ECLI:NL:GHAMS:2023:1108

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.319.694/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De kinderrechter had eerder besloten om deze maatregelen te verlengen, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep ging, was het niet eens met deze beslissing en verzocht om een kortere verlenging van de ondertoezichtstelling en afwijzing van de uithuisplaatsing van [kind 1]. De vader steunde de beslissing van de kinderrechter, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) ook pleitte voor bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat er al lange tijd zorgen zijn over de opvoedsituatie van de kinderen, die zijn ontstaan door huiselijk geweld en de problematische situatie van de moeder, die kampt met ernstige gezondheids- en psychiatrische problemen. De kinderen zijn in het verleden onder toezicht gesteld en zijn inmiddels in een pleeggezin geplaatst. Het hof heeft geconcludeerd dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing terecht zijn verlengd, gezien de ernst van de problematiek en de noodzaak voor de kinderen om in een veilige omgeving op te groeien. De moeder heeft aangegeven dat zij niet begrijpt waarom de omgang met de kinderen nog steeds beperkt is, maar het hof heeft benadrukt dat de GI nog onvoldoende zicht heeft op haar verbeteringen.

De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] worden voortgezet. Het hof heeft ook aangegeven dat de situatie van de kinderen en de ouders nauwlettend in de gaten moet worden gehouden, en dat de moeder meer openheid moet geven over haar GGZ-traject om de mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang te kunnen beoordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.319.694/01
zaaknummers rechtbank: C/15/330912 / JU RK 22-1254 en C/15/330922 / JU RK 22-1255
beschikking van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna: [kind 2] );
- [de vader] (hierna: de vader), bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar , (hierna: de kinderrechter) van 2 september 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 1 december 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking.
2.2
De GI heeft op 9 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de moeder van 3 maart 2023 met als bijlage het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
- een bericht van de GI van 10 maart 2023 met als bijlage productie 2;
- een bericht van de moeder van 12 maart 2023 met als bijlagen productie 6 en 7;
- een bericht van de moeder van 13 maart 2023 met een bijlage (inleidend verzoekschrift GI ten aanzien van [kind 2] ).
2.4
De minderjarige [kind 1] heeft haar mening per brief van 14 februari 2023 kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanagers;
- de advocaat van de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Eijpe.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader (hierna tezamen ook: de ouders) zijn met elkaar gehuwd geweest.
Dit huwelijk is op 29 november 2019 door echtscheiding ontbonden. Zij zijn de (juridische) ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2009 te [plaats C] ;
- [kind 2] , geboren [in] 2013 te [plaats C] (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De hoofdverblijfplaats
van de kinderen is bij de vader bepaald. De vader is de biologische vader van [kind 2] . De biologische vader van [kind 1] is onbekend.
3.2
Bij beschikking van 23 september 2019 zijn de kinderen op verzoek van de raad
onder toezicht gesteld van de GI tot 23 september 2020. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, laatstelijk in de bestreden beschikking tot 23 september 2023.
3.3
In de hiervoor genoemde beschikking van 23 september 2019 is ook een machtiging
verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een crisispleeggezin.
Bij de beschikking van 7 november 2019 is op verzoek van de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader.
Bij beschikking van 11 januari 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor [kind 1] .
In zijn beschikking van 24 mei 2022 heeft dit hof de beslissing van de kinderrechter van 15 september 2021, waarin de uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met een jaar is verlengd, bekrachtigd.
3.4
[kind 1] verblijft bij [X] te [plaats D] . Voor [kind 2] geldt geen machtiging
uithuisplaatsing meer; zij woont bij de vader.
3.5
Verzoekster is tevens de moeder van:
- [kind 3] (hierna: [kind 3] ), geboren [in] 2004;
- [kind 4] (hierna: [kind 4] ), geboren [in] 2005;
- [kind 5] (hierna: [kind 5] ), geboren [in] 2020;
- [kind 6] (hierna: [kind 6] ), geboren [in] 2020.
Geen van de kinderen woont bij de moeder.
3.6
De vader heeft nog een zoon, [kind 7] , geboren [in] 2009 te [plaats C] , en een zoon, geboren [in] 2022. Deze kinderen wonen niet bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van beide kinderen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met een jaar verlengd, tot 23 september 2023. De beslissing is gegeven op het verzoek van de GI.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij verzoekt de bestreden
beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling slechts toe te wijzen voor een periode van zes maanden en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] af te wijzen.
4.3
De GI is het eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoekt de bestreden
beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling
als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de
ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit
huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van
de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. In artikel
1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde
instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
5.3
Het hof moet beoordelen of de ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] terecht zijn verlengd en of deze maatregelen nu nog moeten voortduren.
De moeder is van mening dat dit niet het geval is.
De vader staat achter de beslissing van de kinderrechter.
De GI meent dat is voldaan aan de vereisten voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
De raad is het eens met de beslissing van de kinderrechter.
