Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken. Al lange tijd is sprake van ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [kind 1] bij de moeder thuis. Vanaf 2011 is de GI bij het gezin van de moeder betrokken. In 2017 is het gezin overgedragen aan het wijkteam en is een lopende ondertoezichtstelling afgesloten, omdat de GI vastliep in het gezin. De moeder ondervond zoveel stress van de ondertoezichtstelling dat het nauwelijks tot een samenwerking met de GI kwam, hetgeen de veiligheid van de kinderen niet ten goede kwam. In 2018 is [kind 1] opnieuw onder toezicht van de GI gesteld. Wederom waren er zorgen over de onrustige opvoedsituatie bij de moeder thuis waarin voortdurend sprake was van spanningen en incidenten. De drie vaders waren – af en aan – bij het gezin betrokken. Er is sprake (geweest) van huiselijk geweld en er speelt omgangsproblematiek. Daarnaast is de moeder belast met persoonlijke problematiek, waardoor zij voortdurend wordt overvraagd in haar dagelijkse zorg voor de kinderen.
Het lukt haar niet, ook niet met ondersteuning door haar ouders, om de kinderen structureel de veiligheid, stabiliteit en duidelijkheid te bieden die zij nodig hebben. Over de leerbaarheid van de moeder zijn al lange tijd twijfels. Zij erkent haar beperkte belastbaarheid onvoldoende, waardoor zij de hulpverlening niet als ondersteuning ziet, maar als een stressfactor ervaart.
Op 28 december 2020 is [kind 1] met spoed uit huis geplaatst vanwege acute zorgen over zijn veiligheid.
In augustus 2021 heeft Buro Bloei onderzoek gedaan naar het perspectief van [kind 1] . Hieruit is naar voren dat hij enkel bij de moeder kan opgroeien als er intensieve hulpverlening in het gezin en het systeem is. Daarbij heeft Buro Bloei de kanttekening geplaatst dat het de vraag is of dit een reële kans van slagen heeft, gelet op de voorgeschiedenis van weerstand van de moeder tegen de hulpverlening en het niet nakomen van afspraken. De vader is volgens het onderzoek in staat om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [kind 1] .
Omdat de moeder zich niet kan vinden in de conclusies van Buro Bloei, heeft zij de rechtbank om een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 810a lid 2 Rv. verzocht. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd, maar in hoger beroep heeft dit hof de beslissing ten aanzien van [kind 1] (en [kind 2] ) vernietigd. Daarbij heeft het hof overwogen dat het belang van [kind 1] zich tegen een NIFP-onderzoek verzet, omdat hij zo snel mogelijk duidelijkheid moet krijgen over zijn toekomstperspectief. Alleen ten aanzien van [kind 3] zal nog een NIFP-onderzoek plaatsvinden en dat zou naar verwachting in april 2023 gereed zijn.
De omgang tussen de moeder en [kind 1] vindt op dit moment plaats conform de door het hof bij beschikking van 7 februari 2023 vastgestelde omgangsregeling, waarbij zij twee keer per maand twee uur begeleide omgang hebben.