ECLI:NL:GHAMS:2023:11

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
200.317.096/01 en 200.317.096/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving van een minderjarige bij een basisschool in het kader van gezagsuitoefening door ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de inschrijving van een minderjarige dochter bij een basisschool. De vader had verzocht om vervangende toestemming voor inschrijving van zijn dochter bij de Openbare Basisschool [basisschool 1], terwijl de moeder verzocht om inschrijving bij de Joodse Basisschool [basisschool 2]. De rechtbank had eerder de vader in het gelijk gesteld en de moeder in haar verzoek afgewezen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, stelde dat de dochter opgroeit in de Joodse religie en dat inschrijving bij [basisschool 2] in lijn is met de familietraditie. De man daarentegen betoogde dat de dochter ook in aanraking moet komen met andere religies en dat er geen afspraak was gemaakt over de schoolkeuze.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2022 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. Het hof heeft de belangen van het kind vooropgesteld en overwogen dat de inschrijving bij [basisschool 1] in het belang van de minderjarige is, gezien de woonplaats van de man en de sociale omgeving van het kind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vrouw afgewezen, waarbij het belang van de minderjarige en de praktische aspecten van de schoolkeuze zwaar hebben gewogen. Het hof heeft ook de hoop uitgesproken dat de ouders hun communicatie verbeteren en samen ouder kunnen zijn voor hun dochter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.317.096/01 en 200.317.096/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/721192 FA RK 22-4850
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 januari 2023 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.A. Mulders te Purmerend.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 22 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 4 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking (zaaknummer 200.317.096/01). De vrouw heeft tevens verzocht de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer 200.317.096/02).
2.2
De man heeft op 18 november 2022 een verweerschrift in beide zaken ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 10 november 2022 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 18 november 2022 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 21 november 2022 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de man van 21 november 2022, met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.M. Aelbers.
2.5
Ter zitting heeft de vrouw het incidentele verzoek (schorsing) ingetrokken.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vrouw en de man (hierna ook: de ouders) is [minderjarige] geboren, [in] 2018 te [plaats A] . De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 16 maart 2022 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft en is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] van maandagochtend tot woensdag 12.00 uur bij de vrouw verblijft en van woensdag 12.00 uur tot vrijdagavond bij de man. De weekenden worden verdeeld, in die zin dat de ouders [minderjarige] ieder om en om een weekend bij zich hebben.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is aan de man op zijn verzoek vervangende toestemming verleend om [minderjarige] per direct in te schrijven bij de Openbare Basisschool [basisschool 1] aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna ook te noemen: het [basisschool 1] ). De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] bij de Joodse Basisschool [basisschool 2] aan de [B-straat] te [plaats A] (hierna ook te noemen: [basisschool 2] ) is afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog haar inleidend verzoek toe te wijzen en dat van de man af te wijzen.
4.3
De man verzoekt de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren althans haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan het hof ligt ter beoordeling de vraag voor of vervangende toestemming dient te worden verleend om [minderjarige] per direct in te schrijven bij het [basisschool 1] , dan wel bij [basisschool 2] .
Wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van de ouders brengt mee dat de ene ouder voor de inschrijving van hun kind op een basisschool toestemming van de andere ouder nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, neemt de rechter hierover desgevraagd een beslissing. Bij de beoordeling dient de rechter - conform vaste rechtspraak - aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Standpunt van partijen
5.3
De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte vervangende toestemming heeft gegeven voor de inschrijving van [minderjarige] bij het [basisschool 1] in plaats van [basisschool 2] . De vrouw en de man hadden afgesproken dat [minderjarige] naar [basisschool 2] zou gaan. [minderjarige] wordt opgevoed in de Joodse religie en is vanaf haar geboorte al betrokken bij de activiteiten van de Joodse gemeenschap die zich in [plaats A] -Zuid bevindt. [basisschool 2] is daar ook gelegen en sluit aan bij de joodse normen en waarden. Inschrijving van [minderjarige] bij [basisschool 2] past geheel en al in de familietraditie van de vrouw; zij en haar hele familie hebben altijd onderwijs op Joodse scholen ontvangen. De vrouw heeft nog geen eigen woning, maar verblijft meestal met [minderjarige] bij haar familie in [plaats A] -Zuid. Zij is op zoek naar een woning daar, omdat haar familie daar woont en het centrum van de Joodse gemeenschap zich daar bevindt. Daarvandaan is het bijna een uur reizen naar het [basisschool 1] dat geen joodse school is en waar het gevaar van antisemitisme groter is. Het is ook niet duidelijk of [minderjarige] al kan beginnen bij het [basisschool 1] .
Ter zitting heeft de vrouw hieraan toegevoegd dat zij inmiddels heeft geconstateerd dat het [basisschool 1] een slecht georganiseerde school is, zonder duidelijke structuur en met grote klassen. Volgens de vrouw zou [minderjarige] er verloren raken. Verder heeft de vrouw ter zitting subsidiair verzocht om vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] bij de Openbare Basisschool [basisschool 3] aan de [C-straat] te [plaats A] (hierna: [basisschool 3] ).
5.4
De man is het eens met de beslissing van de rechtbank en de daaraan te grondslag liggende overwegingen. Thans is een andere school dan [basisschool 2] voor de vrouw onbespreekbaar. Dit is ook de reden waarom de mediation destijds is gestopt. [minderjarige] krijgt bij de man geen joodse opvoeding. De man vindt het belangrijk dat [minderjarige] ook in aanraking komt met andere religies en zelf een keuze kan maken. De ouders hebben nooit afgesproken dat [minderjarige] naar [basisschool 2] zou gaan. De man en de vrouw hebben diverse scholen bezocht tijdens open dagen en deze met elkaar vergeleken. De vrouw heeft nooit eerder gezegd dat het [basisschool 1] een slechte basisschool is. [minderjarige] kan daar wel degelijk beginnen en er bestaat daar geen groter gevaar van antisemitisme zoals de vrouw stelt. Het subsidiaire verzoek van de vrouw met betrekking tot een inschrijving bij [basisschool 3] is te laat gedaan, aldus de man. Hij betwist dat het [basisschool 1] een slechte school zou zijn.
Advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Oordeel van het hof
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op juiste gronden aan de man vervangende toestemming heeft verleend om [minderjarige] in te schrijven bij het [basisschool 1] en het verzoek van de vrouw om [minderjarige] in te schrijven bij [basisschool 2] heeft afgewezen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank die aan die beslissing ten grondslag liggen, over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Niet is komen vast te staan dat de ouders hebben afgesproken dat [minderjarige] naar [basisschool 2] zou gaan. Uit de door de vrouw als productie 2 overgelegde getuigenverklaringen blijkt niet dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt veeleer dat de ouders over meer basisscholen hebben gesproken dan alleen [basisschool 2] . Tevens hebben zij, zoals door de man onweersproken is gesteld, meerdere open dagen van basisscholen bezocht en scholen met elkaar vergeleken. De stelling van de vrouw dat [minderjarige] een Joodse opvoeding krijgt, klopt in zoverre niet dat zij die opvoeding bij de man niet krijgt, terwijl zij de helft van de tijd bij hem verblijft.
Ten aanzien van het door de vrouw ter zitting in hoger beroep subsidiair gedane verzoek om [minderjarige] in te schrijven bij [basisschool 3] , overweegt het hof dat dit verzoek - daargelaten dat het in strijd is met de zogenoemde twee conclusie-regel - afstuit op de door de rechtbank gegeven en door het hof overgenomen motivering dat het voor een kind van groot belang is dat hij/zij naar school gaat in de nabije omgeving van waar hij/zij woont. De sociale leefomgeving speelt zich daar immers af. Nu de man een vaste woonplaats in [plaats A] -Noord heeft, [minderjarige] de helft van de tijd bij de man verblijft en de vrouw daartegenover in dit stadium geen bestendige verblijfplaats heeft, acht het hof het, net als de rechtbank, in het belang van [minderjarige] dat zij naar een school gaat die dicht bij de woning van de man is gelegen. Het hof onderschrijft hierbij ook de visie van de raad, zoals naar voren gebracht ter zitting in hoger beroep, dat de komende jaren - naast het leren op school - voor [minderjarige] ook het maken van en de omgang met vriendjes en vriendinnetjes, inclusief de daarbij behorende speelafspraken en logeer- en andere partijtjes, van belang zullen zijn. Juist daarvoor is de beperkte afstand tot in elk geval het deel van de verblijfplaats van [minderjarige] dat bestendig is (bij de man), belangrijk. [basisschool 3] is wellicht een meer praktische oplossing voor beide ouders omdat deze school in het centrum, dus tussen [plaats A] -Noord en - Zuid in ligt, maar dit geldt niet voor [minderjarige] , nu haar vriendjes en vriendinnetjes zich dan niet in de buurt bevinden. Overigens is het nog maar de vraag of er voor [minderjarige] wel plaats zou zijn op [basisschool 3] , gezien de (buurt-)voorrangsregels en de wachtlijsten voor [plaats A] basisscholen. Dat ligt anders bij het [basisschool 1] ; de man heeft door overlegging van een e-mail van het [basisschool 1] aangetoond dat [minderjarige] daar in januari 2023 kan starten. Dat er op het [basisschool 1] een groter gevaar voor antisemitisme zou zijn, is niet gebleken. Datzelfde geldt voor de stelling van de vrouw dat het [basisschool 1] geen goede school zou zijn. Daargelaten de vraag of de vrouw vanwege genoemde twee conclusie-regel met deze pas ter zitting ingenomen stelling te laat is, heeft zij die stelling op geen enkele wijze onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in de gegeven omstandigheden aan het belang van de vrouw bij toewijzing van haar verzoek geen doorslaggevende betekenis kan worden toekend, ook als rekening wordt gehouden met haar achtergrond en familietraditie, en met de afstand tussen het [basisschool 1] en de plaats waar de vrouw thans in [plaats A] verblijft. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders verzochte afwijzen.
5.7
Het hof overweegt ten overvloede nog het volgende. Hoewel de ouders in het onderhavige geschil lijnrecht tegenover elkaar staan, spreekt het hof de hoop uit dat zij hun communicatie en onderlinge verhouding verbeteren met behulp van Ouderschap Blijft in plaats van nieuwe juridische procedures te starten, zodat zij leren samen ouder voor [minderjarige] zijn en belangrijke beslissingen voor haar te nemen.
Het schorsingsverzoek
5.8
Ter zitting is namens de vrouw het door haar ingediende schorsingsverzoek ingetrokken. Op dit verzoek behoeft dus niet meer te worden beslist.
Proceskosten
5.9
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof ziet echter, gelet op de aard van de procedure, geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in familiezaken elk van partijen de eigen kosten draagt en zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. J.F. Miedema en mr. J. Kloosterhuis, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 3 januari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.