ECLI:NL:GHAMS:2023:1098

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.316.345/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijging van het Nederlanderschap door erkenning van kinderen in het buitenland en de vereiste nauwe persoonlijke betrekking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft de vraag of de kinderen van de man, geboren in de Democratische Republiek Congo, op het moment van erkenning door de man op 6 juli 2012 het Nederlanderschap hebben verkregen. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat erkenning van een kind door een gehuwde man alleen leidt tot verkrijging van het Nederlanderschap indien er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de man en het kind. De rechtbank had eerder vastgesteld dat er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking, maar deze beslissing was in cassatie niet behandeld.

De man heeft de kinderen op 6 juli 2012 erkend en heeft sindsdien financiële en emotionele steun verleend. De moeder van de kinderen heeft verklaard dat de man regelmatig contact heeft met de kinderen en hen financieel ondersteunt. Het hof heeft vastgesteld dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij sinds de geboorte van de kinderen nauw betrokken is geweest. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de erkenning van de kinderen op 6 juli 2012 hen het Nederlanderschap heeft verleend. Het hof heeft de bestreden beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat de geboorteakten van de kinderen in het register van de burgerlijke stand van Den Haag moeten worden ingeschreven met vermelding van de erkenning door de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.316.345/ 01
Rekestnummer rechtbank: FA RK 14-2576
Zaaknummer rechtbank: C/09/463635
beschikking - na verwijzing van de Hoge Raad der Nederlanden - van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 inzake
de Staat der Nederlanden,
(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. S.M. Kingma te Den Haag,
en
[de man] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Roozdar te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.

1.Het geding na verwijzing door de Hoge Raad

1.1
De Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad) heeft bij beschikking van 21 december 2018 (18/00249) de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 18 oktober 2017 vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing.
1.2
Voor het verloop van de procedures tot de beschikking van de Hoge Raad verwijst het hof naar overweging 1 uit voornoemde beschikking van de Hoge Raad.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Na verwijzing door de Hoge Raad zijn bij het hof op 19 augustus 2022 stukken ingekomen en op 21 december 2022 een conclusie van de man, met producties. Op 24 februari 2023 is een memorie na verwijzing van de Staat ingekomen. De man heeft stukken nagestuurd op 15 maart 2023 en 16 maart 2023.
2.2
De mondelinge behandeling bij dit hof heeft op 17 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. M.E.A. Möhring, advocaat te Den Haag, namens de Staat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- [de moeder] (hierna: de moeder) via een videoverbinding, bijgestaan door de heer P. Kabula, tolk Frans en Lingala. De moeder is als informant gehoord.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag (hierna: de ambtenaar) is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

3.Inleiding

In deze zaak gaat het nog om de vraag of de hierna te noemen kinderen op het tijdstip van de erkenning door de man op 6 juli 2012 het Nederlanderschap hebben verkregen, waarbij de op dat moment geldende wetgeving in acht moet worden genomen. Tot 1 april 2014 was erkenning van een kind door een man die was gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van het kind nietig, tenzij (voor zover hier van belang) aannemelijk was dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestond. Als aannemelijk is dat dat zo was, dan hebben de kinderen van rechtswege het Nederlanderschap verkregen op het moment van hun erkenning door de man.

4.De feiten

4.1
Het hof gaat uit van de volgende vastgestelde feiten.
4.2
Uit de moeder zijn geboren:
- [kind 1] , geboren [in] 2010 te [plaats B] , Democratische Republiek Congo (hierna: DRC);
- [kind 2] , geboren [in] 2011 te [plaats B] , DRC (hierna gezamenlijk: de kinderen).
4.3
De man heeft de kinderen op 6 juli 2012 naar Congolees recht rechtsgeldig erkend. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
4.4
De man was sinds 2006 (en dus ten tijde van de erkenning van de kinderen) gehuwd met [X] . Op 8 augustus 2022 is hun huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4.5
Op 28 februari 2023 zijn de man en de moeder gehuwd in [plaats B] , DRC. De moeder en de kinderen wonen in de DRC.

5.De omvang van het geschil

5.1
Bij de bestreden beschikking van 19 oktober 2015 heeft de rechtbank de Minister van Justitie in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk verzocht om advies uit te brengen als bedoeld in artikel 20 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap aangaande het Nederlanderschap van de kinderen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
5.2
Bij de bestreden beschikking van 4 juli 2016 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de geboorteakten van de kinderen met de daarin vervatte erkenningen overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt en naar hun aard vatbaar zijn voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
Daarnaast heeft de rechtbank de inschrijving gelast van genoemde geboorteakten, met de daarin vervatte erkenningen, in het register van geboorten van de burgerlijke stand van Den Haag. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
5.3
Na verwijzing door de Hoge Raad is thans in hoger beroep nog aan de orde de vraag of aannemelijk is dat op 6 juli 2012 tussen de man en de kinderen een nauwe persoonlijke betrekking bestond en in het verlengde daarvan het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat de geboorteakten voor opneming vatbaar zijn en de ambtenaar te gelasten tot inschrijving van de geboorteakten van de kinderen in de registers van geboorte van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag met vermelding van de erkenning door de man van de kinderen op de geboorteakten.
5.4
De Staat verzoekt de verzoeken van de man ten aanzien van de verkrijging van het Nederlanderschap door de kinderen af te wijzen.
5.5
De man verzoekt de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

