ECLI:NL:GHAMS:2023:1126

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
23-000059-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en veroordeling voor mishandeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor verkrachting en mishandeling, maar heeft in hoger beroep vrijspraak gekregen van de primair ten laste gelegde verkrachting. Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de verkrachting, waarbij de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Het hof oordeelde dat de verdachte de aangeefster had mishandeld door haar uit de auto te trekken, tegen de grond te gooien en haar te slaan. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en de vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank had eerder een hogere straf opgelegd, maar het hof vond de opgelegde straf passend gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000059-22
datum uitspraak: 6 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-254913-21 en 13-323420-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1981,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis; het hoger beroep is niet ingesteld tegen de vrijspraak van het in zaak met parketnummer 13-323420-21 tenlastegelegde.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 4 juli 2021 te Amsterdam door geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde partij01] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij01] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [benadeelde partij01] geduwd / gebracht en bestaande dat geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte,
- die [benadeelde partij01] meermalen, in elk geval eenmaal in/tegen het gezicht en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- die [benadeelde partij01] (met kracht) uit een auto heeft getrokken en/of
- die [benadeelde partij01] tegen de grond heeft getrokken en/of gegooid en/of
- die [benadeelde partij01] aan de haren over de grond heeft getrokken en/of
- de kleding van die [benadeelde partij01] kapot heeft getrokken;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 juli 2021 te Amsterdam [benadeelde partij01] heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij01] meermalen, in elk geval eenmaal in/tegen het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- die [benadeelde partij01] (met kracht) uit een auto te trekken en/of
- die [benadeelde partij01] tegen de grond te trekken en/of te gooien en/of
- die [benadeelde partij01] aan de haren over de grond te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij geen reden ziet om aan de aangifte te twijfelen. De aangeefster heeft verklaard dat zij naar huis wilde, maar dat de verdachte in plaats daarvan met haar naar een afgelegen plek reed waar hij haar uiteindelijk heeft verkracht. Deze verklaring vindt voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Vlak na het incident belde de aangeefster met de getuige [getuige01] en vertelde hem direct dat zij was verkracht. Deze getuige trof haar korte tijd later ontredderd aan. Tevens vertelde de aangeefster tijdens het 112-gesprek dat [verdachte01], de verdachte, haar ging verkrachten, dat ze hebben geneukt, dat hij haar niet heeft verkracht, maar dat ze niet weet wat de grens is. Tot slot is er tijdens het lichamelijk onderzoek van de aangeefster (het afnemen van de zogenoemde zedenkit) aan de binnenzijde van de kleine schaamlippen van de aangeefster een grasspriet aangetroffen. Deze vondst ondersteunt de verklaring van de aangeefster dat op de bewuste afgelegen plek gedwongen seks heeft plaatsgevonden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde wegens gebrek aan wettig en ook overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verklaring van de getuige [getuige01] inhoudende dat de aangeefster hem heeft gebeld en vertelde dat zij was verkracht, geen steunbewijs voor de verkrachting kan opleveren, nu het een verklaring betreft waarvan de bron de aangeefster is. Daarnaast kan de waarneming van deze getuige dat de aangeefster er ontredderd uitzag ook samenhangen met de worsteling die volgens de verdachte ter plaatse heeft plaatsgevonden (het subsidiair tenlastegelegde). Volgens de verdachte is het letsel van de aangeefster ontstaan tijdens de worsteling met de aangeefster in het gras. De aangeefster was schaars gekleed en daarom kan niet worden uitgesloten dat de grasspriet die aan de binnenzijde van haar kleine schaamlippen is aangetroffen, daar terecht is gekomen door de worsteling in het gras, als al kan worden vastgesteld dat die grasspriet (samengevat) afkomstig is van de plaats delict en niet op een ander moment tussen de schaamlippen terecht is gekomen.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat de aangeefster en de verdachte in de avond en nacht van 3 op 4 juli 2021 naar een zogenoemd swingersfeest in Rotterdam zijn geweest, waar zij met elkaar seks hebben gehad en waar de aangeefster een behoorlijke hoeveelheid alcohol had gedronken. Na afloop van dit feest zijn zij, in de auto van de verdachte, teruggereden naar Amsterdam. De verdachte bestuurde de auto.