[kind 1] heeft in haar brief aangegeven dat zij wil dat de situatie blijft zoals die nu is en dat in de toekomst misschien weer het contact met haar moeder kan worden opgebouwd.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Al lange tijd zijn er zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder thuis. In het gezin is sprake geweest van huiselijk geweld. De eerste zorgmeldingen bij Veilig Thuis dateren uit 2009. De meldingen zagen op verwaarlozing en mishandeling van de kinderen. Ook heeft Veilig Thuis zorgmeldingen ontvangen over de gezondheidstoestand van de moeder en de mate waarin de kinderen hiermee werden belast. De moeder heeft diabetes en is diverse keren in het ziekenhuis opgenomen vanwege een (levensbedreigende) hypo. De moeder kampt daarnaast met psychiatrische problematiek, waaronder PTSS. Zij heeft een lange hulpverlenings-geschiedenis. In september 2019 zijn de kinderen in een pleeggezin geplaatst, na opnieuw een ziekenhuisopname van de moeder. In april 2021 is bij de moeder sprake geweest van een crisissituatie, waarbij zij na een ruzie met haar partner een onbekende hoeveelheid insuline tot zich heeft genomen en daardoor buiten bewustzijn is geraakt.
[kind 1] kampt – net als de moeder – met persoonlijke problematiek. Van alle kinderen is vooral [kind 1] regelmatig geslagen door de partners van de moeder en door de moeder zelf. Sinds januari 2021 woont zij bij [X] , nadat het wonen bij de vader niet langer haalbaar bleek. Vanwege de ernst van haar problematiek en opgelopen trauma’s heeft zij extra zorg en intensieve begeleiding nodig. Begin 2021 is [kind 1] gestart met therapie en traumabehandeling, door middel van EMDR, en sinds juni 2022 ontvangt zij creatieve therapie. [kind 1] volgt speciaal onderwijs op [Y] en wordt daarbij intensief begeleid. In december 2021 heeft de vader het contact met [kind 1] verbroken en aangegeven dat hij niet langer haar juridische vader wil zijn. In de zomer van 2022 heeft [kind 1] aangegeven dat zij geen contact meer wil met haar moeder. Op aandringen van de GI heeft zij sinds maart 2023 eenmaal per week kort contact met de moeder via Facebook Messenger.
[kind 2] is een introvert meisje, dat problemen voor zich houdt, waardoor niet goed duidelijk is wat er in haar omgaat. In de afgelopen jaren heeft zij veel meegemaakt en mogelijk heeft zij daaraan trauma’s overgehouden. [kind 2] volgt speciaal onderwijs, omdat ze qua oefenstof flink achter lag en angstig gedrag vertoonde. Zij vindt het moeilijk om haar grenzen aan te geven en is snel bang. Tot april 2022 heeft zij individuele traumatherapie gevolgd via Parlan. Omdat [kind 2] spanning laat zien in het contact, woorden zorgvuldig uitkiest en klem lijkt te zitten tussen alle personen om haar heen is op advies van de gedragswetenschapper van Parlan systeemtherapie ingezet. [kind 2] woont bij de vader. Zij heeft één keer per week gedurende twee uur omgang met de moeder onder begeleiding van Praktijk Los. Deze omgang verloopt positief.
Tussen de ouders is sprake van een verstoorde verstandhouding. Zij zijn tot op heden niet in staat met elkaar te communiceren. De vader wil niet in gesprek met de moeder. Recent heeft de GI de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven, waarin hem is opgedragen mee te werken aan de systeemtherapie voor de ouders en [kind 2] .
5.5
Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat de kinderrechter de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing terecht heeft verlengd en dat deze maatregelen ook nu nog moeten voortduren.
De problematiek van [kind 1] is zo ernstig dat een thuisplaatsing bij de moeder nu niet mogelijk is. [kind 1] is door de hierboven geschetste voorgeschiedenis en de keuzes van haar ouders beschadigd geraakt en heeft intensieve zorg en begeleiding nodig. Ter zitting is gebleken dat [kind 1] zich op dit moment in een onrustige periode bevindt. Door het besluit tot inkrimping hebben bij [X] diverse (personeels)wisselingen plaatsgevonden. Zo heeft de mentor van [kind 1] – met wie zij een vertrouwensband had – een andere baan aangenomen, zijn diverse woonbegeleiders weggegaan en is een andere plek gevonden voor een aantal kinderen waarmee [kind 1] een goede band had. [kind 1] heeft sterk gereageerd op deze wisselingen en is daarbij fysiek geweest naar de leiding en andere kinderen. Zij verblijft nu tijdelijk – als een soort time out – op een plek van het kamertrainingscentrum, waar zij extra begeleiding krijgt. In de komende periode zal de GI in overleg met [X] , [Y] , de therapeute van [kind 1] en Parlan als hoofdregiebehandelaar bekijken wat voor [kind 1] de beste plek is om te gaan wonen. [X] is een intensieve woon- en behandelsetting en de vraag moet worden beantwoord of een voortgezet verblijf aldaar voor [kind 1] nog veel zal opleveren. [kind 1] geeft zelf de voorkeur aan een pleeggezin. Onderzocht moet worden of dit tot de mogelijkheden behoort, waarbij ook het agressieve gedrag waarmee [kind 1] kan reageren vanuit haar gevoel van onveiligheid, in aanmerking moet worden genomen. Zolang het perspectief van [kind 1] nog niet duidelijk is, kan naar het oordeel van het hof geen sprake zijn van een thuisplaatsing bij de moeder, nog daargelaten dat [kind 1] zelf in haar gesprekken met de gezinsmanager heeft aangegeven dat zij niet bij haar moeder wil wonen en ook in haar brief aan het hof heeft laten weten dat zij geen verandering wenst in haar huidige woonsituatie. Met de GI gaat het hof ervan uit dat [kind 1] voldoende veilig is en voldoende begeleid wordt door de professionals die zij om zich heen heeft en die haar steunen in haar ontwikkeling. Het hof zal de beslissing van de kinderrechter ten aanzien van de uithuisplaatsing van [kind 1] dan ook bekrachtigen.