6.De motivering van de beslissing

Geschil na verwijzing
6.1
In artikel 424 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat de rechter, naar wie het geding is verwezen, de behandeling voortzet en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. In die uitspraak is geoordeeld dat de wijziging van artikel 1:204 lid 1 BW per 1 april 2014, waardoor een gehuwde Nederlander een buitenechtelijk kind rechtsgeldig kan erkennen, tot gevolg heeft dat een voordien in het buitenland, naar het recht van dat land rechtsgeldig tot stand gekomen erkenning, thans op grond van artikel 10:101 lid 1 BW in Nederland van rechtswege wordt erkend. Sinds 1 april 2014 staat de openbare orde er niet meer aan in de weg dat in Nederland rechtsgevolgen aan die erkenning worden verbonden. Dat heeft volgens de Hoge Raad echter niet tot gevolg dat de kinderen, met terugwerkende kracht, de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Erkenning van de kinderen door de man heeft er alleen dan toe geleid dat de kinderen het Nederlanderschap hebben verkregen, indien aannemelijk is dat op dat tijdstip tussen de man en de kinderen een nauwe persoonlijke betrekking bestond. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 4 juli 2016 geoordeeld dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de kinderen. Het hof Den Haag heeft de tegen dit oordeel gerichte grief van de Staat niet behandeld, zodat het bestaan van een zodanige betrekking in cassatie niet vaststond.
De beschikking van het hof Den Haag is vernietigd en het geding is ter verdere behandeling en beslissing naar het hof Amsterdam verwezen.
Standpunt van de man
6.2
De man stelt dat op 6 juli 2012 sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en de kinderen. De kinderen zijn geboren op respectievelijk 12 maart 2010 en 12 september 2011. Sinds hun geboorte wonen de kinderen met de moeder bij de moeder van de man (hierna: de grootmoeder). De man heeft de moeder (en later de kinderen) meerdere keren bezocht in DRC. In het relevante tijdvak (tussen 12 maart 2010 en 6 juli 2012) is de man in DRC geweest van 3 december 2010 tot 8 januari 2011 om de moeder en de kinderen te bezoeken. Hij ondersteunt de kinderen voorts in financiële zin en hij wordt betrokken bij belangrijke beslissingen over hen. De man heeft telefonisch contact met de kinderen en zij noemen hem ‘papa’. De man heeft ter onderbouwing van zijn stellingen verwezen naar de door hem in het geding gebrachte foto’s en overboekingen.
Gelet op het voorgaande stelt de man zich op het standpunt dat hij op 6 juli 2012 reeds een nauwe persoonlijke betrekking had met de kinderen. De rechtbank heeft de man daarin terecht gevolgd.
Standpunt van de Staat
6.3
De Staat betwist dat op 6 juli 2012 sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de kinderen. Ten tijde van het verblijf van de man eind 2010 in DRC was het oudste kind ongeveer negen maanden oud en was het jongste kind nog niet geboren. Aan de hand van de door de man overgelegde foto’s kan bovendien niet worden vastgesteld dat het de man en het oudste kind betreft.
Wat betreft de financiële ondersteuning van de kinderen door de man wijst de Staat erop dat de betalingen worden gedaan aan de moeder van wie is gebleken dat zij niet meer bij de kinderen en de grootmoeder woont. Dat de betalingen ten goede kwamen aan de kinderen, blijkt niet uit de afschriften en ook niet uit de andere in het geding gebrachte stukken.
Tot slot betwist de Staat, bij gebrek aan bewijs, dat de man de biologische vader is van de kinderen.
Verklaringen ter zitting
6.4
Ter zitting van het hof is gebleken dat de man en de moeder een relatie hebben gehad van 2009 tot 2013. De moeder is ingetrokken bij de familie van de man in het huis van de grootmoeder, waar de kinderen zijn geboren en waar zij zijn opgegroeid. Zij woonden daar met de moeder, de grootmoeder en verder familie van vaderskant. Na verbreking van de relatie tussen de man en de moeder eind 2012 heeft de moeder het huis van de grootmoeder verlaten; zij is elders in [plaats B] gaan wonen. De kinderen zijn in het gezin van de grootmoeder blijven wonen en de moeder bezocht en bezoekt hen daar vrijwel dagelijks.
De moeder heeft verklaard dat de man sinds de geboorte van de kinderen bijdraagt in de kosten van de kinderen. Het geld dat zij van de man ontvangt, besteedt zij aan school, boodschappen en medische facturen. De man heeft voorgerekend dat hij tot op heden gemiddeld € 282,- per maand heeft betaald aan de moeder als onderhoudsbijdrage voor de kinderen. Hij is het geld aldoor aan de moeder blijven betalen, ook na haar vertrek uit de woning van de grootmoeder; de overboekingen lopen via Western Union en de moeder woont op loopafstand van een kantoor van Western Union. Zij kan het geld eenvoudig ophalen. De moeder heeft verklaard dat zij met maar één taxi naar het huis van de grootmoeder reist (waarmee zij bedoelt dat de afstand tussen haar woning en die van de grootmoeder gemakkelijk overbrugbaar is), waar zij de met het geld van de man aangeschafte boodschappen brengt en de kinderen ziet.