Vast staat dat de verdachte op enig moment met de aangeefster zonder dit met haar te overleggen naar een afgelegen plek op de Zuider IJdijk is gereden en daar uit de auto is gestapt. De aangeefster, die naar huis wilde, is hierna achter het stuur van de auto van de verdachte gaan zitten en heeft geprobeerd weg te rijden, maar reed daarbij tegen een hek aan. De verdachte heeft de aangeefster vervolgens aan haar arm uit de auto getrokken.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar vervolgens aan haar haren naar de overzijde van het straatje trok, op de grond en in het gras gooide en haar sloeg. Toen de aangeefster in het gras lag, zou de verdachte haar hebben verkracht door vijf keer met zijn penis in haar vagina te stoten. Hierna is de verdachte weggereden in zijn auto.
De verdachte heeft verklaard dat tussen hem en de aangeefster een worsteling heeft plaatsgevonden, ook in het gras, wat het bij de aangeefster aangetroffen letsel (bloeduitstortingen op bovenarm, oppervlakkige ontvellingen op bil en borst, kale plek op hoofd/plukken los haar) zou kunnen verklaren. De verdachte was namelijk boos vanwege de door de aangeefster veroorzaakte schade aan zijn auto. Hij ontkent dat sprake is geweest van verkrachting.
Artikel 342 lid 2 Sv bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het hof moet daarom de vraag beantwoorden of er, naast de verklaring van de aangeefster, voldoende steunbewijs voorhanden is die de verklaring van de aangeefster over de verkrachting ondersteund. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden in het concrete geval.
Het hof overweegt in dit verband in de eerste plaats dat de vondst van een grasspriet aan de binnenzijde van de kleine schaamlippen van de aangeefster, bij gebreke van een (voldoende) deskundige duiding daarvan, niet als steunbewijs kan dienen. Weliswaar acht het hof aannemelijk dat de grasspriet van
de plaats delict afkomstig is, maar onduidelijk is hoe die grasspriet tussen de schaamlippen van de aangeefster terecht is gekomen en of dat niet ook door een hevige worsteling in het ter plaatse hoge gras kan zijn gekomen, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de aangeefster rondom haar vagina zeer schaars gekleed was en – in haar eigen woorden – slechts een ‘Christine le Duc flapje’ droeg.
Anders geformuleerd: Het hof kan niet vaststellen of, en zo ja in welke mate, de vondst van de grasspriet aan de binnenzijde van de kleine schaamlippen van de aangeefster (beter) past bij het scenario van de aangeefster en/of dat van de verdachte.
Het hof stelt vervolgens vast dat geen (ander) forensisch bewijs voorhanden is dat erop duidt dat op de plaats delict sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster door de verdachte.
Naar het oordeel van het hof leveren de door de advocaat-generaal genoemde verklaring van de getuige [getuige01] en het uitgewerkte 112-gesprek ook niet het benodigde steunbewijs op. De verklaring van de getuige [getuige01] en het 112-gesprek betreffen, waar het de inhoud van de door de aangeefster gedane mededelingen betreft, zogenoemd de auditu-bewijs met de aangeefster als bron. Waar het de emotionele toestand van de aangeefster betreft, overweegt het hof dat dat weliswaar de verklaring van de aangeefster ondersteunt dat er iets naars is voorgevallen, maar niet dat dat een verkrachting is geweest. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de getuige [getuige01] – en ook de politie – de aangeefster ter plaatse in een ontredderde toestand aantrof; dat zou ook kunnen passen bij het door de verdachte geschetste scenario waarbij een hevige worsteling tussen hem en de aangeefster heeft plaatsgevonden.