5.6
Met het bovenstaande is ook de grond voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1] gegeven. Het hof zal ook deze beslissing van de kinderrechter bekrachtigen.
5.7
Ook voor wat betreft [kind 2] is naar het oordeel van het hof voldaan aan de wettelijke vereisten voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. [kind 2] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd door de zeer verstoorde verstandhouding en het gebrek aan communicatie tussen haar ouders. Deze situatie en het daaruit voortvloeiende loyaliteitsconflict van [kind 2] kunnen beide ouders worden aangerekend. Tot op heden is de GI nodig gebleken als bemiddelende schakel in het contact tussen hen. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI naar voren gebracht dat de omgang tussen de moeder en [kind 2] heel goed gaat en dat op dit moment in het kader van de omgang in kleine stapjes wordt toegewerkt naar een natuurlijke overdracht van [kind 2] , waarbij het uiteindelijk de bedoeling is dat de vader [kind 2] naar de moeder brengt en de moeder [kind 2] weer terugbrengt naar de vader. Hiervoor is contact tussen de ouders nodig en daarop zal de ingezette systeemtherapie (mede) zijn gericht. De moeder heeft zich al bij de systeemtherapeut gemeld. Het hof verwacht ook van de vader dat hij – in het belang van [kind 2] – zijn medewerking zal verlenen aan de systeemtherapie en dat daarmee op korte termijn verbetering kan optreden in de onderlinge relatie van de ouders. Zolang daarvan nog geen sprake is, is een ondertoezichtstelling van [kind 2] noodzakelijk.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder naar voren gebracht dat zij niet begrijpt dat zij nog steeds beperkt omgang heeft met [kind 2] , terwijl de omgang positief verloopt. Het hof ziet dat de moeder heeft gewerkt aan haar eigen situatie, maar constateert ook dat de GI nog altijd onvoldoende zicht heeft op de door de moeder gestelde verbeteringen in haar persoonlijke- en gezondheidssituatie. Hoewel de moeder inmiddels de GI toestemming heeft gegeven om bij haar behandelend arts / verpleegkundige informatie op te vragen over haar diabetes, is er nog geen zicht op haar GGZ-traject. Desgevraagd heeft de moeder ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij nog in het beginstadium zit van dit traject en voorlopig nog geen informatie wil delen. Dit heeft volgens de moeder te maken met een eerdere situatie waarin zij wel informatie heeft verstrekt en de desbetreffende hulpverlenende instantie de hulpverlening heeft gestopt na een gesprek met de GI zonder dat zij enige terugkoppeling heeft gekregen. Zij wil zichzelf opbouwen en niet afbreken. Maar onjuist is dat zij heeft gezegd dat haar begeleider van Leviaan niet alles mag bespreken met de GI, aldus de moeder. Het hof begrijpt dat de zorg van de GI met name betrekking heeft op de emotieregulatie van de moeder. Vanwege de vaak lange en boze e-mails van de moeder aan de GI en ook aan de vader heeft de GI het vermoeden dat nog altijd sprake is van emotieregulatieproblematiek. Het hof gaat ervan uit dat zodra de moeder meer inzicht geeft in haar GGZ-traject en daarin ook de samenwerking zoekt met de GI, de GI beter kan beoordelen of uitbreiding van de omgang tot de mogelijkheden behoort en of (op termijn) de begeleiding kan worden beëindigd. Zolang dit inzicht ontbreekt, zal de GI vanuit het oogpunt van bescherming van de belangen van [kind 2] het zekere voor het onzekere moeten nemen. Het ligt dan ook op de weg van de moeder om op dit punt meer openheid te geven.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat het sinds de ondertoezichtstelling slechter gaat met de kinderen. Naar het oordeel van het hof miskent de moeder daarmee haar eigen aandeel in de situatie. Ook ziet het hof net als de kinderrechter geen aanleiding de ondertoezichtstelling voor een kortere periode te verlengen. De ontwikkelingsbedreiging van beide kinderen is ernstig en niet te verwachten valt dat deze binnen afzienbare tijd zonder dwangmaatregel zal zijn afgewend.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.N. van de Beek en mr. A. van Haeringen, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 16 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.