Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
zaak
zaak
2.Feiten
zaak 20-2530ingeleid en daarin gevorderd dat de kantonrechter bepaalt dat de huurovereenkomst op 1 juli 2020 eindigt en [appellant] veroordeelt tot ontruiming van de woning. [geïntimeerde] heeft primair gesteld dat hij het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik als bedoeld in artikel 7:274 lid 1 aanhef en onder c alsmede lid 3 BW wegens voorgenomen sloop en herbouw van het pand en subsidiair dat de constructieve toestand van het pand huurgenot deels onmogelijk maakt, terwijl herstel niet van hem kan worden verlangd.
zaak 20-3559, heeft [geïntimeerde] ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd omdat [appellant] een huurachterstand had laten ontstaan. [appellant] heeft de achterstallige huur daarna alsnog voldaan en de lopende termijnen betaald.
3.De beoordeling
zaak 20-2530toegewezen. Het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen partijen eindigt is daarbij vastgesteld op 1 oktober 2021 en [appellant] is veroordeeld om het gehuurde uiterlijk per die datum te verlaten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat volledige sloop en herbouw noodzakelijk is, dat [geïntimeerde] ook aannemelijk heeft gemaakt dat voor [appellant] passende woonruimte beschikbaar is en dat aan het belang van [appellant] bij voortzetting van de huur minder gewicht toekomt dan aan het belang van [geïntimeerde] bij beëindiging van de huur voor dringend eigen gebruik.
Grief 1heeft dan ook geen succes.
grief 2tevergeefs is voorgesteld.
zaak 20-2530moet worden bekrachtigd, behoudens waar het de einddatum van de huurovereenkomst en het tijdstip van ontruiming betreft. Deze zullen worden vastgesteld op 30 juni 2023. De door [appellant] gevorderde indexatie van de vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten zal worden toegewezen als in het dictum bepaald. In zijn overige vorderingen zal [appellant] niet-ontvankelijk worden verklaard.
zaak 20-3559afgewezen. Zij heeft vastgesteld dat inmiddels geen huurachterstand meer bestond en [appellant] de huur maandelijks betaalde en geoordeeld dat ontbinding daarom niet gerechtvaardigd was. [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten.
zaak 20-2530is gewezen. De grieven van [geïntimeerde] hebben geen betrekking op de beslissingen in die procedure, maar op die in
zaak 20-3559. Dat de kantonrechter in het dictum van het vonnis van 15 juli 2021 in beide zaken heeft beslist, neemt niet weg dat het (anders dan bij vorderingen in conventie en in reconventie het geval is) om twee verschillende procedures gaat waarvoor de termijn voor het instellen van hoger beroep in acht moet worden genomen. Nu noch [appellant] noch [geïntimeerde] binnen drie maanden tegen het vonnis in
zaak 20-3559 hoger beroep heeft ingesteld, zal [geïntimeerde] in het incidenteel appel niet ontvankelijk worden verklaard. Dat betekent dat het vonnis in zaak 20-3559 in stand blijft. Aan een inhoudelijke beoordeling van zijn grieven wordt daarom niet toegekomen.
4.Beslissing
zaak 20-2530, behoudens de beslissingen onder 5.1, 5.2 en 5.4;
zaak 20-2530wat betreft de beslissingen onder 5.1, 5.2 en 5.4,
- € 6.505,00, ingeval [appellant] in de periode 28 februari 2022-28 februari 2023 is verhuisd;
- € 7.156,00, ingeval [appellant] na 28 februari 2022 is verhuisd;