Alles overziend en afwegende, dient de verdachte naar het oordeel van het hof dan ook te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Wel acht het hof de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van de aangeefster wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij op 4 juli 2021 te Amsterdam [benadeelde partij01] heeft mishandeld door
- [benadeelde partij01] tegen het lichaam te slaan en
- [benadeelde partij01] met kracht uit een auto te trekken en
- [benadeelde partij01] tegen de grond te gooien en
- [benadeelde partij01] aan de haren over de grond te trekken.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
De raadsman heeft aandacht gevraagd voor de inhoud van de omtrent de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten, waarin de verdachte naar voren komt als een maatschappelijk iemand, met een baan en een leven – een leven dat behoorlijk van de rails is geraakt door de onderhavige zaak.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een uiterst nare mishandeling van het slachtoffer, een toenmalige vriendin/ kennis van hem. De verdachte is met het slachtoffer, nadat zij samen een avond uit waren geweest, in de nacht zonder voorafgaand overleg met het slachtoffer naar een afgelegen plek gereden. Daar heeft hij haar op enig moment uit woede uit de auto getrokken, haar aan haar haren over de grond getrokken, haar tegen de grond gegooid en haar geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen. Vervolgens is hij er met de auto vandoor gegaan en heeft hij het schaars geklede slachtoffer in de nacht, op die afgelegen plek, in een reddeloze toestand achtergelaten. Het hof rekent dit de verdachte zeer ernstig aan.
Gelet op de bijzondere ernst van het feit, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming meebrengt.
Het hof zal een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk opleggen, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden wederom een strafbaar feit te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Het hof zal, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

Beslag

Vast staat dat op de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon, zij het in zeer beperkte mate, kinder- en dierenpornografisch materiaal is aangetroffen, zoals in de zaak met parketnummer 13-323420-21 aan de verdachte was ten laste gelegd. De verdachte is in die zaak door de rechtbank echter vrijgesproken omdat niet is bewezen dat de verdachte dit materiaal opzettelijk in zijn bezit heeft gehad. Niettegenstaande deze vrijspraak is het hof, met de rechtbank – gelet op het bepaalde in de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht – van oordeel dat deze telefoon aan het verkeer moet worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.952,18, waarvan € 3.952,18 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.952,18, waarvan
€ 952,18 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende en in hoger beroep nader toegelichte vordering.
De in eerste aanleg begrote toekomstige medische kosten en reis- en parkeerkosten (een totaalbedrag van € 3.000,-) zijn in hoger beroep geconcretiseerd tot een bedrag van € 532,23 respectievelijk € 48,36.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering ter zake van de materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.484,41 en dat de vordering ter zake van de immateriële schade ad € 20.000,00 geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren wegens de door hem bepleite vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Subsidiair heeft hij ten aanzien van de gestelde materiële schade geen verweer gevoerd, maar verzocht de gevorderde vergoeding ter zake van de immateriële schade te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering is in zoverre voldoende onderbouwd en niet weersproken. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor de overigens gestelde (niet geconcretiseerde toekomstige) materiële schade geldt dat onvoldoende is gebleken dat deze schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen.
Wat betreft de verzochte vergoeding wegens immateriële schade zal het hof de omvang van die schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.500,00, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Voor het overige zal de vordering ter zake van de immateriële schade worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6125210, Zwart, merk: Motorola).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.032,77 (drieduizend tweeëndertig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 1.532,77 (duizend vijfhonderdtweeëndertig euro en zevenenzeventig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 18.500,00 (achttienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.032,77 (drieduizend tweeëndertig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 1.532,77 (duizend vijfhonderdtweeëndertig euro en zevenenzeventig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 6 november 2021 over een bedrag van € 125,86
- 5 december 2021 over een bedrag van € 90,86
- 13 december 2021 over een bedrag van € 735,46
- 25 maart 2022 over een bedrag van € 273,85
- 27 maart 2022 over een bedrag van € 90,64
- 25 mei 2022 over een bedrag van € 216,10
en van de immateriële schade op 4 juli 2021.
Heft ophet -geschorste- bevel tot
voorlopige hechtenisvan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. S. Jongeling en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 maart 2023.
mr. S. Jongeling, mr. M. Koek en mr. I.A. de Bruijne zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]