ECLI:NL:GHAMS:2023:1172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
200.319.628/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinshereniging en ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 5 september 2022 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] was verlengd. Het hof oordeelt dat de gronden voor de uithuisplaatsing op het moment van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook nu nog zijn. Er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [kind 1] bij de moeder, die al jarenlang bestaan. De moeder heeft in het verleden hulpverlening niet geaccepteerd en er zijn twijfels over haar belastbaarheid. De vader, bij wie [kind 1] verblijft, biedt een stabiele omgeving en de ontwikkeling van [kind 1] is sinds de uithuisplaatsing verbeterd. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over het gedrag van [kind 1] en dat er een onderzoek noodzakelijk is naar zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. De raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, en het hof heeft dit advies gevolgd. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd en het verzoek van de moeder is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.319.628/01
zaaknummer rechtbank: C/15/330510 / JU RK 22-1183
beschikking van de meervoudige kamer van 23 mei 2023 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. M. Metin, advocaat te Arnhem;
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 5 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 5 december 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 5 september 2022.
2.2
De GI heeft op 20 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de moeder van 2 januari 2023 met als bijlage het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
- een bericht van de GI van 13 februari 2023 met bijlagen.
2.4
[kind 1] heeft zijn mening schriftelijk, op het aan hem toegezonden formulier bij kindgesprek, ingekomen op 24 januari 2023, kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 16 februari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de advocaat van de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is [kind 1] geboren, [in] 2010 te [plaats C] .
3.2
Bij beschikking van 20 december 2021 heeft de rechtbank de ouders gezamenlijk belast met gezag over [kind 1] . [kind 1] verblijft bij de vader in [plaats C] .
3.3
Uit latere relaties heeft de moeder nog twee kinderen:
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ), geboren [in] 2013 te [plaats A] ;
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ), geboren [in] 2018 te [plaats A] .
[kind 2] en [kind 3] zijn sinds 28 december 2020 uit huis geplaatst. [kind 2] verblijft bij zijn vader. [kind 3] verblijft in een gezinshuis.
3.4
Bij beschikking van 21 september 2018 is [kind 1] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is nadien steeds verlengd en duurt nu nog voort tot 21 september 2023.
[kind 1] heeft eerder van 25 mei 2011 tot 6 februari 2017 onder toezicht gestaan.
3.5
Bij beschikking van 28 december 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] verleend en is [kind 1] , op basis van deze machtiging, bij de vader geplaatst, waar hij sindsdien verblijft. Deze beschikking is bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 29 juni 2021.
De machtiging uithuisplaatsing voor verblijf bij de vader is nadien verlengd, voor het laatst tot 21 september 2022.
3.6
Bij beschikking van 20 januari 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) op verzoek van de moeder met toepassing van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) als deskundige benoemd met de opdracht om – kort gezegd- een ouderschaps- en perspectiefonderzoek uit te voeren en daarover aan de rechtbank te rapporteren. Bij beschikkingen van 18 oktober 2022 heeft dit hof voornoemde beslissing gedeeltelijk vernietigd en het verzoek ten aanzien van [kind 1] en zijn halfbroertje [kind 2] afgewezen.
3.7
Bij beschikking van dit hof van 7 februari 2023 is tussen de moeder en [kind 1] de volgende omgangsregeling vastgesteld:
De moeder en [kind 1] hebben twee keer per maand begeleide omgang waarvan
- één omgang minimaal twee uur duurt en in de woonomgeving van de vader (thans: [plaats C] ) is;
- de GI heeft de regie over de invulling van de vorm, duur en locatie van de andere omgang.
3.8
De vader heeft begin februari 2023 de rechtbank verzocht het hoofdverblijf van [kind 1] bij hem te bepalen, hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [kind 1] en de moeder het recht op omgang met [kind 1] te ontzeggen. Ten tijde van de mondelinge behandeling liep die procedure nog.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover nu van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] verlengd tot 21 september 2023.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] alsnog af te wijzen, dan wel het verzoek voor een korte periode toe te wijzen met een opdracht aan de GI om te werken aan thuisplaatsing / nader onderzoek te doen naar thuisplaatsing.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is of ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor de verlenging van de uithuisplaatsing van [kind 1] , of deze gronden nu (nog) aanwezig zijn en of deze maatregel ten tijde van de bestreden beschikking nodig was en thans nog nodig is.