Volgens de moeder belt de man haar regelmatig en spreekt hij dan ook de kinderen. Ook toen de kinderen nog heel jong waren, had de man via de telefoon contact met hen.
De man probeert elk jaar een bezoek te brengen aan de kinderen, maar vanwege zijn financiële situatie (waaronder zijn advocaatkosten) is er ook weleens twee jaar verstreken tussen twee bezoeken.
Uit de verklaringen van de man en de moeder begrijpt het hof dat de toenmalige echtgenote van de man op de hoogte was van het bestaan van de kinderen. Het huwelijk van de man is kinderloos gebleven en de echtgenote steunde de man in zijn wens om de kinderen bij hen in Nederland te laten wonen. In 2014 of 2015 heeft zij de man vergezeld naar DRC om de kinderen te ontmoeten.
Oordeel van het hof
6.5
Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij sinds hun geboorte nauw betrokken is bij de kinderen. Hij heeft vanaf hun geboorte verantwoordelijkheid voor hen genomen en zich over hen ontfermd. De man heeft geprobeerd de kinderen ieder jaar te bezoeken, al is er om financiële redenen soms meer tijd verstreken tussen twee bezoeken. Om toch een emotionele band met hen op te bouwen, heeft hij telefonisch contact met hen gehad. Zowel de man als de moeder hebben verklaard dat er regelmatig telefonisch contact plaatsvond.
Ook het gegeven dat de moeder van de kinderen is bevallen bij de grootmoeder thuis en dat de kinderen sindsdien bij hun grootmoeder wonen, is een aanwijzing voor de nauwe betrokkenheid van de man bij de kinderen. Daaruit blijkt immers dat de kinderen zijn opgenomen in de familie van vaderszijde, ook na de verhuizing van de moeder naar een andere woning. Het hof maakt uit de ter zitting van het hof gedane verklaringen op, dat de man aldoor een sterke emotionele betrokkenheid bij de kinderen had en dat hij van meet af aan de intentie heeft gehad om op enig moment zelf de zorg voor de kinderen op zich te nemen, in Nederland, samen met zijn toenmalige echtgenote. Daarin past de keuze voor het laten opgroeien van de kinderen in het familieverband van vaderszijde, bij de grootmoeder.
Verder blijkt uit de door de man overgelegde overboekingen dat hij van meet af aan financiële verantwoordelijkheid voor de kinderen heeft genomen; hij heeft structureel een bijdrage betaald aan de moeder. Toen de relatie van de man en de moeder werd verbroken en de moeder elders ging wonen, heeft de man zijn betalingen gecontinueerd. De moeder betaalt, zo verklaart zij, van het begin af aan de kosten van de kinderen van die bijdrage; sinds haar vertrek uit de woning van de familie van de man doet zij boodschappen voor de kinderen die zij naar hen brengt en zij betaalt van de bijdrage de medische kosten en de schoolkosten van de kinderen.
Deze omstandigheden tezamen maken naar het oordeel van het hof dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de kinderen die er ook al was ten tijde van de erkenning op 6 juli 2012. Dat de man zijn jongste kind toen nog niet fysiek had ontmoet, doet daar niet aan af. Zoals hiervoor is overwogen, neemt het hof op grond van andere omstandigheden – zoals het voorzien in de kosten van de kinderen en het feit dat de kinderen opgroeien bij de familie van de man – aan dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Dat geen bewijs is overgelegd van het biologisch vaderschap door de man maakt het oordeel ook niet anders, nu het al dan niet bestaan daarvan niet relevant is voor het onderhavige geschil. De grief van de Staat faalt.
6.6
Nu de vraag of aannemelijk is dat er ten tijde van de erkenning een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de kinderen bestond door het hof positief wordt beantwoord, hebben de kinderen de Nederlandse nationaliteit verkregen door de erkenning op 6 juli 2012.
Het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat de geboorteakten voor opneming vatbaar zijn en de ambtenaar te gelasten tot inschrijving van de geboorteakten van de kinderen in de registers van geboorte van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag met vermelding van de erkenning door de man van de kinderen op de geboorteakte is door de rechtbank terecht toegewezen. Het hof zal de bestreden beschikkingen dan ook bekrachtigen. Dit betekent dat de door de rechtbank gelaste inschrijving van deze geboorteakten, met de daarin vervatte erkenningen, in het register van geboorten van de burgerlijke stand van Den Haag dient plaats te hebben.
6.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen;
wijst af het voor dit hof meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.F. Miedema en
mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op
16 mei 2023 uitgesproken in het openbaar door de voorzitter.