Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Het fonds maakt maandelijks aan de hand van de door de werkgevers aangeleverde salaris- en dienstverbandgegevens een afrekennota van de verschuldigde premie over de betreffende maand.
3.Beoordeling
.Reden daarvoor is volgens [appellante 1] dat het besluit spreekt over het ‘bewerken van kleding tot een gebruiks- of verbruiksvoorwerp’, terwijl de kleding al vóór het bedrukken of borduren (door of in opdracht van [appellante 1] ) een gebruiksvoorwerp en daarmee een eindproduct was. Door het aanbrengen van een logo ontstaat geen ‘ander product’. Het besluit rept ook niet van het aanbrengen van een logo als ‘bewerken’, zodat het besluit niet voldoet aan het duidelijkheidsvereiste.
(i) het vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of het ver- en/ofbewerkendan weldoenver- en/ofbewerken van kledingen/of kledingaccessoires en of andere textielstukgoederen of hetgeen ter vervanging daarvan dient, zoals: gerubberd doek, plastic, leder, bont en dergelijke, (ii) tot een ge- of verbruiksvoorwerp.(vet en onderstreping hof). Anders dan [appellanten] menen is niet relevant of het bewerkte kledingstuk vóór het bewerken reeds een eindproduct was. [appellanten] voegt aan het eindproduct/kledingstuk een logo toe. Dat is een ‘bewerking van een kledingstuk’ waarmee een ander ‘ge/verbruiksvoorwerp’ ontstaat (namelijk een kledingstuk bestemd voor een specifieke opdrachtgever), ook wanneer het kledingstuk zelf voor de bewerking reeds een eindproduct was. Dat het aan- of opbrengen van een logo niet expliciet genoemd wordt in de definitie doet hieraan niet af: het is evident dat dit onder het wel genoemde ‘bewerken’ valt. Het verweer van [appellanten] dat deze uitleg van de werkingssfeerbepaling tot een erg ruim toepassingsbereik zou leiden (en daarmee weinig waarschijnlijk zou zijn) kan haar evenmin baten, aangezien [appellanten] niet onder één van de expliciet vermelde uitzonderingsbepalingen valt. Als groothandel, zoals [appellanten] zichzelf ook afficheert, valt zij ook niet onder de detailhandel-uitzondering (genoemd onder I). Bpf MITT heeft met betrekking tot het ruime toepassingsbereik ter zitting nader toegelicht dat zij zich richt op die ondernemingen waarin de activiteiten die onder de definitie vallen tot de kernactiviteiten van die onderneming behoren. In die gevallen waarin de (ruime) werkingssfeerbepaling tot een overlap met een andere werkingssfeerbepaling leidt beoordeelt zij of de betreffende onderneming al een vergelijkbare pensioenregeling voor haar werknemers heeft getroffen, waarna – indien dat het geval is - een vrijstellingsbesluit kan volgen, waarmee dubbele premieheffing wordt voorkomen. Tussen partijen staat in casu vast dat door [appellanten] geen enkele pensioenregeling voor haar werknemers is getroffen. Zij valt eenvoudigweg niet onder één van de uitzonderingsbepalingen. Grief 1 faalt.
een onderneming die(i) in zijn in Nederland gevestigde onderneming of (ii) in een afdeling(en) van zijn onderneming het Mode-, Interieur-, Tapijt- of Textielbedrijf (...) uitoefent.