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling - in dit geval de GI - op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan op verzoek van de gecertificeerde instelling de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De moeder betoogt dat ten tijde van de bestreden beschikking geen gronden aanwezig waren voor de (verlenging van de) uithuisplaatsing van [kind 1] en dat deze gronden ook nu niet aanwezig zijn. Het gaat niet goed met [kind 1] bij zijn vader; op school gaat het niet goed, hij liegt, bedriegt en is brutaal. Ook kan de vader helemaal niet zo goed aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [kind 1] . Hij meent immers dat contact met de moeder schadelijk is voor [kind 1] . Uit de wetenschappelijke inzichten blijkt echter dat het behouden en onderhouden van de gehechtheidsrelatie met zijn moeder voor [kind 1] net zo belangrijk is als eten, drinken en slaap. Deze relatie schaden, zoals nu gebeurt door de combinatie van de uithuisplaatsing en de beslissingen van de GI en de vader, is in ernstige strijd met de belangen van [kind 1] . De GI heeft door toepassing van het instrument van de spoedmachtiging met een onjuiste voorstelling van zaken een situatie gecreëerd. De enige mogelijk bestaande zorg was overbelasting van de moeder. Maar daarvoor kan, werd en dient passende hulpverlening te worden ingezet. De GI heeft echter al snel na de uithuisplaatsing het perspectief van [kind 1] bij de moeder weggehaald en verlegd naar de vader. Nimmer is ingezet op thuisplaatsing, hetgeen in strijd is met de wet. Gelet op de ernst, ingrijpendheid en schadelijkheid van de maatregel ontbreken voldoende en dragende redenen voor een machtiging uithuisplaatsing, aldus de moeder.
5.4
De GI betoogt dat de uithuisplaatsing van [kind 1] destijds noodzakelijk is geweest en nog steeds noodzakelijk is. In augustus 2021 heeft Buro Bloei een perspectiefonderzoek verricht, waarin is geconcludeerd dat het perspectief van [kind 1] bij de vader ligt. Op 18 oktober 2022 heeft dit hof geoordeeld dat een NIFP-onderzoek voor wat betreft [kind 1] niet meer noodzakelijk is, waarbij zijn perspectief bij de vader is bepaald. De zorgen rondom de moeder, en het contact met [kind 1] , zijn in de afgelopen zes maanden niet verminderd, waardoor [kind 1] in een loyaliteitsconflict blijft, en zorgen blijven bestaan over zijn identiteitsontwikkeling. Sinds hij bij zijn vader woont, heeft [kind 1] in zijn ontwikkeling grote stappen gezet. De vader biedt hem wat hij nodig heeft om een stabiele volwassene te worden.
5.5
Namens de vader heeft zijn advocaat ter zitting verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder heeft dan wel tien jaar lang voor [kind 1] gezorgd, maar ook net zo lang is hulpverlening betrokken geweest. Het ging niet goed met [kind 1] en de aangeboden hulp en steun werd door de moeder niet geaccepteerd. Sinds [kind 1] met spoed uit huis is geplaatst, is sprake van een positieve ontwikkeling. Nu wellicht iets minder, maar de vraag is hoe dat komt. In de omgangsverslagen valt te lezen dat de moeder simpele afspraken al niet nakomt. [kind 1] is twaalf, bijna dertien jaar en zit nog maar in groep 7 van de basisschool. Die achterstand is bij de moeder ontstaan. Het afgelopen jaar is hij met de hakken over de sloot overgegaan, omdat de vader constant met hem is gaan oefenen. De vader vond het contact met de moeder heel belangrijk, maar hij ziet – net als iedereen – de zorgelijke signalen en het uitvergrote gedrag van [kind 1] na een contactmoment met haar. Hij zou graag zien dat [kind 1] rust krijgt.
5.6
[kind 1] heeft aan het hof aangegeven bij zijn moeder te willen wonen en zijn familie en broertje [kind 3] meer te willen zien.
