Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2012. De moeder had in eerste aanleg verzocht om het gezag te behouden, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen en het gezag beëindigd op grond van artikel 1:266 BW, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd. De moeder is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoerde dat zij positieve stappen had gezet in haar leven en dat zij in staat was om op afstand bij te dragen aan de opvoeding van haar dochter.
Het hof heeft de argumenten van de moeder overwogen, maar oordeelde dat de moeder onvoldoende consistent was in haar steun voor de uithuisplaatsing van de minderjarige. De moeder gaf wisselende signalen af, wat leidde tot onrust bij de minderjarige. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige was dat haar verblijf in het gezinshuis werd gecontinueerd, en dat er geen mogelijkheden waren voor terugkeer naar de moeder. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming steunden het verzoek tot gezagsbeëindiging, en het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van continuïteit en duidelijkheid in de opvoedsituatie van de minderjarige, en dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven gerechtvaardigd is in het belang van de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft ook het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek afgewezen, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn.