Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op juiste gronden aan de man vervangende toestemming heeft verleend om [minderjarige] in te schrijven bij het [basisschool 1] en het verzoek van de vrouw om [minderjarige] in te schrijven bij [basisschool 2] heeft afgewezen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank die aan die beslissing ten grondslag liggen, over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Niet is komen vast te staan dat de ouders hebben afgesproken dat [minderjarige] naar [basisschool 2] zou gaan. Uit de door de vrouw als productie 2 overgelegde getuigenverklaringen blijkt niet dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt veeleer dat de ouders over meer basisscholen hebben gesproken dan alleen [basisschool 2] . Tevens hebben zij, zoals door de man onweersproken is gesteld, meerdere open dagen van basisscholen bezocht en scholen met elkaar vergeleken. De stelling van de vrouw dat [minderjarige] een Joodse opvoeding krijgt, klopt in zoverre niet dat zij die opvoeding bij de man niet krijgt, terwijl zij de helft van de tijd bij hem verblijft.
Ten aanzien van het door de vrouw ter zitting in hoger beroep subsidiair gedane verzoek om [minderjarige] in te schrijven bij [basisschool 3] , overweegt het hof dat dit verzoek - daargelaten dat het in strijd is met de zogenoemde twee conclusie-regel - afstuit op de door de rechtbank gegeven en door het hof overgenomen motivering dat het voor een kind van groot belang is dat hij/zij naar school gaat in de nabije omgeving van waar hij/zij woont. De sociale leefomgeving speelt zich daar immers af. Nu de man een vaste woonplaats in [plaats A] -Noord heeft, [minderjarige] de helft van de tijd bij de man verblijft en de vrouw daartegenover in dit stadium geen bestendige verblijfplaats heeft, acht het hof het, net als de rechtbank, in het belang van [minderjarige] dat zij naar een school gaat die dicht bij de woning van de man is gelegen. Het hof onderschrijft hierbij ook de visie van de raad, zoals naar voren gebracht ter zitting in hoger beroep, dat de komende jaren - naast het leren op school - voor [minderjarige] ook het maken van en de omgang met vriendjes en vriendinnetjes, inclusief de daarbij behorende speelafspraken en logeer- en andere partijtjes, van belang zullen zijn. Juist daarvoor is de beperkte afstand tot in elk geval het deel van de verblijfplaats van [minderjarige] dat bestendig is (bij de man), belangrijk. [basisschool 3] is wellicht een meer praktische oplossing voor beide ouders omdat deze school in het centrum, dus tussen [plaats A] -Noord en - Zuid in ligt, maar dit geldt niet voor [minderjarige] , nu haar vriendjes en vriendinnetjes zich dan niet in de buurt bevinden. Overigens is het nog maar de vraag of er voor [minderjarige] wel plaats zou zijn op [basisschool 3] , gezien de (buurt-)voorrangsregels en de wachtlijsten voor [plaats A] basisscholen. Dat ligt anders bij het [basisschool 1] ; de man heeft door overlegging van een e-mail van het [basisschool 1] aangetoond dat [minderjarige] daar in januari 2023 kan starten. Dat er op het [basisschool 1] een groter gevaar voor antisemitisme zou zijn, is niet gebleken. Datzelfde geldt voor de stelling van de vrouw dat het [basisschool 1] geen goede school zou zijn. Daargelaten de vraag of de vrouw vanwege genoemde twee conclusie-regel met deze pas ter zitting ingenomen stelling te laat is, heeft zij die stelling op geen enkele wijze onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in de gegeven omstandigheden aan het belang van de vrouw bij toewijzing van haar verzoek geen doorslaggevende betekenis kan worden toekend, ook als rekening wordt gehouden met haar achtergrond en familietraditie, en met de afstand tussen het [basisschool 1] en de plaats waar de vrouw thans in [plaats A] verblijft. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders verzochte afwijzen.