ECLI:NL:GHAMS:2023:1191

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
200.326.284/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen leden van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam

Op 24 mei 2023 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker, wonende te Veghel, tijdens een openbare zitting. Het verzoek was gericht tegen de vijf leden van de Ondernemingskamer, te weten mr. A.H.W. Vink (voorzitter), mr. C.C. Meijer, mr. J.M. de Jongh, drs. M.A. Scheltema en drs. V.G. Moolenaar. Verzoeker was niet vertegenwoordigd door een advocaat, maar het hof heeft besloten het verzoek ontvankelijk te verklaren vanwege de geschetste bijzondere omstandigheden en het spoedeisend belang.

Verzoeker heeft verschillende gronden voor zijn wrakingsverzoek opgegeven, waaronder beschuldigingen van onpartijdigheid met betrekking tot eerdere uitspraken in andere zaken (Centric en Zed+). De leden van de Ondernemingskamer hebben echter betoogd dat de aangevoerde gronden niet tot een gegronde vrees voor partijdigheid kunnen leiden. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de onpartijdigheid van de leden van de Ondernemingskamer niet in twijfel kan worden getrokken op basis van de aangevoerde argumenten van verzoeker.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat er geen objectieve factoren zijn die een gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de leden van de Ondernemingskamer rechtvaardigen. Bovendien is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen, gezien het feit dat het huidige verzoek elke reële grond ontbeert.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer wrakingszaak : 200.326.284/02
zaaknummer hoofdzaak : 200.326.284/01
beslissing van de wrakingskamer van 24 mei 2023
inzake het op 24 mei 2023 gedane verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te Veghel,
hierna: verzoeker.

1.Het geding

1.1
Tijdens de openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam inzake de procedure van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [verzoeker] en de Centrale Ondernemingsraad van [bedrijf 2] , geregistreerd onder voormeld zaaknummer hoofdzaak, heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan. Het verzoek strekt tot wraking van de vijf leden van de Ondernemingskamer: mr. A.H.W. Vink, voorzitter, mr. C.C. Meijer, mr. J.M. de Jongh, raadsheren, en
drs. M.A. Scheltema en drs. V.G. Moolenaar, raden (hierna: de leden van de Ondernemingskamer).
Van de zitting in de hoofdzaak is proces-verbaal opgemaakt.
1.2
De leden van de Ondernemingskamer hebben laten weten niet te berusten in het
wrakingsverzoek.
1.3
Op 24 mei 2023 is het wrakingsverzoek tijdens een openbare terechtzitting behandeld, nadat een verzoek tot behandeling met gesloten deuren is afgewezen. Verschenen zijn verzoeker en de leden van de Ondernemingskamer. Tevens waren aanwezig de overige partijen in de hoofdzaak.

2.Ontvankelijkheid

De procedurele regels in de hoofdzaak gelden ook in de wrakingsprocedure. In de hoofdzaak geldt verplichte procesvertegenwoordiging. Dit betekent dat in dit geval het wrakingsverzoek door een advocaat moet worden gedaan, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Verzoeker heeft desgevraagd laten weten dat hij sinds 26 april 2023 doende is geweest met het vinden van een advocaat in de hoofdzaak, maar dat hem dat niet is gelukt. Hij is daarom ook in de wrakingsprocedure niet vertegenwoordigd door een advocaat.
De wrakingskamer heeft ter zitting beslist dat, gelet op de door verzoeker geschetste bijzondere omstandigheden en rekening houdend met het gestelde spoedeisend belang in de hoofdzaak, verzoeker niettemin zal worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek. Hij is in de gelegenheid gesteld zijn verzoek ter zitting nader toe te lichten.

3.Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft, blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Ondernemingskamer, aan de griffier van de Ondernemingskamer de volgende gronden voor het wrakingsverzoek opgegeven:
Zed+ en in de zaak Centric zijn hartstikke onjuist en fout. In de zaak Zed+ had de Ondernemingskamer kunnen weten dat de uitspraak onjuist is. Mevrouw Scheltema is bij die uitspraak betrokken geweest. In de Centric-zaak had de Ondernemingskamer kunnen weten dat ik niets heb misdaan. Dat blijkt ook uit het onderzoek van het Openbaar Ministerie. Er waren geen tegenstrijdige belangen. De Centric uitspraak is onjuist Het in beheer geven van mijn aandelen is in strijd met het recht op eigendom zoals gegarandeerd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en alle andere grondrechten. De Ondernemingskamer heeft de [X ] en [Y] benoemd, die beiden ook betrokken zijn bij de zaak Zed+. Dat kan niet waar zijn. Er loopt een strafrechtelijk onderzoek naar de [X ] .
Hij heeft deze gronden ter zitting nader toegelicht.
De leden van de Ondernemingskamer hebben – kort samengevat - bepleit dat het aangevoerde niet tot wraking kan leiden.

4.Het oordeel van de wrakingskamer

4.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek
van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Als uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek tot wraking geldt dat een rechter, waaronder begrepen een lid van de Ondernemingskamer, uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.3
Al hetgeen van de zijde van verzoeker is aangevoerd, raakt niet de onpartijdigheid van de leden van de Ondernemingskamer waarvan de wraking is verzocht. Ten aanzien van twee van de leden (mr. A.H.W. Vink en drs. M.A. Scheltema), heeft verzoeker betoogd dat zij in andere zaken (Centric en Zed+) evident onjuiste beslissingen hebben genomen. Dit is geen grond om gerede twijfel te hebben aan de onpartijdigheid van de leden van de Ondernemingskamer in de onderhavige hoofdzaak, ook niet als verzoeker belang had bij de beslissingen in die andere zaken.
Objectieve factoren die gerechtvaardigde twijfel kunnen oproepen aan de onpartijdigheid van vorenbedoelde leden zijn ook overigens niet aannemelijk geworden.
4.4
Het verzoek tot wraking van de leden van de Ondernemingskamer zal worden afgewezen.
4.5
Gelet op het feit dat het wrakingsverzoek elke reële grond ontbeert, en gelet op de gerechtvaardigde belangen van de overige bij de hoofdzaak betrokkenen, zal de wrakingskamer bepalen dat, wegens misbruik, een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen.

5.De beslissing

Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. A.H.W. Vink, mr. C.C. Meijer, mr. J.M. de Jongh,
drs. M.A. Scheltema en drs. V.G. Moolenaar af;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.F. Aalders, F.J.P.M. Haas en R.D. van Heffen,
in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier, en is op 24 mei 2023 in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter en griffier ondertekenen de uitspraak.