5.7
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen. De raad heeft de indruk dat de huidige opvoedsituatie bij de vader tegemoet komt aan de belangen van [kind 1] . De vader werkt mee met de hulpverlening en staat het contact met de moeder toe. Dat moet bestendig blijven. Wat betreft de omgang met de moeder meent de raad dat nog een keer goed gekeken moet worden op welke wijze daaraan gestalte kan worden gegeven, nu de huidige vorm contraproductief lijkt te werken. De raad meent dat de recente kindsignalen niet zozeer iets zeggen over de huidige opvoedsituatie, maar eerder voortkomen uit het gegeven dat het een beschadigd kind betreft met een belaste voorgeschiedenis, dat onder druk staat. De raad betreurt het dat de moeder strijd blijft voeren. Daarmee doet zij haar kinderen, maar ook zichzelf tekort.
5.8
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken. Al lange tijd is sprake van ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [kind 1] bij de moeder thuis. Vanaf 2011 is de GI bij het gezin van de moeder betrokken. In 2017 is het gezin overgedragen aan het wijkteam en is een lopende ondertoezichtstelling afgesloten, omdat de GI vastliep in het gezin. De moeder ondervond zoveel stress van de ondertoezichtstelling dat het nauwelijks tot een samenwerking met de GI kwam, hetgeen de veiligheid van de kinderen niet ten goede kwam. In 2018 is [kind 1] opnieuw onder toezicht van de GI gesteld. Wederom waren er zorgen over de onrustige opvoedsituatie bij de moeder thuis waarin voortdurend sprake was van spanningen en incidenten. De drie vaders waren – af en aan – bij het gezin betrokken. Er is sprake (geweest) van huiselijk geweld en er speelt omgangsproblematiek. Daarnaast is de moeder belast met persoonlijke problematiek, waardoor zij voortdurend wordt overvraagd in haar dagelijkse zorg voor de kinderen.
Het lukt haar niet, ook niet met ondersteuning door haar ouders, om de kinderen structureel de veiligheid, stabiliteit en duidelijkheid te bieden die zij nodig hebben. Over de leerbaarheid van de moeder zijn al lange tijd twijfels. Zij erkent haar beperkte belastbaarheid onvoldoende, waardoor zij de hulpverlening niet als ondersteuning ziet, maar als een stressfactor ervaart.
Op 28 december 2020 is [kind 1] met spoed uit huis geplaatst vanwege acute zorgen over zijn veiligheid.
In augustus 2021 heeft Buro Bloei onderzoek gedaan naar het perspectief van [kind 1] . Hieruit is naar voren dat hij enkel bij de moeder kan opgroeien als er intensieve hulpverlening in het gezin en het systeem is. Daarbij heeft Buro Bloei de kanttekening geplaatst dat het de vraag is of dit een reële kans van slagen heeft, gelet op de voorgeschiedenis van weerstand van de moeder tegen de hulpverlening en het niet nakomen van afspraken. De vader is volgens het onderzoek in staat om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [kind 1] .
Omdat de moeder zich niet kan vinden in de conclusies van Buro Bloei, heeft zij de rechtbank om een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 810a lid 2 Rv. verzocht. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd, maar in hoger beroep heeft dit hof de beslissing ten aanzien van [kind 1] (en [kind 2] ) vernietigd. Daarbij heeft het hof overwogen dat het belang van [kind 1] zich tegen een NIFP-onderzoek verzet, omdat hij zo snel mogelijk duidelijkheid moet krijgen over zijn toekomstperspectief. Alleen ten aanzien van [kind 3] zal nog een NIFP-onderzoek plaatsvinden en dat zou naar verwachting in april 2023 gereed zijn.
De omgang tussen de moeder en [kind 1] vindt op dit moment plaats conform de door het hof bij beschikking van 7 februari 2023 vastgestelde omgangsregeling, waarbij zij twee keer per maand twee uur begeleide omgang hebben.
