Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
BOEDELBESCHRIJVING EN VERDELING
) aan [gedaagde] ([gedaagde] , hof
)
met O.G.)”. [gedaagde] is niet naar notaris Meijer afgereisd om tot een oplossing van een geschil met [eiser] te komen. Uit die akte blijkt niet dat partijen van mening verschilden of wat de onzekerheid betrof, wat de wederzijdse standpunten van partijen waren met betrekking tot de geschilpunten en tot welke vaststelling partijen zijn gekomen. [gedaagde] voert voorts aan dat de rechter aan de hand van het vertrouwensbeginsel van artikel 3:35 BW zal moeten uitmaken of tussen partijen een vaststellings-overeenkomst tot stand is gekomen. De bedoeling van partijen is daarbij leidend. [gedaagde] ging – zoals gezegd – naar notaris Meijer in de veronderstelling dat zaken met betrekking tot de nalatenschap van zijn vader geregeld gingen worden. In de considerans van de akte is opgenomen:
“ [de moeder] en [gedaagde] verklaarden te willen overgaan tot boedelbeschrijving en verdeling van de tussen de deelgenoten bestaande onverdeeldheid en het vaststellen van de schuldverhouding, waartoe zij het volgende te kennen gaven.”Hieruit blijkt dat het de bedoeling was dat [gedaagde] iets met zijn moeder zou overeenkomen, maar niet een vaststellingsovereenkomst met [eiser] . Overigens is bij deze akte de boedel van zijn vader niet beschreven – er is slechts verwezen naar de successieaangifte – en is de tussen [gedaagde] en zijn moeder bestaande onverdeeldheid niet opgeheven. De akte is slechts een misleidende verpakking voor de schuldbekentenis van [gedaagde] aan [eiser] , aldus [gedaagde] . Eerst op pagina 3 van de akte komt [eiser] ineens in beeld onder de kopjes C en D.
“Zoals reeds in het Memorandum vermeld (...)”.Welk memorandum hiermee wordt bedoeld, blijkt niet uit de akte, nog daargelaten dat [gedaagde] nooit betrokken is geweest bij de totstandkoming van de diverse memorandums. Er wordt een schuld van [gedaagde] aan zijn moeder vermeld van € 9.970,98 en een schuld aan [eiser] van € 190.000,- te vermeerderen met de schuld van € 20.000,- aan kosten opvoeding. De schuld van € 190.000,- is niet gespecificeerd in de akte, terwijl in het memorandum van 12 mei 2006 is vermeld dat [gedaagde] en zijn moeder samen € 23.400,- verschuldigd waren aan [eiser] . [gedaagde] zou dus € 11.700,- verschuldigd zijn aan [eiser] . Deze schuld wordt herhaald in het memorandum van 1 augustus 2007. In het memorandum van 25 april 2008 staat ineens vermeld dat [gedaagde] wegens bouwbegeleiding € 65.000,- verschuldigd is aan [eiser] . [gedaagde] vraagt zich af hoe de schuld ineens zo kan zijn opgelopen (tot € 130.000,-, want zijn aandeel was immers de helft volgens [eiser] ), aangezien de verbouwing toen al lang was afgerond. Ook is [gedaagde] ineens € 125.000,- verschuldigd wegens de kosten van verbouwing van de [A-straat] . In dit verband vraagt [gedaagde] zich af hoe [eiser] , die in 2005 bij het huwelijk met zijn moeder blijkens de akte van inbreng slechts € 1.900,- en een oude auto aanbracht, een bedrag van in totaal € 250.000,- (€ 125.000,- ten laste van [gedaagde] ) heeft kunnen uitlenen aan [gedaagde] en zijn moeder. [gedaagde] verwijst naar de conclusie van antwoord in eerste aanleg, randnummer 54 e.v., waaruit blijkt dat [gedaagde] en zijn moeder in 2006 € 689.500,- hebben geleend bij de Westland Utrecht Hypotheekbank. In de overeenkomst met de bank staat dat een bedrag van € 250.000,- van het geleende bedrag bestemd was voor de verbouwing van de [C-straat] te [plaats A] waarin [eiser] en de moeder van [gedaagde] met hun kinderen zijn gaan wonen. [gedaagde] ontkent dat [eiser] de bouwbegeleiding heeft gedaan bij de verbouwing van de [A-straat] . [eiser] is arbeidsdeskundige, geen aannemer, architect of iets dergelijks. [gedaagde] wijst erop dat hij, voordat hij naar notaris Meijer ging, geen concept van de akte heeft ontvangen. Evenmin kende hij de memorandums voordat de akte werd gepasseerd. [gedaagde] werd voorgehouden dat hij eindelijk de beschikking kreeg over de nalatenschap van zijn vader, dat hij huurinkomsten kreeg uit de [A-straat] en dus zijn baantje als vakkenvuller bij [supermarkt] kon opzeggen. De in de akte opgenomen kwijtingsbepaling ziet slechts op rekening en verantwoording van het beheer van de onverdeeldheid en ziet dus slechts op [gedaagde] en zijn moeder. Partijen hebben in de akte geen afstand gedaan van het recht om ontbinding of vernietiging van de overeenkomst te vorderen. Tot slot heeft [gedaagde] in de memorie van antwoord nogmaals uitvoerig uiteen gezet dat hij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de memorandums en de notariële akte. Hij verwijst in dit verband onder andere naar het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 18 augustus 2021, pagina 3, waar [eiser] heeft verklaard: “
Het is zo dat ik en [de moeder] niet echt contact hadden met [gedaagde] over geldzaken met betrekking tot en over de totstandkoming van de memo van 2008 en de akte van 2010.”