezen kan worden. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat strafoplegging, gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte - waaronder de aanhoudende gezondheidsproblematiek van de verdachte - bij een eventuele bewezenverklaring geen redelijk doel meer dient.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar medeverdachten, haar twee dochters, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Daarbij is het slachtoffer onder meer aan haar haren getrokken, geduwd en geslagen. Door zo te handelen hebben de verdachte en haar mededaders een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijk handelen draagt bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Slachtoffers van dergelijke feiten ervaren daarvan vaak, naast fysiek ongemak, langdurig de nadelige psychische gevolgen zoals ook door aangeefster in deze zaak is verklaard. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van de tas van aangeefster. De verdachte heeft de tas op slinkse wijze weggenomen en inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van aangeefster. De verdachte heeft hierdoor financiële schade en overlast voor aangeefster veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 april 2023 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de relevante oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), voor openlijke geweldpleging en vermogensdelicten.
Het hof heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de door de raadsvrouw overgelegde medische stukken en de omstandigheid dat de verdachte tijdens het openlijk geweld een gebroken neus heeft opgelopen. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in het kader van de strafmaat met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden is aangevoerd aanleiding om ten gunste van de verdachte van de oriëntatiepunten af te wijken, in die zin dat aan de verdachte een voorwaardelijke geldboete zal worden opgelegd. Anders dan de raadvrouw, ziet het hof, met name gelet op de ernst van de feiten geen aanleiding te komen tot toepassing van het bepaalde in artikel 9a Sr.
Het hof acht, alles afwegende, een
voorwaardelijkegeldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair tien dagen hechtenis, passend en geboden. Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde geldboete en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. V.M.A. Sinnige en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 mei 2023.
mrs. V.M.A. Sinnige en A.C. Huisman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.