5.9
Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] op het moment van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook op dit moment nog aanwezig zijn. Voor het hof staat vast dat al jarenlang ernstige zorgen bestaan over de opvoedsituatie van [kind 1] bij de moeder thuis. Op 28 december 2020 is hij met spoed uit huis geplaatst en deze uithuisplaatsing duurt tot op heden voort. Diverse keren zijn de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing getoetst door de kinderrechter en dit hof. Hoewel [kind 1] sinds zijn uithuisplaatsing een stijgende lijn in zijn ontwikkeling laat zien, zijn er nog steeds zorgen over hem. De school van [kind 1] heeft zorgen geuit over het manipulatieve gedrag van [kind 1] en dat hij “een baasje” is ten opzichte van zijn klasgenoten. Vermoed wordt dat hij aangeleerd gedrag laat zien, in plaats van gedrag dat uit zichzelf komt. Zo is hij erg op zoek naar mogelijkheden en grenzen en probeert hij alles naar zijn eigen hand te zetten. Volgens de school weet [kind 1] sociaal wenselijk gedrag te vertonen, maar doet hij iets anders, zodra hij uit het zicht is. Daarnaast zijn de schoolresultaten van [kind 1] redelijk tot slecht. Hij heeft twee keer gedoubleerd en zit op dit moment in groep 7. Zijn citoscores liggen tussen de 4 en 5. Anders dan de moeder stelt, kunnen deze zorgen naar het oordeel van het hof niet enkel worden toegeschreven aan de uithuisplaatsing van [kind 1] .
Over het contact tussen de moeder en [kind 1] bestaan eveneens zorgen. Hoewel de moeder deze zorgen ook wijt aan de uithuisplaatsing, het verbroken hechtingsproces en de begeleide setting van de omgangsmomenten, hebben de GI en het omgangshuis geconstateerd dat het de moeder tot op heden onvoldoende lukt om aan te sluiten bij [kind 1] en zich te houden aan de afspraken. Gezien wordt dat de moeder [kind 1] belast met volwassenenzaken, hem beloftes doet die niet gepast zijn, een groot beroep doet op zijn loyaliteit en tegenover hulpverleners/begeleiders haar emotieregulering onvoldoende onder controle heeft. Bij [kind 1] wordt gedrag waargenomen dat duidt op parentificatie. Zo neemt hij tijdens een bezoek de zorg over van zijn moeder, is hij gedurende het bezoek aan het pleasen, vraagt hij zijn moeder of zij wel goed heeft nagedacht over het samenwonen met haar nieuwe partner en wie voor haar zal zorgen als deze partner niet bij haar komt wonen, en als de moeder boos wordt op de begeleiders grijpt hij in door haar te vragen of zij buiten met hem wil voetballen.
De moeder heeft het voorgaande betwist en stelt – onder verwijzing naar de positieve verslagen van Parlan en BOR – dat het omgangshuis alleen de negatieve punten benoemt in de verslagen en de positieve punten onbesproken laat. Hoewel het hof niet eraan twijfelt dat het contact ook positieve kanten heeft, acht het hof voornoemde constateringen zorgelijk. Voor het hof onderstreept dit de noodzaak – zoals door de GI naar voren gebracht – dat [kind 1] op korte termijn wordt onderzocht, zowel op sociaal-emotioneel als op cognitief gebied, zodat er zicht komt op de bij hem aanwezige problematiek en hij de begeleiding kan ontvangen die helpend is in zijn ontwikkeling. Zolang niet door onderzoek is vastgesteld waar het gedrag van [kind 1] vandaan komt, zal het hof geen wijzigingen aanbrengen in zijn verblijf bij de vader. Daarbij speelt ook mee dat [kind 1] last heeft van de onduidelijkheid over zijn toekomstperspectief, zoals dit hof in zijn beschikking van 18 oktober 2022 heeft overwogen. Het hof zal dan ook de beslissing van de rechtbank bekrachtigen.
5.1
In het voorgaande ligt besloten dat met verlenging en bekrachtiging van de bij de bestreden beschikking opgelegde maatregel geen onrechtmatige inbreuk op het gezinsleven van de moeder en [kind 1] is gemaakt, zoals de moeder stelt, omdat deze maatregelen noodzakelijk zijn en tevens evenredig zijn aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [kind 1] . Het beroep op het EVRM en IVRK faalt dan ook.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 5 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 23 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.