Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Beoordeling
Grief Ibetogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering tot verwijdering van het stenen muurtje is verjaard. Zij voeren aan dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd wanneer de toepasselijke verjaringstermijn is gaan lopen. Ook zijn [appellanten] van mening dat er een nieuwe, nog niet verstreken verjaringstermijn is gaan lopen op het moment dat [geïntimeerde] de houten schutting die voor het garagevenster was geplaatst, heeft vervangen door het stenen muurtje.
Grief IIrichten [appellanten] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat, voor zover de bamboestruik niet boven de scheidsmuur uitgroeit, [appellanten] daar geen last van hebben en in zoverre geen belang hebben bij hun vorderingen.
Grief IIIis gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om de bamboestruik te snoeien en gesnoeid te houden tot de bovenkant van de garagemuur die de scheidsmuur tussen de percelen van [appellanten] en [geïntimeerde] vormt. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
IV en V, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, betogen [appellanten] dat de rechtbank hun vordering tot verwijdering van de leilinden ten onrechte heeft afgewezen. [appellanten] wijzen erop dat het hebben van de leilinden binnen twee meter van de grenslijn op grond van art. 5:42 lid 1 BW ongeoorloofd is. [geïntimeerde] voert hiertegenover het volgende aan: